Artikel 11 Agenda
Het presidium bepaalt hoe de agenda emit komt te zien (artikel 5). Het versturen van de
agenda en stukken is geregeld in artikel 10. Dit is echter een voorlopige agenda. In de
dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om een week voor de
vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de 'waan' van de dag. In een
dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een
aanvullende agenda en stukken rondsturen. Dit kan echter niet tot op het laatste moment, maar
tot uiterlijk twee dagen voor de aanvang van de vergadering. Het derde lid heeft tot doel om
de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Individuele raadsleden
kunnen via hun fractievoorzitter in het presidium onderwerpen voor de agenda voordragen.
Zij kunnen echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om
onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het
individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling
van de agenda.
Het vierde lid vloeit voort uit de verplichting van het college om de raad van voldoende
informatie te voorzien. Als de raad niet voldoende op de hoogte is van de inhoud en strekking
van een onderwerp, is het niet gewenst dat de raad zich over dit onderwerp uitspreekt. In een
dergelijk geval heeft de raad de mogelijkheid, het onderwerp naar een commissie te verwijzen
of aan het college nadere inlichtingen of advies te vragen. Het laatste lid regelt dat de raad op
verzoek van een lid of op voorstel van de voorzitter de volgorde van behandeling van de
agendapunten kan wijzigen.
Voorstellen aan de raad kunnen van diverse actoren afkomstig zijn. In de eerste plaats zijn dit
het college en de burgemeester. Daamaast kunnen raadsleden initiatielvoorstellen indienen.
Het presidium kan voorstellen doen die te maken hebben met de organisatie en de
werkzaamheden van de raad (zie artikel 5, lid 6).
Artikel 12 De wethouder
Artikel 12 is een nadere uitwerking van artikel 21, tweede lid, van de Gemeentewet. Dit
artikel voorziet in de mogelijkheid dat wethouders door de raad worden uitgenodigd om ter
vergadering aanwezig te zijn. Het gebruik van het werkwoord 'uitnodigen' geefit aan dat een
wethouder kan weigeren te verschijnen in de raad. In de praktijk zal dat echter niet
waarschijnlijk zijn, omdat een dergelijke weigering door de raad kan worden uitgelegd als een
weigering inlichtingen te verschaffen of verantwoording af te leggen; met alle mogelijke
onaangename politieke gevolgen van dien voor de betrokken wethouder. Gelet op de
frequentie van de raadsvergadering zullen veelal zaken uit alle portefeuilles aan de orde
komen, zodat in de praktijk dikwijls alle wethouders zullen worden uitgenodigd. Als de
wethouders in de vergadering aanwezig zijn, zullen ze vaak deelnemen aan de
beraadslagingen. Het kan echter wenselijk zijn, dat een wethouder niet bij een vergadering
aanwezig is als de raad een zelfstandige afweging over een onderwerp of voorstel wil maken,
de raad bijvoorbeeld over het eigen functioneren van gedachten wil wisselen of bij de
voorbereiding van een besluit tot het houden van een onderzoek naar het door het college
gevoerde bestuur.
Bij de evaluatie van de dualisering merkt de stuurgroep Leemhuis op dat een wethouder te
alien tijde bij raadsvergaderingen aanwezig moet kunnen zijn. De VNG vindt dat elke
individuele gemeente dat zelf moet kunnen bepalen. Voorlopig komt op dit punt geen actie in
de vorm van een wetswijziging, hoewel het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties wel onderzoekt op welke andere wijze invulling kan worden gegeven aan
20