TOELICHTING PROCEDUREVERORDENING VOOR ADVISERING
TEGEMOETKOMING IN PLANSCHADE
Algemene toelichting
Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van
inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal
lijden als gevolg van een pianologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in
planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de
aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende
anderszins verzekerd is.
Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip
waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), is
uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven
(artikel 6.2 Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een
beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel
6.3 Wro).
Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond
van artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een
uniformering en standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze
van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de
Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985)
bestond de noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor de behandeling van de
planschadeverzoeken moest opstellen. De regeling met betrekking tot de behandeling van de
aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.
In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen
van een aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen
van een adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te
wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3,
eerste lid, Bro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over
de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies
komt. In artikel 6.1.3.3, tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval
betrekking moet hebben op:
a. de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;
b. de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;
c. het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;
d. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in de
aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken;
e. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder
verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en
de hierbij geldende termijnen.