In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende
deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van
de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden
aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens
inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als
gevolg van een planologische verslechtering beschikt.
Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te
beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de
complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefite is een tweede en/of derde adviseur bij
de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de
tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of
meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid). De adviseurs
dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken.
Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden
kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het
college vereist.
Artikel 4. Deskundigheid en onafhankelijkheid
Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijfit voor dat de verordening regels moet bevatten
over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de
adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing
van een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van
opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid,
genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.
In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1
onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder
verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4,
tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder
verantwoordelijkheid van de raad. Voorts bepaalt artikel 4, tweede lid, dat een adviseur niet
betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit
betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde
planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de
risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.
Artikel 5. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur
of adviescommissie
Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op
de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie.
De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval
meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk
bekend gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro zich niet
kunnen verenigen met de aanwijzing van een of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om
een of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere
betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en