Artikel 25 Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde
verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde
functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen
(bijvoorbeeld de voorzitter van de deelgemeenteraad aan de beraadslaging over
deelgemeente-aangelegenheden).
De raad kan op grond van artikel 3, 4 respectievelijk 12 bepalen dat de griffier, de
secretaris en de wethouder(s) deelnemen aan de beraadslagingen. De burgemeester
heeft het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond
van artikel 21, eerste lid van de Gemeentewet. De strekking van artikel 25 blijft alleen
onveranderd wanneer aan het eerste lid de griffier, de wethouder en de secretaris
worden toegevoegd. Daarmee blijft het artikel uitdrukken dat de raad kan beslissen dat
anderen kunnen deelnemen aan de beraadslagingen.
In het tweede lid wordt het begrip 'beslissing' gebruikt. Het gaat hier namelijk niet om
het besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 25a Spreekrecht burgers
Burgers kunnen door gebruik te maken van de inspreekmogelijkheid invloed uitoefenen
op de besluitvorming door de raad.
Artikel 26 Stemverklaring
Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een
derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden
gegeven voor de hoofdelijke oproep van de leden tot de stemming begint.
Artikel 27 Beslissing
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende
is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen
eindbeslissing. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op
grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.
Paragraaf 3 Procedures bij stemmingen
Artikel 28 Algemene bepalingen over stemming
Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming
plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32
van de Gemeentewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel
geacht te zijn aangenomen.
Hoofdelijke stemming is ingevolge artikel 209, tweede lid Gemeentewet, verplicht bij het
aangaan van verplichtingen door de raad voordat de desbetreffende begroting of
begrotingswijziging is goedgekeurd.
De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de
uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden
tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van
artikel 28 Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te
nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een
volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is
het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden. Bij wie de
stemming begint, is geregeld in artikel 18.
In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002) is het hoger beroep op artikel
28 Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling wel geconcludeerd dat het genomen
besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de schijn
van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. INIaar aanleiding van deze
uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stem procedures en de
verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 Awb
voorrang boven hetgeen in artikel 28 Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke