Hoofdelijke stemming is ingevolge artikel 209, tweede lid Gemeentewet, verplicht bij het
aangaan van verplichtingen door de raad voordat de desbetreffende begroting of
begrotingswijziging is goedgekeurd.
De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de
uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden
tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van
artikel 28 Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te
nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een
volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is
het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden. Bij wie de
stemming begint, is geregeld in artikel 18.
In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002) is het hoger beroep op artikel
28 Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling wel geconcludeerd dat het genomen
besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de schijn
van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze
uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stem procedures en de
verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 Awb
voorrang boven hetgeen in artikel 28 Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke
gevolgen van de uitspraak adviseert Minister Remkes in zijn beschouwing van 19 mei
2003:
"de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele
raadslid;
bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel
eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de
bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268
Gemeentewet);
de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te
bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van
belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv.
opnemen in de gedragscode);
uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk."
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van
toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn
verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een
volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel
geacht niet te zijn aangenomen.
Artikel 29 Stemming over amendementen en moties
Voor meer informatie over een amendement of een motie (betekenis, indiening e.d.)
wordt verwezen naar de artikelen 1, 33 en 34 van dit reglement. Voor alle duidelijkheid
wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement.
Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het
onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit;
over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het
aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit
uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing.
Artikel 30 Stemming over personen
Eind 2005 is de Gemeentewet gewijzigd wat betreft het stemmen over personen.
Voorheen was in artikel 31, eerste lid bepaald dat, indien er wordt gestemd over de
benoeming, voordracht of aanbeveling van personen, dit schriftelijk dient te geschieden
door middel van gesloten en ongetekende stembriefjes. Op deze wijze zou de
geheimhouding zijn gewaarborgd. De verplichting om dit bij stembriefjes te doen is nu
vervallen. Gemeenten kunnen dus ook middels een elektronisch stemsysteem stemmen
over personen, mits de geheimhouding gewaarborgd is.