Biilage 2
Wet Maatschappeliike Ondcrstcuning fWMO)
Met de invoering van de WMO is een nieuw wettelijk kader ontstaan waar zorg- en
welzijnsactiviteiten op gemeentelijk gebied, inclusief de jeugdvoorzieningen, onder vallen.
De WMO vervangt de Welzijnswet. Onder de Welzijnswet vielen ook voorzieningen voor
algemeen en preventief jeugdbeleid en voor bijvoorbeeld opvoedingsondersteumng en
ontwikkelingsstimulering. De Welzijnswet bepaalde dat de gemeente hiervoor
verantwoordelijk is, maar schrijft niet voor welke producten of functies zij
daarvoor in moet zetten. De Welzijnswet liet daarmee heel veel ruimte aan gemeenten bij het
invullen van hun verantwoordelijkheid. In de WMO zijn de taken en verantwoordelijkheden
nauwkeuriger omschreven dan in de Welzijnswet.
Kern van de WMO is dat de gemeente verantwoordelijk wordt voor het realiseren van een
samenhangend geheel van netwerken en voorzieningen die de individuele burger in staat stelt
zelfstandig te participeren in de samenleving. Burgers zijn hiervoor in eerste instantie zelf
verantwoordelijk. De gemeente zorgt in aansluiting op deze verantwoordelijkheid voor een
aansluitend aanbod van voorzieningen waarmee burgers ook blijvend kunnen participeren in
de samenleving.
Participatie in de WMO kan het best omschreven worden met de termen "meepraten en
meedoen".
Een belangrijke uitdaging van de WMO is de noodzaak van een fundamentele omslag in
denken te doen plaatsvinden rond de rolverdeling van overheid, burger en uitvoerings-
instellingen op het gebied van welzijn, wonen en zorg. De WMO heeft in brede zin betekenis
voor het lokale jeugdbeleid, omdat de algemene uitgangspunten ook van toepassing zijn op
jeugdbeleid. Deze algemene uitgangspunten zijn in grote lijnen:
Het voorkomen van een beroep op maatschappelijke ondersteuning en het maximaal
ondersteunen van kwetsbare mensen die hierop zijn aangewezen;
Versterken van eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden, niet alleen van het
individu, maar ook van zijn/haar omgeving (sociale samenhang, creeren van een 'civil
society').
Prestatieveld 2 van de WMO betreft de 'op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen
met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden'. Uit nadere
toelichtingen blijkt dat ook de ondersteuning van algemene jeugdactiviteiten hier onder kan
vallen, voorzover deze al niet onder prestatieveld 1 (bevorderen van sociale samenhang en
leefbaarheid) vallen.
Wet op de Jeugdzorg
De Wet op de Jeugdzorg is in 2005 in werking getreden. Deze wet richt zich vooral op de
inrichting van de (geindiceerde) jeugdzorg. De (ge'fndiceerde) jeugdzorg betreft de zorg aan
ouders en kinderen met emstige opgroei- en opvoedproblemen, die niet opgelost kunnen
worden door lokale voorzieningen zoals onderwijs, jeugdgezondheidszorg of maatschappelijk
werk.
Hoewel de provincies verantwoordelijk zijn voor de geindiceerde jeugdzorg, heeft de Wet op
de Jeugdzorg ook invloed op het gemeentelijke beleid en wel om twee hoofdredenen:
1In de wet zijn aanwijzingen opgenomen ten aanzien van de aansluiting van (gemeentelijk)
jeugdbeleid op de jeugdzorg. Deze aansluiting is van wezenlijk belang voor de kracht van
de gehele jeugdzorgketen;
2. In de wet zijn aanwijzingen opgenomen ten aanzien van het takenpakket dat voor rekening
van de gemeente komt.