BIJLAGE 1
Uitgangspunten voor welstand
Hieronder worden algemene uitgangspunten benoemd die zich richten op de zeggingskracht en
het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele
kwaliteitsprincipes (noot 1).
1 De algemene welstandsaspecten zijn op verzoek van de Stichting Welstandszorg Noord Holland opgesteld in samenwerking
met prof, ir Tj. Dijkstra en gebaseerd op de notitie 'Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid' die hij
schreef als Rijksbouwmeester in 1985 (2001, uitgegeven door Uitgeverij 010).
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de
verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is,
terwijl de vormgeving daamaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht
slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los
worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en
technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan
de wieg van iedere vorm.
Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de
constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het
ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm
een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de
verschijningsvorm meer is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn
daamaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de
associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in
tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid
en integriteit.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het
een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke)
ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het
bouwwerk of van de omgeving groter is. Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het
afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik.
Gevels en volumes vormen zowel de exteme begrenzing van de gebouwen als ook de wanden
van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object
in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren
alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke
omgeving. Ook van een gebouw dat contrasted! met zijn omgeving mag worden verwacht dat
het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw
een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten
ontwikkeling daarvan. Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de
gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.