Memorie van toelichting wijzigingen gemeenschappelijke regeling 2011
1. Aanpassing bestuursvorm
De gemeenschappelijke regeling van de Dienst Sociale Zaken (verder te noemen GR) is aangegaan door
zowel de colleges van burgemeester en wethouders als de raden van de deelnemende gexneenten.
Daarbij gaat het om overdracht van alle bevoegdheden van regeling en bestuur ten aanzien van de taken die
door de Dienst worden uitgevoerd.
In de huidige GR zijn in principe alle bevoegdheden toebedeeld aan het bestuur (zowel ten aanzien van het
bestuur als de regelgeving).
Het presidium heeft met name een taak ten aanzien van de agenda van het bestuur: het voorbereiden van
hetgeen ter besluitvorming aan het bestuur wordt voorgelegd. Daamaast heeft het presidium een taak ten
aanzien van het behartigen van belangen van de Dienst bij andere instanties en het nemen van een aantal
besluiten in mandaat.
De toedeling van bevoegdheden ten aanzien van regeling en bestuur naar den bestuursorgaan wijkt af van
hetgeen in de lande gebruikelijk is. De meeste gemeenschappelijke regelingen kennen een algemeen en een
dagelijks bestuur. Wanneer aan de gemeenschappelijke regeling een regelgevende bevoegdheid is toegekend
worden deze door de raden aan het algemeen bestuur overgedragen. Het dagelijks bestuur oefent dan de
bestuursbevoegdheden uit.
In de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) is ook vastgelegd dat er een algemeen en een dagelijks
bestuur is.
Het presidium zoals de Dienst dat kent oefent slechts een (klein) deel van de bestuursbevoegdheden uit.
De huidige bestuursvorm leidt er in de praktijk ook toe dat er door het bestuur steeds met een openbaar en
een besloten gedeelte wordt vergaderd. Veel bestuursbevoegdheden lenen zich immers niet voor een
openbare vergadering.
Er is in toenemende mate twijfel over of de huidige bestuursvorm een eventuele rechtelijke toetsing zal
kunnen doorstaan nu een scheiding van bevoegdheden ontbreekt.
Mocht een dergelijke uitspraak ten nadele van de Dienst uitvallen dan kunnen de gevolgen daarvan zich ook
verder uitstrekken dan die van de beroepszaak alleen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het geval dat een
verordening onverbindend zou worden verklaard.
Overigens bevordert een van het gemeentebestuur afwijkende bevoegdheidsverdeling naar de buitenwereld
ook niet de duidelijkheid.
Teneinde alle twijfel die er kan bestaan over de juridische houdbaarheid van de huidige bestuursvorm
weg te nemen wordt voorgesteld om over te gaan naar een bestuursvorm met een algemeen en een dagelijks
bestuur, conform hetgeen hierover in de Wgr is bepaald.
In de GR wordt dan opgenomen dat de bevoegdheden van de colleges van burgemeester en wethouders en
de raden ten aanzien van de taken die worden uitgevoerd door de Dienst worden overgedragen naar de
desbetreffende bestuursorganen van de Dienst. Bevoegdheden van het colleges gaan naar het dagelijks
bestuur en bevoegdheden van de raden gaan naar het algemeen bestuur.
Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de Dienst.
De voorgestelde aanpassingen zijn in de diverse artikelen cursief aangegeven en zijn voor zover het niet gaat
om de positie en samenstelling van het algemeen en dagelijks bestuur er met name op gericht om aan te
geven bij welk bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid thuishoort.
In de gewijzigde GR is niet langer vastgelegd dat het (algemeen) bestuur wordt gevormd uit de
collegeleden, Het expliciet opnemen van een dergelijke bepaling is in strijd met de Wgr.
De keuzevrijheid van de raad in het benoemen van leden van het algemeen bestuur mag niet zover worden
beperkt dat de raad feitelijk geen keus meer heeft.
Naar verwachting zal het schrappen van deze bepaling echter geen wijziging brengen in de huidige situatie
dat de raden een collegelid benoemen in het (algemeen) bestuur van de Dienst.