Aangezien voor de invoering van een Referendumwet een grondwetswijziging noodzakelijk
is, gelden een aantal extra regels. Het parlement moet de wet twee keer behandelen en tussen
de eerste en de tweede lezing moeten Kamerverkiezingen worden gehouden. Bovendien moet
bij de tweede lezing in beide kamers een tweederde meerderheid akkoord gaan met de nieuwe
wet.
In 1999 vond met goed gevolg de tweede lezing in de Tweede Kamer plaats. Echter, in de
Eerste Kamer sneuvelde het wetsvoorstel tijdens de Nacht van Wiegel. De daarop volgende
kabinetscrisis monde uiteindelijk uit in een doorstart van Paars II in juni 1999, waarbij de
coalitiepartijen nieuwe afspraken maakten in het zogenaamde Lijmakkoord. Deze afspraken
omvatten onder meer het opnieuw indienen van het wetsvoorstel tot een correctief bindend
referendum en een voorstel voor een Tijdelijke referendumwet (Trw). Deze laatste is op 1
januari 2002 in werking getreden en vervallen op 1 januari 2005. Het was de bedoeling dat
daama een nieuwe Referendumwet in werking zou treden, die een bindend referendum
mogelijk maakt.
Op 29 juni 2004 heeft de Tweede Kamer echter de tweede lezing voor het wijzigen van de
Grondwet -met het oog op het opnemen van bepalingen voor het correctief referendum-
verworpen, aangezien geen tweederde meerderheid bestond van stemmen. Dit heeft ertoe
geleid dat op nationaal niveau geen regeling voor bindende correctieve referenda (een
Referendumwet) is vastgesteld.
In de Trw was een bepaling opgenomen dat de wet met ingang van 1 januari 2005 zou komen
te vervallen. Op 14 oktober 2004 werd een initiatiefwetsvoorstel van de kamerleden
Dubbelboer en Duyvendak, dat ertoe strekte de tijdelijkheid van de Trw ongedaan te maken,
door de Tweede Kamer verworpen. Ook een landelijke regeling voor een raadgevend
referendum is daarmee nooit vastgesteld.
Er is echter wel een landelijk referendum gehouden.
Naar aanleiding van een initiatiefvoorstel van de Tweede Kamer werd op 1 juni 2005 een
nationaal referendum gehouden over het Europees Grondwettelijk Verdrag. De achterliggende
gedachte was dat, zoals hierboven reeds uiteengezet, in Nederland een aparte procedure
bestaat voor een wijziging van de Grondwet. Voor de Europese 'grondwet' bestaat geen
vergelijkbare procedure. Om de Nederlandse kiesgerechtigde burgers toch een mogelijkheid
te geven hun mening te uiten, is voor dit unieke geval gekozen voor het houden van een
referendum. Ook partijen die principieel tegen een referendum zijn stemden in met deze
oplossing.
Het kabinet Balkenende II heeft in november 2005 een standpunt ingenomen over referenda3.
In een notitie zijn onder meer de de verschillende referendumvormen uitgewerkt en worden
de voor- en nadelen daarvan aangegeven. Het kabinet is van mening, in navolging van de
commissie Biesheuvel, dat een correctief wetgevingsreferendum, in vergelijking met andere
typen referenda, de minste spanningen oproept met het vertegenwoordigend stelsel. Met deze
referendumvorm kan worden voorkomen dat het parlement wordt gepasseerd. Het instrument
maakt het onmogelijk dat aan kiezers een vraagstuk wordt voorgelegd, waarover het
parlement zich niet heeft uitgesproken. Het kabinet toonde zich geen voorstander van
referenda die worden gei'nitieerd door de wetgever en niet door de bevolking. Het parlement
maakt immers zelf deel uit van het vertegenwoordigend stelsel en vormt hierop geen
aanvulling. Verder is het mogelijk dat bij raadplegende referenda het risico toeneemt van