Artikel 10. Hoogte en duur van de verlaging
Zie voor de verlagingswaardige gedragingen de toelichting bij de artikelen 8. en 9.
Met de Wet Maatregelen WWB zijn geuniformeerde arbeidsverplichtingen en bijbehorende
maatregelen gei'ntroduceerd. Zie artikel 18, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet. Er is voor gekozen
bij de zwaarte van de afstemming aan te sluiten bij die maatregelen voor het schenden van geunifor
meerde arbeidsverplichtingen. Dit omwille van eenvoud en duidelijkheid. Bovendien zijn diverse geuni
formeerde arbeidsverplichtingen verwant aan de gedragingen als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van deze
verordening.
Artikel 11. Duur verlaging bij schending geuniformeerde arbeidsverplichting
De eerste keer dat het dagelijks bestuur een verwijtbaar niet naleven van een geuniformeerde arbeids
verplichting vaststelt, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm
gedurende een bij deze verordening vastgestelde periode van een maand (artikel 18, vijfde lid, eerste
volzin, van de Participatiewet).
Artikel 12. Verrekenen verlaging
Het dagelijks bestuur heeft op grand van artikel 18, vijfde lid, tweede volzin van de Participatiewet, de
mogelijkheid bij verlaging van de bijstand wegens schending van een geuniformeerde arbeidsverplichting,
de verlaging te verrekenen. Dit over de maand van oplegging van de
maatregel en ten hoogste over de twee volgende maanden.
In deze verordening is bepaald dat de verlaging van de bijstand in een keer met de uitkering wordt verre-
kend.
Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Aan de Participatiewet ligt het beginsel ten grondslag dat iedereen in eerste instantie in zijn eigen be-
staan(skosten) dient te voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op bijstand.
Hoofdregel is dus dat iedereen alles zal moeten doen en nalaten om een beroep op bijstand te voorko-
men. Leidt een gedraging ertoe dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewe-
zen op bijstand, dan is veelal sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de
voorziening in het bestaan. Hiervan is in ieder geval sprake bij de volgende gedragingen (als die er toe
leiden dat belanghebbende eerder, langer of voor een
hoger bedrag is aangewezen op bijstand):
het te snel interen van vermogen;
het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering;
het door eigen schuld te laat aanvragen van een voorliggende voorziening.
Op grand van artikel 13 van deze verordening wordt een verlaging opgelegd wegens het
betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan van
honderd procent gedurende maximaal drie maanden.
Afstemmingsverordening Participatiewet Bbz 2004, IOAW en IOAZ 2015 Pagina 18- 22