Toelichting
Algemeen
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter
voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een
component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiele positie van mensen die lang-
durig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd
geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden
is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het
leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdu
righeidstoeslag sinds die datum een
bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de
individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de
toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit
betekent dat het college i.e. het dagelijks bestuur een individuele inkomenstoeslag kan
verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het dagelijks bestuur kan in beleids-
regels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in
welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is
opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan
personen die uit's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.
Vast te leggen regels in verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een
inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben
en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbete
ring (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden
over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatie
wet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invuiling wordt gegeven
aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen'. Op grond van deze verordening is geen sprake van een
laag inkomen bij een inkomen hoger dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij
verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het dagelijks bestuur kan
in (wetsinterpre-
terende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomens-verbetering'. Gelet
op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit
criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uit
zicht op inkomensverbetering' moet het dagelijks bestuur rekening houden met de omstandigheden
van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden
in ieder geval worden gerekend:
de krachten en bekwaamheden van de persoon, en
de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
Overgangsrecht
Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015
Pagina 4-7