Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze bepaling zijn een aantal begrippen nader omschreven. Deze behoeven geen nadere toelichting.
Bezit
De verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat daarbij om (de waarde van) alle bezit-
tingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen be-
schikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen.
Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om ver-
mogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet. Eventueel aanwezige schulden
spelen geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van
artikel 34, tweede lid, van de Participatiewet zijn hier niet van toepassing. Een belang-hebbende die
vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal de
bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken,
volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen
voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen)
woning.
Verrekenen
De Participatiewet en diens voorganger, de WWB, kent een ruimer begrip van verrekenen dan het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte
begripsbepaling opgenomen in deze verordening.
Artikel 2. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit
Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaats vindt
voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende
bezittingen beschikt om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze
verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen waarover belanghebben
de beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de
toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemaking van deze
bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.
Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit
Heeft een belanghebbende onvoldoende bezittingen om een periode van drie maanden
volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het
dagelijks bestuur slechts een maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige
twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belang
hebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de
toepasselijke bijstandsnorm.
Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belasting-
dienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (90% van de
toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19,
eerste lid, van de Invorderingswet 1990.
Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag
lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht
Pagina 5- 5
Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015