Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een aantal artikelen enige algemene bepa-
lingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze
afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift
belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen
besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.
In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de
uitvoering van de wet echter vaak onontbeerlijk zijn. Het college en/of het dagelijks bestuur dient een
of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening
wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wis-
selende situaties hebben, wat een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.
In artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 is een medewerkingsplicht opgenomen. De client is ver-
plicht aan het college i.e. het dagelijks bestuur desgevraagd de medewerking te verlenen die redelij-
kerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorziening
Artikel 9. Criteria voor een maatwerkvoorziening
In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in de Wmo 2015 centraal staat nogmaals uiteengezet.
De nadruk ligt, nog meer dan onder de Wmo 2007, op de eigen kracht en hulp van anderen. De maat
werkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven
op basis van welke criteria het dagelijks bestuur kan vaststellen of een client voor een maatwerkvoor
ziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de
memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, biz. 134) wordt
aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerk-voorziening op maatwerk aankomt. Ge-
meentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschiilen en
de sociale en fysieke infrastructuur per
gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk.
Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maat-
werkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente i.e. de Dienst moet wel aan de hand van
geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand
een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze
verplichting uitgewerkt.
Het tweede lid is gebaseerd op artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet. Het gebruik van 'of' tus-
sen de twee onderdelen van het tweede lid maakt duidelijk dat deze onderdelen niet cumulatief zijn
bedoeld.
In lid 5 van dit artikel is bepaald dat het kan worden volstaan met de goedkoopst
compenserende voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt
dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend ais de meest goedkope voorziening
te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip
Pagina 25-36
Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Leeuwarderadeel 2015