Het derde tot en met vijfde lid berusten op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat
dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vast-
gesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van
toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, biz. 39) is vermeld dat kan worden
bepaald dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de Dienst verbon-
den zijn aan het verlenen van compenserende ondersteuning in natura. De Dienst heeft daarmee ook
de mogelijkheid om differentiate aan te brengen in de hoogte van het pgb. De Dienst kan verschillen-
de tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulp-
verleners.
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de
kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin
het door de client beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het
dagelijks bestuur betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan wor
den. Clienten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder
is dan het door het dagelijks bestuur voorgestelde aanbod. Een pgb kan slechts worden geweigerd
voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het dagelijks bestuur voorgestelde aanbod. Dit kan zich
bijvoorbeeld voordoen doordat de Dienst vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel
goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij
kan gedacht worden aan vervoers- of
opvangvoorzieningen.
Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten
hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de
verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst
compenserende door het dagelijks bestuur ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Ten aanzien van het zesde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk
ken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook man-
telzorgers kunnen vallen. Wei is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk
geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de
gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aan-
toonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp
wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers
bijvoorbeeld). Ingeval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor de Dienst van belang dat
slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het dagelijks
bestuur is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en
andere maatregelen veilig, doeltreffend en clientgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid,
onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6,
tweede lid, onder c, van de wet weegt het dagelijks bestuur mee of de diensten, hulpmiddelen, wo
ningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel
waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).
Artikel 13. Controle
Op grond van artikel 2.1.3., vierde lid van de wet dienen in de verordening regels te worden gesteld
over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen of
Pagina 29-36
Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Leeuwarderadeel 2015