wederom een aanvraag zou doen voor maatschappelijke ondersteuning, zonder dat er nieuwe feiten
of omstandigheden in zijn situatie zijn, kan deze aanvraag worden afgewezen op grond van de Awb
onder verwijzing naar de eerdere beschikking ter verstrekking van de tegemoetkoming.
Op grond van het tweede lid kan het dagelijks bestuur in de nadere regels opnemen welke tegemoet-
komingen kunnen worden verstrekt. Door dit bij financieel besluit Wmo vast te
leggen, is voor de burger op voorhand duidelijk op welke tegemoetkoming hij recht heeft.
Deze bepaling heeft in ieder geval betrekking op de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch
zieken en gehandicapten (Wtcg).
Hoofdstuk 8. Klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 21. Kiachtregeiing
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van
mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuurs-organen die onder
haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het klachtrecht. Deze bepaling is niet
verplicht op grond van deze Wmo 2015 en is hier opgenomen in het belang om in de
verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van clienten te geven. Gelet op het van
toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling
is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombuds
man te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze
verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.
In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke
bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de Wmo 2015, waarin is be-
paald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een
regeling voor de afhandeling van klachten van clienten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in
de verordening genoemde voorzieningen verplicht een kiachtregeiing op te stellen (artikel 3.2, eerste
lid, onder a, van de wet).
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, biz. 57-58) staat dat clienten in
beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend
voelen. De client kan ontevreden zijn over het gedrag van een
medewerker van de Dienst, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens
(vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de client niet tevreden over een gedraging van de aanbie
der, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde
maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een
bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de
aanbieder).
Het ligt voor de hand dat clienten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de
betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht
snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de
afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de Dienst voor het indienen van de klacht open.
Pagina 34-36
Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Leeuwarderadeel 2015