54
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting Donderdag 9 Nov. 18G5.
jaar wachten, hij stelt dus voor den 1 Sept. geheel gereed te
moeten zijn. Spr. erkent het een kort tijdsbestek mag heeten,
doch onmogelijk is het niet om klaar te komen.
De Voorzitter verklaart dit onmogelijk is; de tijd van de
aanneming is zoo langen tijd verschoven door de latere ontvangst
der plannenhij merkt voorts op dat men, volgens bekomene
mededeeling van den kant van den Minister, voor 't volgende
jaar geen leeraren zal kunnen benoemen.
De heer Menrsinge zegt, dat de laatste inlichting de moge
lijkheid buitensluit.
Hierop is het bovenvermelde voorstel aangenomen, en deze
buitengewone vergadering door den Voorzitter gesloten.
VERSLAG van het verhandelde ter buitengewone vergadering
van den Gemeenteraad van Leeuwarden, gehou
den op Zaturdag den 11 November I860.
Aanvankelijk 14, later 17 leden tegenwoordig. Afwezig de
heeren P T. Plantenga, Z. S. de Haan, Mr. J. Minnema de With
en A. Duparc.
Voorzitter de heer D. Zeper, die na opening van de vergade
ring, de mededeeling doet, dat de heeren de Haan en Duparc
schriftelijk kennis hebben gegeven, verhinderd te zijn, deze ver
gadering bij te wonen.
1. Op het daartoe door den heer K. Ti gier Wijbrandi gedane
voorstel, is eenstemmig besloten, de resumtie van de notulen der
op Donderdag 9 Nov. jl. gehouden vergaderingen aan te houden.
2. Aan de orde is de herhaalde stemming, ingevolge art. 50
der Gemeentewet, over het voorstel van de Commissie van rap
porteurs om aan hoofdstuk III, afd. IV der uitgaven van de
Gemeente-begrooting, een nieuw artikel toe te voegen als art.
12, verbetering van het terrein vóór den Kavalleriestal, memorie,
over welk voorstel in de vorige vergadering de stemmen hebben
gestaakt.
De Voorzitter stelt voor tot die stemming over te gaan.
De heer Gorter zegt, bij de vorige stemming niet tegenwoor
dig tc zijn geweest, en gaarne inlichting van de commissie te
willen ontvangen, wat zij met dien post voor memorie uittctrekken,
op het oog heeft. Bestaat de meening, het plein zelf te verbe
teren, waarin zal die verbetering dan bestaan
De heer Attema geeft tc kennen, dat hij, ten gevolge van
de afwezigheid van twee der rapporteurs, zoo goed mogelijk het
denkbeeld,^ dat daaromtrent bij de commissie bestond, zal trach
ten aan te geven. De commissie dan, is bij haar voorstel tot
verbeteringuitgegaan van het denkbeeldom het bewuste
terrein, dat in een slechten toestand verkeert, met het oog op
den welstand en dc passage, te verbeteren, en dat die verbete
ring zou betreffen, dat gedeelte van het terrein, 't welk voor den
Kavalleriestal is gelegen en laatstelijk werd gedempt. Overigens
meent hij zich te kunnen refereren aan hetgeen daaromtrent ter
vorige vergadering door den Voorzitter is opgemerkt. De com
missie wenseht dien post voor memorie op de begrooting uit tc
trekken, opdat de Raad het beginsel zou uitspreken.
De heer Gorter verklaart in zoover voldaan te zijn, doch
wenseht evenwel op te merken, dat de bestemming van het be
wuste terrein veranderd is. De passage voorlangs dc Kavalle-
riestallen toch is komen te vervallen, en wordt het dus een ter
rein zonder bepaald doeldie toestand ware echter mogelijk te
veranderen en eene andere inrigting te verkrijgen, doch de daar
aan tc besteden kosten zouden naar zijne zienswijze nog al enorm
zijn. Zijne mcening was nog al, dat men met die verbetering
op het oog had, het bewuste plein met de daar nieuw daarge-
stclde demping en aangebragte walmuren in verband te doen
brengen
De Voorzitter merkt op, dat het hier geldt eene herhaalde
stemming omtrent eene zaak bereids in het breede besproken
het verder voortzetten der beraadslagingen dienaangaande kan
niet wel plaats vinden.
De heer Gorter geeft daarop te kennen, de discussion niet te
willen rekken, doch het hoog belang dat hij in de zaak stelt,
heeft hem bewogen niet het stilzwijgen te bewaren. Indien het
gold de verbinding van het gedeelte van het terrein thans door
demping verkregen, met de daargestelde malrauren, dan zou hij
er zich in het belang van den handel vóór verklaren.
De Voorzitter merkt hierop aan, dat omtrent do verbetering
door den heer Gorter bedoeld, de noodigc maatregelen zullen
dienen genomen te worden cn dat die tc zijner tijd door het Col-
legie zullen worden voorgedragen. Het bovenvermelde voorstel
der commissie is daarop in rondvraag gebragt, en met 12 tegen
3 stemmen, (die van de heeren Jongsma, Attema en Verwijs)
verworpen.
3o. Overgaande tot de voortzetting der behandeling van de
gemeente-bcgrooting voor het dienstjaar 1866 is, nadat de uitga
ven met uitzondering van het fonds voor onvoorziene uitgaven,
in dc vorige vergaderingen zijn afgedaan, thans aangevangen met
dc behandeling der Inkomsten.
Ten aanzien van hoofdst. II, afd. II, art. 14'5 van de opbrengst
der Rijks personele belasting, worden de beraadslagingen geopend,
nadat lecture was gegeven van het opgemerkte deswege in het
rapport der commissie en van de zienswijze van B. en W. in
hunne betrekkelijke memorie.
l)e heer Wiersma verklaart tc ondersteunen het denkbeeld
om het volle bedrag dezer uitkeering op de begrooting aan te
brengenook hij ziet daarin geen bezwaar, omdat op 1 Mei de
aanspraak op het volle bedrag zal zijn geboren; gelijke hande
ling wordt evenzeer toegepast in opzigt tot de ontvangst van
landshuren, die, ofschoon vervallende op 1 Maart, toch volledig
in de rekening worden aangebragt. Dus handelende, heeft men
eenig voordeel, want men erlangt het renteloos gebruik van het
kapitaal, dat men anders door lecning zon moeten dekken. Boven
dien men kan, als de maatregel mislukt, nog altijd tot eene lee
ning overgaan. Ook bestaat er geen bezwaar uit een administratief
oogpunt, vermits de gemeente-rekening eerst op uit. Junij, voor
goed wordt afgesloten.
De heer Gorter zal zich daartegen verklaren, als koesterende
omtrent deze zaak geheel andeic denkbeelden. Wordt de maat
regel toegepast zoo als is voorgesteld, dan wordt er geanticipeerd
op een volgend dienstjaar, en dit geeft vermenging van dienstja
ren, wat hij min wenschelijk acht. Volgens de motieven van B.
cn W. zou men eene leening, anders voor de uitvoering Yan
buitengewone werken benoodigd, kunnen couperen, doch dit oor
deelt hij niet goed, want vermenging van dienstjaren zal daar
van het gevolg zijn.
De heer Meursinge, met het oog op de verwarring van dienst
jaren, voortvloeiende door beschikking over baten van een vol
gend jaar, zou hij termen kunnen vinden, tegen het aan
brengen van de uitkeering voor een vol jaar, zijne stera kunnen
verheffen, maar wanneer men geene verwarring in de rekening
wil hebben, dan moet men ook omtrent andere posten op gelijke
wijze handelen.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag II Nov. 1865.
Dc heer Attema heeft aan dc bewering van de commissie te
dezen aanzien in haar rapport uitgebragt, nog een woord toe te
voegen, ter zake de gevreesde vermenging van dienstjasen. In
dien hij den heer Gorter wel heeft verstaan, dan zou men in de
rekening van 1866 niet mogen brengen dc inkomsten eerst in
1867 te ontvangen; dit zou evenwel liet gevolg kunnen hebben,
dat men het mooijc standpunt, thans te erlangen, zou moeten
derven. Eene wijze van handelen als door de commissie wordt
voorgesteld, kan gcenc vermenging van dienstjaren teweegbren
gen, cn er bestaat daartegen geencrlei finantieel bezwaar; men
treft in de gemeente-rekening een tal van zulke posten aan,
maar dat geeft volstrekt geene vermenging van dienst. Men
vcrliezo niet uit het oog, dat het hier geldt eene rijks-belasting,
waarvan het dienstjaar loopt van Mei tot Mei en hoe men die
regeling met de begrooting die van Jan. tot Jan. loopt, best
kan vereenigen, cn dan komt het Spr. heter voor het volle be
drag aan te brengen. Het is hier geene vordering, de wet zegt,
men kan er over beschikken, eene obligati nata est, zooals dc
Romeinen zeggen, het ecnigc onderscheid zou hier bestaan in
vordering cn dc wijze van kwijting. De hier bedoelde inkomst
is vorderbaar en de gemeente maakt gebruik van het haar toege
kende regt. Ook to Leijden is in dien geest gehandeld.
De lieer Oosterhoff. Wat de vraag betreft of de belastingen
voor een vol jaar dan wel voor 8 maanden op de begrooting be
lmoren te worden gebragt, dit is voor hem niet twijfelachtig.
Immers als een goed huisvader of koopman zijne balans in De
cember opmaakt, dan zal hij niet verder gaan dan tot ultimo De
cember en geene gelden in zijne balans opnemen die tot het vol
gend jaar behooren. De door de commissie voorgestelde hande
ling, heeft veel overeenkomst met iemand die zijne balans niet goed
weet te sluiten, en daarom op den inval komt om gelden tot
het volgend jaar behoorende, te gebruiken, ten einde toch tot
eene bevredigende uitkomst te gerakenmaar zulk een toestand
is gefingeerd, men handelt niet strikt goed administratief. En
toch met het oog op de bijzondere omstandigheden waarin men
verkeert, zal hij zich bij het voorstel van de commissie voegen,
omdat hij ook gaarne het middel wil aangrijpen om ccne leening
te couperen.
De heer Brunger geeft te kennen, dat hij voor het aanbrengen
van het volle bedrag zijne stem zal uitbrengen, niet omdat daar
door de leening kan worden vermeden, maar opdat men dat be
drag voor de ingezetenen zal kunnen benuttigen, door den om
slag zooveel lager stellen. Ter bestrijding van buitengewone
werken wenseht hij eene lecning aan te wenden. Het te ver
krijgen voordeel moge het gevolg zijn van het oogenblik van
overgang, doch het blijft niet te min een provenu van belastin
gen door de ingezetenen opgebragt.
De heer Wiersma zegt, dat eene beschikking over het volle
bedrag tot dc bevoegdheid van den Raad behoort. Men volgt
daarin het voorbeeld van het rijk dat op de jaarlijksche begroo
ting evenzeer het volle bedrag aanbrengt eencr belasting, waarvan
het jaar van Mei—Mei loopt. Het voordeel bestaat enkel
daarin dat men eene leening voorkomt.
De heer Jongsma geeft te kennen, dat als men zijne stem geeft
tot het aanbrengen der bewuste uitkeering over het volle jaar,
men dit dan ingewikkeld ook doet voor een omslag van/78000.
Want men kan die beide posten niet wel scheiden. Hij kan er
zich dan ook mede voreenigen omdat men dan geene leening zal
behoeven. Vóór stemmende blijft hij evenwel in zijn geheel in
het voorgestane beginsel opzigtens de wijze van bestrijding van
buitengewone werken.
De heer Bloembergen is van oordeel dat die zaken wel dege
lijk van elkander zijn te scheiden. De vraag is, of het met eene
regelmatige comptabiliteit bestaanbaar is, dat men de volle V5 aan
brengt? en daaromtrent, houdt Spr. zich overtuigd, kan men ge
rust zijn. Van wrelkcn invloed die beschikking op omslag ol'
leening zal zijn, zal later een punt van beraadslaging moeten uit
maken. Hij zal voor het voorstel stemmen.
Dc heer Bruinsina verklaart zich daar insgelijks voor, opmer
kende dat men ook de opbrengst der boereplaatscn op zoodanige
wijze in de rekening opneemt en dit geeft toch geene vermen
ging van dienstjaren. Overigens is Spr. het geheel eens met den
heer Brunger, 't zal neerkomen op de beurs der ingezetenen, en
is eeue half vermomde belasting. Men kan het beschouwen als
een profijtje, maar het kost intusschen aan de ingezetenen.
De heer van Asseil zal ziek na het aangevoerde met het voor
stel der commissie vereenigen.
De heer Oosterhoff wijst op eene misstelling in dc berekening
van het U- cn van het cijfer der belasting wegens 50 opc. op het perso
neel; liet bedrag van het is niet/64,911.56, maar 64,909.56.
Wat betreft de opeenten, de commissie neemt in hare berekeningen op
50 opeenten van het 4/ój van de hoofdsom en de opcenten, waardoor
toevalliger wijze het verschil niet grooter is dan/ 826,52, dat als
opbrengst der opcenten tc weinig is uitgetrokkenhet bedrag
daarvoor aangebragt ad 32,455.78 zal moeten zijn 33,282.30,
als uitmakende de som voor 50 opc. van liet over de laatste
drie jaren gemiddelde bedrag der hoofdsom ad 66,564.60.
Den lieer Bloembergen is liet niet duidelijk dat die misreke
ning bestaat; hij verwijst naar het daarvoor in de memorie vau
toelichting gestelde cijfer voor 8 maanden ad 43,274.37®, voegt
men daarbij nu voor de overige 4 maanden de helft van dat be
drag, dan kan hij niet inzien dat het aangebragte beloop onjuist
zou zijn.
De heer Oosterhoff observeert dat door den heer Bloembergen
hier wordt bedoeld, de berekening van het 4/5 der geheele belas
ting met inbegrip der opcentende berekening moet genomen
worden van de hoofdsom zonder opcenten.
De heer Bloembergen doet eene motie van orde, zeggende
dat het punt van de 4/3 uitkeering ter sprake is.
l)e Voorzitter vraagt of de heer Oosterhoff over art. 1 een
voorstel wenseht te doen.
De heer Oosterhoff verlangt dit niet, omdat dc bedoelde pos
ten afzonderlijk worden behandeld.
Art. 1 van afd. II is daarop in rondvraag gebragt en met algc-
mecne stemmen, (uitgezonderd die van den heer Gorter) aangenomen.
art. 2a van gemelde afdceling 5—25 opcenten op de
hoofdsom der personecle belasting van af 1 Jan. tot ulto April
1S66. Naar aanleiding van het daaromtrent gedane voorstel dei-
commissie is eenstemmig besloten dezen post te roijeren.
Ten aanzien van art. 2b. 50 opcenten op de hoofdsom der
personele belastingobserveert de heer Bloembergen, dat het hem
niet regt duidelijk is hoe de commissie tot liet cijfer van
32,455.78 is gekomen; heeft Spr. goed gerekend dan zullen
50 opc. bedragen 33,808.10.
De heer Wiersma merkt op dat, afgescheiden van 't getal tc
heffen opcenten, de commisic, naar het aangegeven bedrag van
de opbrengst der belasting in de memorie van toelichting, geen
juist cijfer kon bepalen, vermits dat bedrag van de opbrengst te
Bijvoegsel tot de Provinciale Fkiesciie Courant.
15