50
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting Donderdag 9 Nov. 1865.
leiding tot de gedane vraag is om op de hoogte van de zaak
te komen.
De heer Jongsma, ofschoon niet inziende dat het antwoord
op de door hem gedane vraag, af kan hangen van het in dezen
te vallen vonnis, wenscht met het doen zijner vraag in geenen deele
een blaam op eenig Collegie te werpen, maar van zijn standpunt
beschouwd, zal de Raad geene ignorentie ten deze kunnen voor
wenden en is het pligt de zaak ter sprake te brengen. Hij zal
echter in iedere termijn die door B. en W. voor de beantwoor
ding zijner vraag wordt genomen, genoegen nemen; en dus in
dezen stand der zaak, door den post goed te keuren, een votum
van vertrouwen gevon.
De heer van Assen zegt, misschien minder goed begrepen te
zijn in betrekking tot het betrappen op heeterdaad; hoe dan
ook, het feit scheen genoegzaam geconstateerd te zijn om den
dader aan de justitie over te leveren.
Alsnu wordt in behandeling gebragt het voorstel van de
commissie van rapporteurs tot het benoemen eener Raadscommis
sie, ten einde een onderzoek in te stellen naar het doetreffende
eener Stads Apotheek en hare werking op andere plaatsen en
den Raad den uitslag van dat onderzoek mede te doelen.
De heer Meursinge verklaart zich voor het voorstel der com
missie en dus voor de benoeming eener Raadscommissie.
De heer Bruinsma wenscht in dezen het beginsel uit te maken
hij is er tegen dat de gemeente dergelijke industriëelc onderne
mingen begint uittevoeren.
De heer Duparc is van oordeel, dat door het aannemen van
het voorstel der commissie, de zaak zelve niets wordt gepreju-
diciëerd. Wordt er niets in dien zin gedaan dan zal het steeds
blijven eene question bruiante, waarop men telkens terug komt.
Een onderzoek acht hij dus wel dienstig.
De heer Bloembergen zal voor het benoemen eener commissie
zijne stem uitbrengen, omdat die het beginsel zal behandelen en
de gelegenheid voor den Raad zal bestaan, deswege uitspraak te
doen. Persoonlijk is hij tegen de zaak, omdat hij van oordeel
is dat de Raad zich daarmede niet moet inlaten. Eene ge
meente behooFt zich niet op zulk een terrein te bewegen.
De Voorzitter slelt nu voor ten bcwusten einde eene Raads
commissie te benoemen. Dit wordt daarop eenparig aangenomen
en bepaald, dat de benoeming dier commissie later zal plaats vinden.
Opzichtens den post op de beg rooting, hoofdst. VII, afd.
II, art. 15, worden gelezen de opmerking van de commissie
en het antwoord van B. en W. strekkende om, naar aanleiding
van een en ander te besluiten dien post met 400 te verlagen.
De heer Meursinge geeft te kennendat hij met leedwezen
moet opmerken, dat het aantal leerlingen weder met 3 is ver
minderd, zoodat nog slechts een getal van 9 leerlingen die in-
rigtiug bezoekt, waarvoor dan nu eene som van ƒ6210, beschik
baar is gesteld. In deze positie komt het hem dan toch noodig
voor dat eene voorziening worde getroffen en vraagt hij of het
niet zou kunneu die leerlingen voor rekening der gemeente el
ders tc plaatsen, dan komt het nog goedkooper uit. Spr. wenscht
dat men eene commissie benoeme om dc zaak na te gaan cn ge
looft hij werkelijk dat men zoodanige uitgaaf moeijelijk op eene
bcgrooting kan verantwoorden.
De heer VerwflS appuijert het voorstel van den heer Meur-
singe. Door een der leden is de verwachting uitgedrukt, dat
eene wet op het hoogcr onderwijs eerlang zal zijn te geraoet te
zien. Men hoort nu daarentegen dat dit wel niet zoo spoedig
zal gebeurenl\et is dus hoogst noodig dat men de handen aan
ibet werk sla. Komt die wet, dan zullen kleine scholen worden
opgeheven en het is te denken dat Leeuwarden, als dc hoofd
plaats eener provincie, in het genot zal bomen van een groot
gijmnasium, waar men het zoogenaamd propadeutisch examen kan af
leggen. Spr. herhaalt evenwel, die wet zal zich nog lang laten
wachten en met den ongun9tigen toestand van het gijmnasium
voor oogen dient men tot verandering of wijziging over te gaan.
De heer de Haan releveert, dat hij voor eenigen tijd een daar
toe strekkend voorstel heeft gedaan, dat evenwel geen resultaat
heeft opgeleverd, omdat de Raad van oordeel was dat het als
ontijdig was te beschouwen. Ilij is evenwel niet van zienswijze
veranderd cn zal dus voor het voorstel van den heer Meursinge
stemmen. Het meermalen besproken denkbeeld, dat men het
gijmnasium in verband zou kunnen brengen met de te stichten
rijks hoogere burgerschool, schijnt ook schipbreuk tc hebben geleden.
Dc heer Bruinsma zegt, destijds tegen het voorstel van den
heer dc Haan te hebben gestemd, in de verwachting dat dc wet
op het hooger onderwijs in den bcwusten, hoog9t trcurigen toe
stand van hot gijmnasium verandering zou brengendoch die
verwachting schijnt zich niet tc zullen verwezenlijken nu zal hij
er zich voor verklaren dat andere maatregelen worden toegepast,
vooral ook uit een finantiëel oogpunt. Leeuwarden toch behoudt
altijd aanspraak op zoodanige inrigting.
De heer Wiersma verklaart zich ertegen; hij 9telt prijs op het
behoud van het gijmnasium, omdat in Leeuwarden zulk een in
rigting niet mag ontbreken. Waartoe toch zal het onderzoek
eener commissie leiden? hij heeft daaromtrent reeds vroeger zijne
opinio geuit en nog steeds is hij van oordeel dat de verwachte
wet toch wel zal kotacn. Wat zal een onderzoek naar de oor
zaken van verval geven? Vermeerdering van uitgaven, want ver
mindering staat met suppressie gelijk. Aan het wezen der zaak
zelve zal men niets kunnen veranderen, en daarom zal de com
missie geen direct nut kunnen te weeg brengen.
De heer Meursinge stelt steeds hoogen prijs op de adviezen
van den heer Wiersma, doch hij moet opmerken dat die Spr. de
zaak vooruit loopt. Het voorstel tot het benoemen eener com
missie heeft geen ander doel dan dat de Raad volkomen op de
hoogte der zaak kome en dan kunne oord celen.
De Voorzitter wcn9cht eerst af te doen het voorstel van de
commissie, om de post 15 met 400 te verminderen en te stel-
op 600.
l)e heer Bruinsma acht. eene som voor toelage ad 600, wel
wat gering, doch met het oog op het weder verminderd getal
leerlingen kan hij er zich mede vereenigen, ofschoon hij tevens
wenscht te observeren dat dit getal ook weder kan toenemen.
De heer Tigler Wijbrandi maakt de opmerking, dat het aan
gegeven getal leerlingen rain juist is te achter. Is hij goed
ingelicht, dan zijn van de 12 leerlingen 2 vertrokken doch ook
weder 2 bijgekomen. Het voorstel om den post op 600
te stellen wordt nn in rondvraag gebragt en met 16 tegen 2
stemmen (die van de hccren Bloembergen en TigleT Wijbrandi)
aangenomen.
Dc Voorzitter stelt, na kemsrreming van het opgemerkte der
commissie omtrent den post art. 1, litt. c voor, het uitgetrokken
cijfer aantenemen.
De heer Meursinge zegt er wel voor te zijn de premiën af
te schallen, hij heeft er althans bezwaar in dat men tweemalen
'a jaars prijsuitdeeling heeft.
De heer Wierdsma Schik merkt hierop aan, dat men eene
verordening op dit punt heeft en dat die zoolang ze bestaat,
moet worden nageleefd. Het art. lc is daarop eenstemmig aan
genomen.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 9 Nov. 1865.
Aangaande art. 13 afd. II van hoofdst. VII, vraagt de heer
Wierdsma Schik hoe ver de zaak van de gijmnastieschool, reeds
maanden lang aanhangig, is gevorderd.
De Voorzitter geeft daarop in antwoord te kennen, dat die
zaak nog steeds hij Ged. Staten aanhangig is.
Hoofdst. VII, afd. Ill, art. 1. Onderhoud van het nieuw exer
citieveld met den weg derwaarts.
De heer Duparc wenscht omtrent dezen post inlichting te ont
vangen. Weet hij het goed dan strekt zij ten behoeve der mili
taire bezetting. De Grondwet schrijft voor, dat alle kosten van
het leger komen ten laste van het Rijk. Ten aanzien van het
bedoelde land wordt dus het grondwettelijk voorschrift niet in
acht genomen, want de gemeente betaalt wat door het rijk moet
worden voldaan. Spr. vermeent voorts, dat het gebruik van het
land door de militaren, van schadelijken invloed zal zijn op de
opbrengst van dat land.
De heer van Assen zegt van het zelfde denkbeeld te zijn.
Men heeft er telkens op gewezen, dat men wegens dat gebruik
eenige huur van het rijk had te vorderen doch dit heeft steeds
tot de vrome wenschen behoord. Nu kost het intusschen 100
aan de gemeente, waarom zich dit getroost? Spr. kan dien post
niet goedkeuren.
De heer Wierdsma Schik merkt op, dat te Haarlem van
wege het rijk huur voor het exercitieveld wordt betaald, ook el
ders geschiedt dit. Hij vereenigt zich met de zienswijze der
twee voorgaande Sprekers.
De Voorzitter geeft te kennen dat het land wordt verhuurd
met dat bezwaar. Wil men onderhandelen met het rijk over
de betaling van huur, hij zal er vrede mede hebben, want het
strekt voor de exercitien der bezetting hij merkt evenwel op
dat gedacht onderhoud geen 100 behoeft te kosten.
De heer van Assen. Er bestaat noodzakelijkheid van den
kant van het rijk, een groot garnizoen in -Leeuwarden te hebben,
uithoofde van de bestaande strafgevangenismen behoeft van
dien kant dus niet te schromen eene billijke huur te vragen.
Spr. staat althans die som niet toe, als er geen huur wordt betaald.
De heer Bruinsma acht het toch beter den post te behouden,
't Zou kunnen zijn dat men huur bedingende, dan het geheele
gebruik van het land zou verliezen en dit is niet raadzaam voor
de gemeente. Ook de schutterij en andere particulieren maken
gebruik van den weg. Hij zou daarom liever zien dat B. enW.
werden uitgenoodigd om met den Minister van oorlog daarom
trent in onderhandeling te treden. Wordt er door oorlog geen
gehoor aangegeven, men zou het gebruik van het land kunnen
weigeren, en toch er moet geexerceerd worden en zoodoende zou
men die oefeningen binnen de stad krijgen, wat voor de ingeze
ten toch ook niet begeerlijk schijnt.
De heer Bolten vraagt of er ook verpligting van reed over
het bedoelde land bestaat?
De Voorzitter. Er zijn landen die het regt van reed over
dat land hebben.
De heer Bolten merkt daarop aan, dat men dan toch dien weg
zal moeten onderhouden.
De heer Duparc zegt, niet het gebruik van het exercitie-veld
aan de militairen tc willen ontnemen, maar de kosten van on
derhoud ten laste van het rijk te willen laten. "Volgens het in
1860 gemaakt contract, komt het onderhoud ook van andere
ten gebruike der militairen afgestane gebouwen ten laste van
het rijk. Ware de weg niet ten behoeve van de militairen in
gebruik, dan zou de post eene andere plaats op de begrooting
moeten innemen.
De heer Jongsma geeft tc kennen, dat het hier geldt een in
gebruik geven van eenig voorwerp; wil men nu daarmede niet
continueren, dan is het billijk dat men den gebruiker in mora
stelle. Na het bereids aangevoerde zou hij het verkieslijk achten
aan B. en W. op te dragen, ter zake deze aangelegenheid met
den Minister in correspondentie te treden en den uitslag daarvan
aan den Raad mede te deelen.
De heer Duparc, met verlof der vergadering voor de derde
maal het woord voerende, geeft te kennen, wel een onderzoek te
willen, doch onder reserve dat men van de begrootingspost geen
gebruik make als ware het eene imperatieve uitgaaf.
De heer Wiersma ziet geen nut in die opdragt aan B. en W.
Er is herhaaldelijk over huur van het exercitieveld gesproken,
en men heeft er zelfs van gewaagd, dat elders deswege vergoeding
wordt genoten, doch Spr. heeft nooit iet3 stelligs dienaangaande
vernomen. Het gebruik van het land is hier eigenlijk de kwestie,
niet het genot van den toegang daartoeverleent men het ge
bruik van het land, 't zou irrationeel zijn den toegang daartoe
te weigeren. Vermeent men evenwel dat gebruik om de aange
voerde motieven te moeten opheffen, men wende zich tot het
departement van oorloggeeft men het gebruik vrij dan is't een
cadeau en men onderhoude den weg.
De heer van Assen beweert dat, aangenomen er geen voor
beelden bestonden dat het rijk voor dat gebruik huur verstrekt,
dan zou dit nog geene reden zijn om die huur niet te vragen.
Immers justitie betaalt huur voor de lokaliteit bij het kantonge-
regt in gebruik. De gebruiker is verpligt huur te betalen.
De heer Bloembergen is van oordeel, dat men te ver zou
gaan met dergelijke vertoogen tot den Minister van oorlog te
wenden en dit wel wanneer men het belang der gemeente op
het oog wil houden. Immers men kan dan militairen het ge
bruik van de openbare wegen, straten enzniet ontzeggen voor
evolutien en andere oefeningen, wordt terrein gevorderd. Het
verstrekken van eene afgezonderde gelegenheid daartoe, zal dan
ook wel in het belang der gemeentenaren zijn. Waarlijk men
gaat te ver voor het bedoelde gebruik huur te vragen, maar ook
al meent men het te kunnen doen, dan nog blijft de zorg van
het onderhoud voor de gemeente verpligtend. Bovendien en men
heeft er reeds op gewezen, de weg strekt niet bij uitsluiting ten
gebruike van militairen.
De Voorzitter merkt aan dat er nu twee voorstellen zijn ge
daan, lo. om de voorgedragene ƒ100 in te trekken en 2o. de
opdragt aan B. en W. Hij zelf stelt voor dien post te behouden.
De heer van Assen zegt, dat het voorstel van den heer
Jongsma de prioriteit heeft.
De Voorzitter wil dit dan in rondvraag brengen.
De heer Jongsma verklaart er niet tegen te hebben dat de
post worde behouden mits als credietpost.
De heer Bloembergen zegt niet duidelijk te vatten wat de
vorige Spreker met credietpost bedoelt.
De heer Jongsma zegt, dat een credietpost een zoodanige is,
waarop B. en W. niet vermogen iets uit te geven, anders dan
met uitdrukkelijke autorisatie van den Raad.
De heer Bloembergen verklaart de bedoeling niet te goed te
kunnen vatten.
De heer Wiersma wenscht dat men zich eenvoudig verklare
of men zich al dan niet tot den Minister van oorlog zal wenden,
Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesche Courant.
14