20
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 22 Febr. 1*66.
aieh vereenigd hebbende, zijn alzoo tot leden dier commissie verkozen.
13. Voorstel van B. en W. om de stukken,betreffende de
zaak aangaande de bevoegdheid van heeren voogden van het
Sint Anthonij Gasthuis, tot het maken van sommige bepalingen
vervat in het door hen en dames voogdessen op den 8 October
1864, vastgestelde en bij schrijven van den 20 October daaraan
volgende aan den Raad medegedeelde reglement op de inrigting
en het bestuur dier instelling en wel speciaal van die bepalingen
welke op hunne benoeming betrekking hebben, in handen eener
Commissie van drie leden dezer vergadering te stellen, met ver
zoek haar daaromtrent te willen dienen van rapport eu voorlichting.
De Voorzitter stelt voor ook dit voorstel in onmiddellijke be
handeling te nemen, waartoe eenstemmig is besloten.
De heer Plantenga geeft te kennen dat, wanneer hij zich
herinnert al heigeen omtrent deze aangelegenheid is voorgevallen,
hij geen nut ziet in het benoemen eener zoodanige Commissie;
vroeger zijn door B. en W. onderzocht de grondslagen waarop
de benoeming van voogden berust; naar hij vermeent heeft men
geen afdoenden grond gevonden otn de handelingen van voogden
in dezen te wraken, en vermits nu B. en W. geene genoegzame
argumenten dienaangaande hebben gevonden, ziet hij er geen nut
in dat die zaak weder in handen eener commissie worde gesteld.
De heer Bloembergen meent den beer Plantenga te moeten
opmerken, dat er in dezen volstrekt geene kwestie kan zijn om
trent de grondslagen waarop de benoeming van voogden berust.
Die benoeming toch is gegrond op de wet en de daarop steu
nende verordening. De Gemeentewet toch bepaalt in art. 147,
dat de Raad, bij plaatselijke verordening te bepalen, benoemt de
leden en beambten van het bestuur der godshuizen en andere
instellingen van weldadigheid, zoo verre die benoeming niet aan
anderen behoort. Hij scliorst en ontslaat de door hem benoem
den. Naar aanleiding nu van dat art. en omdat de benoeming
niet aan anderen behoorde, heeft de Raad ze als tot zijnen werk
kring behoorende beschouwd en bij verordening geregeld. De
voogden zaten op hunne plaats krachtens die verordening. Nu
hebben voogden van de gelegenheid, welke de revisie van hun
reglement aanbood, gebruik gemaakt, daarin bepalingen op te
nemen, om zich zelve op die plaats tc bevestigen, anderen nevens
zich te plaatsen en de benoeming voor het vervolg uit eigen
boezem te doen uitgaan en is bet derhalve alleen hier de kwes
tie of de voogden aldan niet de bevoegdheid bezitten zich aan
des Raads benoeming te onttrekken en dergelijke bepalingen te
maken er bestaat volstrekt geen verschil op welken grond de
Raad de bevoegdheid tot benoeming erlangde, en dit is ook niet
van voogden gevraagd, wel waaraan zij de bevoegdheid, om zich
zelf te benoemen, vermeenden te ontleenen. Die inlichting is even
wel niet door voogden verstrekt, of liever de voogden hebben ge
meend zich van de beantwoording der bun deswege voorgestelde vraag
te moeten onthouden. Spr. mag dus bevroeden dat de hr. Plantenga
zich deD loop der zaak minder juist heeft voorgesteld.
De heer Bruinsma wenscht den heer Plantenga nog te obser
veren, dat hij dwaalt bijaldien hij van meening is, dat B. en W.
na alvorens de Voogden te hebben uitgenoodigd, toen geene
genoegzame gronden hebben kunnen opgeven. Het vermelden
der gronden kwam ook niet te pas; men moest eerst vragen welke
redenen de Voogden hadden, om zich aan de benoeming van
den Raad te onttrekken, en die vraag is door B. en W. gedaan.
De heer Bloembergen moet verschillen met den heer Bruin
sma, wanneer die mogt meenen, dat de bewuste gronden niet
door B. en \V. zijn medegedeeld, dit is wel degelijk het geval
door hun Oollegie zijn dienaangaande inderdaad dc noo-
dige gronden aangegeven.
De Voorzitter brengt, de discussiën sluitende, alsnu het boven
omschreven voorstel in omvraag, dat met 18 tegen ééne stem
(die van den heer Plantenga) is aangenomen, en stelt vervolgens
voor tot de benoeming der bewuste commissie over te gaan.
De heer Wiersma geeft hierop te kennen, gaarne van de eer
der benoeming in die commissie te worden geëxcuseerd.
14. Overgaande tot de benoeming eener commissie van drie
leden dezer vergadering, in wier handen, naar aanleiding van het
zoo even genomen besluit, ten fine van rapport en voorlichting
zullen worden gesteld de stukken, betreffende het regt van be
noeming van Voogden van het St. Anthonij Gasthuis, is uit de
plaats gehad hebbende stemming gebleken, dat waren uitgebragt
op de heeren: Mr. E. Attema 14, Mr. E. Jongsma 9, Mr. J. L.
van Sloterdijck 9, Z. S. de Haan en E. Bloembergen elk 8, Dr.
E. Verwijs 7, en op de heeren G. O. Gorter en v. Wolderen
Rengers elk ééne stem. De heeren Attema, Jongsma en van Slo
terdijck, alzoo de meeste stemmen op zich vereenigd hebbende,
zijn tot leden der bedoelde commissie verkozen.
15. Op voorstel van den Voorzitter wordt over^rc^aan tot de zamcmtclling
van het stembureau voor de, op 6 .Maart e. k*. te houden verkiezing van een
nieuw lid ia de vergadering der Prov. Staten, ter vervanging van den heer
A. van Assen. Uit ds onderscheidene gchoudene stemmingen blijkt, dat de
heeren Mr. P. Wierdsma Schik cn Mr J. L. van Sloterdijck zijn verkozen,
zuodat genoemde heeren, benevens de Burgemeester, het bureau van stemop
neming zullen uitmaken. Wijders is er nog besloten, dat dit bureau bij moge
lijke herstemming in functie zal blijven, en dat alle andere leden dezer verga
dering des noodig, als plaatsvervangers beschikbaar zullen zijn
16. Zijn ter tafel gebragt en op voorstel van den Voorzitter in handen
van B. en VV. ten fine van rapport en voorstel gesteld een vijftal adresseu,
van handelaren in wijn tc dezer stede, alle dc strekking hebbende, om restitutie
te mogen bekomen van den betaalden geraeeute-acuijiis wegens den bij hen
voorhanden zijnden wijn op uit. Dec. jl.
17. Gelezen en voor notificatie aangtuomen, het besluit van Gcd. Staten
van 29 Jan. 1866, uo 23, (prov. blad uo. 32), houdeude mededeeling eener
missive van Z. E. den Minister van Binnenl Zakcu, betrekkelijk de opvolging
van het bepaalde in art. 200 der Gemeentewet.
18. De Voorzitter doet mededeeling van de volgende aanbestedingen: lo.
het maken van een steenen walinuur langs Camstraburen, ter lengte van 110
strekkende elleu, waarvan aannemers zijn geworden, A. J. Feddema en L Knicp-
stra, voor f 23.30 per strekkende el, en 2o. het leveren van 6 ijzeren pompen
op de brandputten der gemeente, waarvan met liet lot tegen den heer Th. Reijn-
ders, die dezelfde som had ingeschreven, aannemer is geworden dc heer R. F.
Kutsch Lojenga voor f 1296, of /'216 per pomp.
19. Is ter tafel gebragt en voor notificatie aangenomen, de resolutie van
Ged. Staten dd. 20 Febr. 1866, uo. 1, houdeude toezending van afschrift
van het Koninklijk besluit van 9 Febr. jl. no. 5'J, waarbij ziju goedgekeurd
de Raadsbesluiten tot heifing van a de hoofdelijke omslag, voor 1866, b.
50 opcenten op de hoofdsom der rijks personele belasting voor één jaar en
o. de belasting op de tooneclvertooningen enz. gedurende de jaarmarkt in deze
gemeente gegeven wordende.
20. De heer Mlt-nrNinsfe het woord gevraagd en bekomen hebbende,
zegt hoofdzakelijk: Mijnheer de Voorzitter! Het tijdstip van mijn afscheid is
daar, mijn vertoef althans in deze gemeente hoogst onzeker, Groningen is mij
in mijne nieuwe betrekking als standplaats aangewezen. Ik heb de eer genoten,
dat het vertrouwen der kiezers mij ten tweeden male in deze vergadering
afvaardigde. De jaren gedurende welke ik teu belange der gemeente hier heb
mogen werkzaam zijn, en waarin menig belangrijk besluit teu nutte van het
algemeen en der gezondheidstoestand vau de ingezetenen tot stand kwam, laten
aangename herinneringen bij mij achter, omdat ik welwillendheid en toegene
genheid van uwen kant daarbij ruimschoots mogt ondervinden. Ontvangt
Mijne heeren I daarvoor mijn opregten dank eu tevens den wcnsch, dat het
u allen moge gegeven worden bij voortduring het belang dezer gemeente, eu
dat van hare ingezetenen te bevorderen. Mijne Heeren! vaartwel!
De Voorzitter. De Raad vereenigt zich met mij, wanneer ik u dank
voor het woord van hulde en dankzegging zoo even door u gesproken. Ook
de Raad brengt u zijnen dank voor de uwerzijds betoonde belangstelling en
ijver, waarmede het belang der gemeente en van hare inwoners is behartigd.
Hy wenscht u in uwe nieuwe betrekking toe, te behouden wat gij hebt,
gezondheid, goeden wil en ijverig streven voor de bclangeu der maatschappij.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 8 Maart 1866. 21
VERSLAG van het verhandelde ter vergadering viin
den Gemeenteraad van Leeuwarden» gehou
den op Donderdag clen 8 Maart 1866.
Tegenwoordig 15 leden. Afwezig de hh. C. I. Bolten, Mr. C.
Wiersma, K. Tigler Wijbrandi, J. J. Brunger, Dr. A. Mcursinge llz.
en Mr. P. Wierdsma Schik.
Voorzitter sic heer D. Zeper, die op het bepaalde tijdstip dc
vergadering opent.
1. Is gelezen cn onveranderd vastgesteld het genotuleerde
wegens de op 22 Februarij jl. gchoudene vergadering.
2. Voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van den 21
Febr. jl. no. 1 Vio» in zake een adres van J. van Daalen dd.
7 Febr. 1S66, waarbij, met intrekking van een vroeger door hem
ingediend adres, vergunning wordt verzocht om bij de verbouwing
van zijn huis letter B no. 124, de voor- en achtergevels daarvan
respcetivelijk te mogen plaatsen in de rigting van de huizen aan
de Oosterkade en dc gedempte gracht.
Nadat op voorstel des Voorzitters tot de onmiddellijke behan
deling van dit voorstel was overgegaan, is buiten beraadslaging
en stemming, overeenkomstig de conclusie van gezegd voorstel
besloten: lo. tc vcrklareu dat.de hierna sub 2o. bedoelde grond
niet meer ter openbare dienst bestemd zal wezen.
2o. B. en W., behoudens goedkeuring van hh. Ged. Staten
van Friesland te magtigena. liet door den adressant J. van
Daalen alhier gedaan en hoven breeder omschreven verzoek toe
te staan en hem daarbij tevens te kennen te geven, dat dc groud
benoodigd om den oostelijken cn den westelijken muur van de
nieuw te stichten huizinge in dc rooijing te kunnen plaatsen van
de gebouwen aan de Oosterkade en de gedempte Keizersgracht,
hem gratis wordt afgestaan, edoch de grond benoodigd voor dc
stoepen aldaar, hem slechts tot. wederopzeggens toe in gebruik wordt
gegeven; bvan een eu ander dc vereischte akte te doen opmaken.
.3. Voorstel van B. en W. om, ten aanzien van de aan hh.
Ged. Staten door G. Bisschop gerigte reclame, wegens zijn aanslag
voor 1865 in den hoofdclijken omslag voor deze gemeente cn
het verzoek bevattende om daarvan te worden ontheven aan den
lieer Commissaris des Konings in voldoening aan ZHEdgestr. kant-
beschikking van den 8 Febr. jl. 3e afd. no. 361, namens den
Raad te adviseren, dat voormelde G. Bisschop in bedoeld be
zwaar niet is aantemerken als te zijn ontvankelijk, op grond dat
de daartoe strekkende reclame niet tijdig werd ingediend.
Buiten beraadslaging cn stemming dienovereenkomstig besloten.
4o. Voorstel van J3. cn W., vervat in hun besluit van den
3 Maart I860 no. V,r,9> in za-kc hut adres van B. Ollendorff,
wed. L. Loewenstam, houdende verzoek dat met 12 Mei e. k.
de aan de gemeente toebehoorende, thans door haar bewoonde
huizinge bij de Korenmarkt alhier, gequoteerd letter I no. 3, wederom
voor 3 jaren onderhands aan haar op dC'bestaande voorwaarden
moge worden verhuurd enz.
•De Voorzitter, in aanmerking nemende dat een gedeelte der
conclusie van dit voorstel, afhandclijk is van het in deze ver
gadering te nemen besluit in betrekking tot de verzekering tegen
brandschade van gebouwde eigendommen der gemeente, geeft der
vergadering in overweging de behandeling van dit punt aan te
houden tot na de afdoening van evcnbedoelde aangelegenheid.
De vergadering vereenigt aieh hiermede.
5. Voorstel van B. en VV.' omtrent de uitvoering van het
Raadsbesluit van 9 Nov. 186-5,. betrekkelijk de verzekering tegen
brandschade van al de eigendommen der gemeente, voor zoo ver
nog niet verzekerd luidende de conclusie van het voorstel als volgt
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant.
lo. goed te keuren, dat door B. en W. niet tegen brandschade
worden verzekerd de navolgende gebouwen als a. de Oldehoof
b. dc Nieuwetoren, c. toren op de Groote Kerk, d. toren op de
Galileër Kerk, e. toren op de Waalsche Kerk, de brandspuit-
huisjïs, ff. de publieke secreten, h. zeven woningen onder ééu
dak gcq. lett. A nos. 23 tot en met 29, i. zes <lito, geq. lett.
I nos. 198, 199, 200, 228, 229 en 230.
2o. In beginsel aan te nemen, dat de kosten van verzekering-
tegen brand van al de aan de gemeente Leeuwarden toebehoo
rende gebouwen, voor zooverre verhuurd of verpacht, voor het
vervolg bij nieuwe verhuring of verpachting zullen worden ge
bragt ten laste van dc huurders of pachters.
3o. B. en W. te magtigen over te gaan tot de verzekering
tegen brandschade van al de op bijlage B sub VI vermelde panden.
Nadat op voorstel van den Voorzitter was besloten tot de
onmiddellijke behandeling van dit voorstel, worden de beraad
slagingen daarover geopend.
De heer de Haan meent eenige opmerkingen in het midden
te moeten brengen, eerstens vraagt hij of het niet de bedoeling
is van B. en VV. om onder elders gevestigde maatschappijen alléén
te verstaan binnenlandse/ie, hij althans zoude tegen verzekering
in bui ton land si-he maatschappijen zijn ten anderen vindt hij bezwaar
in het voorstel om voor het vervolg aan de huurders de ver-
pligling tot betaling der assurantie-penningen op te leggen,
omdat de huurders, in cas van schadevergoeding, geen aan
deel daarin hebbenniettegenstaande zy de kosten der ver
zekering hebben gehoed. Men kan zeggen het is een ac
cessoir van den huurprijs, maar het is en blijft, hoe gering
dau ookaltijd cene vermeerdering van de bepaalde huur-
som; dc huurders toch worden door de verzekering der gebou
wen niet gebaat, want, zoo als is gezegd, ze hebben van de uit
te keeren vergoeding geen genot. Iets anders is het ten aanzien
van boerderijen, de huurders hebben direct belang bij de
verzekering der gebouwen, voortvloeijerule uit de gewone bepa
lingen in hunne huurcontracten voorkomende. Voorts meent hij
dat onder sub VI van den staat, bevattende de panden die voors
hands door de gemeente en bij vernieuwing van de huurcontrac
ten door dc huurders tc verzekerenniet al die perceelen
zijn gegropen welke daaronder behooren.
De Voorzitter, den staat nagaande, meent met den vorigen
Spr. te moeten verschillen in tie bcoordeeling omtrent de volle
digheid van den staat j voorts is het, als maatregel van over
gang, noodzakelijk dat de gemeente voorshands verzekere, ter
wijl bij de vernieuwing der contracten, de last op de huurders
of pachters wordt gelegd.
De heer de Haan is toch van oordeel, dat de voorgestelde
uitsluiting wel eenigzins dient beperkt te worden de torens
onverzekerd te laten acht hij goed, doch in de verzekering van
andere, zij het dan ook kleine gebouwen, ziet hij volstrekt geen
bezwaar, in tegendeel, hij zag ze liever mede in de assurantie
hegrepen, omdat juist die kleine panden nog al het meest aan
brandgevaar zijn blootgesteld.
De Voorzitter, U stelt dus wijziging voor?
De heer de Haan, wat de torens betreft niet, wel omtrent de
de andere gebouwen.
De heer Bruinsma. De heer de Haan heeft het eenigzins on
billijk geacht dat d,e ihnurders. met de betaling der assurantie-
penningen zouden worden belast, in zeker onzigt is dit waar,
want ze hebben van de eventueel uit te keeren vergoeding geen
genot, maar ingendeel ongerief, doch de gemeente onder,vindt dit
7