154
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 23 Augustus 186(3.
te beperken. Spr. zou daartoe nog wel willen medewerken, doch
deinst voor het moeijelijke der inning terug.
De heer Attema geeft te kennen dat er door een der Spr.'s
op het wcnschelijke is gewezen dat de Commissie de voordragt
terug neme, doch hij veroorlooft zich te vragen waartoe zulk een
maatregel zou leiden zonder dat de Vergadering een bepaalt be
ginsel heeft uitgesprokenalvorens die stukken aan de Commis
sie worden teruggezonden moet eerst een beginsel zijn vastgesteld
en wordt het verbod te gestreng, te absoluut geacht, welnu dat
men dan andere, minder strenge bepalingen aan de hand geve,
doch Spr. moet observeren tot dusver geen ander en beter be
ginsel te hebben gehoord. De Commissie zou, behoudens het
aanbrengen van de reeds opgegeven wijzigingen, zeer waarschijn
lijk bij haar voorstel verblijven; daarom is het noodig dat de
Raad eerst zijne meening uitspreke. Wat wijders de kwestie van
vorm betreft, gelooft Spr. het er voor te mogen houden dat geen
regter bezwaar zou maken evenals op de geheele verordening, regt
te spreken wegens bepalingen door wijziging aangebragt, indien
namelijk die wijziging op wettige wijze vastgesteld en dus ver
bindend is. Zijns inziens is het indedaad verkeerd te achten om
bij wijziging van enkele bepalingen, de geheele verordening bij
vernieuwing vast te stellendit toch brengt mede dat op den
duur te loor gaat het motief, waarom de wijziging van deze of
gene verordening noodig is geacht.
De heer de Haan wenscht op het gesprokene door den heer
Attema het volgende op te merken; eerstensdat de 9chepen
waarvan het hier de rede is oude en slechte zouden zijn Spr.
meent te mogen beweren dat daaronder ook worden aangetroffen
die in goeden staat verkceren, waarin eenige nering wordt uit
geoefend en die soms veel beter zijn dan sommige woningen aan
den vasten walten anderen, dat hij in de plaats van het voor
stel der Commissie geen ander en beter middel tot wering had
hoeren aangeven. Spr. wenscht dienaangaande te observeren dat
dit dan ook niet regtstreeks op den weg van den Raad ligt; er
zijn nog andere onderwerpen waarvan de wenschelijkheul tot be
teugeling is gevoeld en betoogd en die toch buiten werking zijn
gebleven, bij gebreke van goede middelen tot uitvoering; b. v.
ecne verordening op de prostitutie; ten derden heeft de Commis
sie nader voorgesteld om te lezen in het voorstel „geen vaste
ligplaats" doch Spr. meent te moeten observeren dat door eene
wijziging in art. 9 aan te brengen, het beoogde doel kan wor
den bereiktten vierden is door de Commissie voorgesteld om,
ter wegneming van de besproken hardheid, een termijn van
drie maanden voor de in werking treding te bepalen; Spr. zou
evenwel wenschen dat die termijn tot den 12 Mei e. k. werd
verlengd, dit zou meer in het gerief en belang der betrokken
personen zijn.
Eindelijk moet hij den heer Duparc opmerken, dat het geval
hier toch geheel anders zal worden dan tot nu toede Burge
meester heeft de bevoegdheid vergunning te verleenen of die te
weigeren, bij de voorgedragen verbods-bepaling is er zelfs geeno
sprake van die bevoegdheid.
De heer Duparc antwoordt den heer de Haan, dat in art. 17
werkelijk staat dat de Burgemeester vergunning geeft tot het er
langen van eene ligplaats in 't algemeen en dat de ligplaats zel
ve wordt aangewezen door den marktmeester of de politie. Maar
men wil nu juist, om de reeds opgegeven rede, dit voor het
vervolg afschaffen.
De heer Attema wenscht nog even op de zaak terug te komen
en herhaalt, dat wat de soliditeit der bedoelde schepen aangaat,
hij van oordeel is dat hij ze naar behooren heeft gekarakteriseerd
doch zoo als altijd en pveral bestaat ook hier exceptie één dier
woonschepen is ingeyigt tot magazijn en bevindt zich in vrij goe
den staat. Men moet evenwel allen onder één maatregel begrij
pen, te eerder, naardien voor de bewoners van betere woonschep
pen des te eer gelegenheid bestaat om eene woning te bekomen.
Spr. moet nog eens herhalen dat men het verbod gestreng heeft
genoemd en dat door hem is gevraagd, waar is het beter middel
tot wering daarvoor in de plaats te stellen. De heer de Haan
heeft daarop gerepliceerd„dit ligt minder op den weg van den
RaadSpr. beaamt dit, doch het had kunnen zijn dat tijdens
de gevoerde beraadslagingen een beter middel ware aan de hand
gegevendit zoo niet zijnde blijft hij op de aanneming van het
voorgedragene aandringen.
De heer van Sloterdjjck geeft nog tot aanvulling van het
door den heer Bloembergen gesprokene te kennen, dat wanneer
het beginsel der Commissie is geene va9te ligplaats te bepalen,
er dan nog te meer redenen bestaan om een ander voorstel van
de Commissie in te wachten. Immers de geopperde bezwaren
zijn niet genoegzaam, in zijn oog althans, wcderlegd geworden
het bezwaar toch van belemmering in de waterafvoer van het
provinciaal boezemwater zal wel van weinig beteckenis zijn, de
gezondheid der bewoners van die schepen zal, in vergelijking van
die, welke in enge woningen huisvesten, wel niet zoo ongunstig
wezen en mogt dit zoo zijn, dan geldt dit evenzeer voor de aan
de nieuwe kaai gelegen kleine turfschepen, welker verarmde bewoners
zich in gelijke beperkte engte moeten bewegen.
De heer Jongsma kan zeer kort zijn, daar hij de vergadering
wenscht in herinnering te roepen de feitelijke toestand dezer
zaak -. zij is deze. Het gebruik is misbruik, en de uitzondering
regel geworden, de Raad verklaart zich daartegen en wenscht om
het misbruik te weren eene andere verordening in het leven to
roepen. De Commissie heeft daaraan voldaan op de wijze die
zij het best en meest afdoende keurde het aangegeven middel
nu is gestreng en radikaal, maar die het doel wil moet ook do
daartoe leidende middelen willen. Daarmede heeft Spr. zich dan
ook vereenigd en het voorstel geteekend, ofschoon hij niet kan
ontveinzen niet met al de motieven van het rapport te hebben
kunnen instemmen. De heer Attema heeft zich bereid betoond
om eene overgangs-bepaling van drie maanden te stellen, Spr.
zoude wenschen die termijn tot 12 Mei verlengd te hebben.
Terugzending aan de Commissie komt hem echter niet geraden
voor, want de zaak blijft zoo als zij isde bewuste toestand is
goed of zij is het niet en daaromtrent moot thans van wege den
Raad een uitspraak vallen.
De heer Bloembergen wensoht in beginsel eene beperkende
bepaling ten deze te maken, doch kan, in weerwil van de weder-
lcgging zijner bezwaren, niet toegeven dat eene nadere herziening
der verordening niet noodig zou wezen, al wil men die herzie
ning dan ook bij eene afzonderlijke verordening daarstellen. De
heer Attema heeft geoordeeld dat de regter geen bezwaar zou
maken op de bepalingen in de wijziging begrepen regt te spre
ken, wanneer die wijziging namelijk al de vereischte phasen had
doorloopendit is Spr, volkomen met hem eens, doch hij ge
looft niet dat die phase ten dezen zou zijn doorloopen, als op de
door hem voorgestelde wijze gehandeld werd.
De heer Jongsma doet, naar aanleiding der gevoerde discussie
en uit overweging van het noodzakelijke om het beginsel uit te
spreken, het volgend voorstel„Dat de Raad besluit dat ver-
bods-bepalingen omtrent het liggen van woonsohepen in de stads
gracht zullen worden gemaakt."
De heer Attema geeft te kennen dat hij zich wei met het
voorgestelde kan vereenigen, doch hij heeft toch ook stemmen
voor het voorstel dor Commissie, zooals dit nu is gewijzigd, hoo-
ren opgaan. De behandeling van dit laatste acht hij voor de
verordenings-Commissie beter.
De Voorzitter oordeelende dat de zaak alsnu genoegzaam toe
gelicht is te achten, wenscht het voorstel van de verordenings-
Commissie in rondvraag te brengen.
De heer Duparc merkt aan dat h^t le lid daarvan genoegzaam
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 23 Augustus 1866.
155
het gevoelen der vergadering zal doen kennen. Daarin ligt, als-
ware het, 't beginsel der zaak opgesloten.
De heer Bloembergen vraagt daarop, wat zal 't effect wezen
aannemende het le lid, dan is besloten „in tc trekken en bui
ten werking te stellen de artt. 17 tot en met 20 der verorde
ning enz. zijns inziens is het beter zich in beginsel te verklaren
dat beperkende bepalingen omtrent die woonschepen zullen wor
den daargesteld. De Raad heeft tot dusver in zake nog niets
besloten, hij doe het nu hier.
De heer de Haan vereenigt zich met het gevoelen van den
heer Bloembergen, men wil verbetering in de zaak brengen, doch
daartoe is het voorstel van de Commissie te gestreng.
De heer Jongsma vraagt of er dan geen middelweg bestaat?
Hij meent ja, en daarom heeft hij volgens art. 32 regierat, van
orde het ingediende voorstel gedaan. Dit voorstel wordt onder
steund.
De heer Attema wenscht verwarring te vermijden, en vraagt
of het voorstel van den heer Jongsma van beperkende bepaling,
dan wel van verbods-bepaling spreekt; het eerste wil hij niet,
het laatste welen het is niet hetzelfde. Na den heer Attema
hieromtrent te hebben ingelicht, stelt de Voorzitter het voorstel
van den heer Jongsma voorgeene discussion daaromtrent plaats
vindende, wordt het in rondvraag gebragt en met 12 tegen 4
stemmen (die van de heeren Bruinsma, Hommes, Plantcnga en
de Haan) aangenomen.
De Voorzitter stelt nu voor de conclusie van het rapport der
Commissie.
De heer Bloembergen wil liever het renvooi naar de verorde
nings-Commissie.
De heer Attema zegt daarop, daartoe geraagtigd door mijne
medeleden in de Commissie, kan ik verklaren dat zij het voor
stel weer tot zich wil nemen.
14. De Voorzitter het noodig keurende dat de deuren tot
het houden eener beslotene vergadering voor een oogenblik wor
den gesloten is daartoe overgegaan en de openbare vergadering
tijdelijk opgeheven. Na den afloop der beslotene zitting is de
openbare vergadering heropend en voortgezet.
Bij de voortgezette vergadering waren afwezig de heeren Brun-
ger en Jongsma.
15. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van 13. eu W.
omtrent een adres van C. R. Roldanus 2e secondante aan de
fransche dag- en kostschool voor jonge jufvrouwen alhier, hou
dende verzoek, dat aan haar worde toegelegd het tractement ver
bonden aan de betrekking van le secondante van genoemde in*
rigting en zulks over de maanden April, Mei en Junij dezes
jaars. Ter visie om in eene volgende vergadering aftedoen.
16. Is ter tafel gebragt en gelezen een door N. L. Roosema
en A. Hommes ondergeteekend adres van de dienaren van po
litie 3e en 4e klasse, het verzoek behelzende, het tractement
der politic-dienaren van de 3e kl, te verhoogen.
De Voorzitter stelt voor dit adres ter fine van berigt en raad
te stellen in handen van B. en W.
De heer Duparc merkt op, dat dit adres is geteekend mede
uit naam van anderen en dus in strijd is met art. 9 der grond
wet dat slechts bevoegdheid geeft tot het indienen van verzoeken
rait9 die persoonlijk en niet uit naam van meer wordon onder
teekend, ten ware het een wettelijk zamengesteld of als zoodanig
erkend ligchaam geldt, welk laatste echter hier niet het geval is.
De Raad mag dus dit adres niet behandelen. Spr. stelt der
halve voor daaromtrent o vertegaan tot de orde van den dag of
het stuk ter zijde te leggen. De Vergadering zich met dit voor
stel vereenigende is besloten omtrent dit adres overtegaun tot de
orde van den dag.
17. Is ter tafel gebragt en gelezen eene missive van de Com
missie van toezigt over het stadswerkhuis alhier, tcngelcide van
de bcgrooting van ontvang en uitgaaf dier inrigting voor het
dienstjaar 1867. Is besloten deze begrooting ten fine van on
derzoek en rapport te stellen in handen eener Commissie uit den
Raad, in welke Commissie door den Voorzitter worden benoemd
de heeren A. Duparc, G. H. Hommes en Mr. E. Jongsma.
18. Is ter tafel gebragt en gelezen eene missive van de voog
den van de Stads Armekamer te Leeuwarden, tengeleide van de
bcgrooting der inkomsten en uitgaven dier armeninrigting voor
het dienstjaar 1867. Is besloten deze begrooting ten fine van
onderzoek en rapport te stellen in handen eener Raadscommissie
waarin tot leden zijn benoemd de heeren P. T. Plantcnga, Z, S.
de Haan en Mr. J. L. van Sloterdijck.
19. Is ter tafel gebragt en voor notificatie aangenomen eene
resolutie van heeren Gcd. Staten dezer provincie dd. 14 Aug.
1866, no. 18, houdende mededecling van de outvangst der bij
Raadsbesluit yan 9 Aug. 1.1. vastgestelde verordening, houdende
wijziging van artt. 54 en 55 der verordening betreffende de in*
standhouding enz. der openbare wegen enz. vastgesteld den 27
September 1860.
20. Is ter tafel gebragt en gelezen een schrijven van den heer
H. J. Westenberg, waarbij hij de eer heeft aan den Raad overte
leggen de stukken tot zijne toelating als lid van den Raad be-
noodigd.
l)e Voorzitter deelt hierop mede, dat hij die stukken ten
fine van onderzoek in handen heeft gesteld eener Commissie,
bestaande uit de hh. Plantenga, Bolten en Oostcrholï, welke Com
missie bijaldien zij nu reeds met haar rapport deswege gereed mogt
zijn, door hem wordt uitgenoodigd dit al dadelijk uittebrengen.
De heer Oosterhoff verklaart namens zijne genoemde medele
den daartoe bereid te zijn, aangezien haar onderzoek dier stukken
bereids is afgeloopen. Hij rapporteen. voorts, dat de Commissie
geene aanmerking op de onderzochte stukken heeft en mitsdien
tot toelating van den heer Westenberg adviseert. Op voorstel
van den Voorzitter besluit de Vergadering hierop tot toelating
van dien heer tot lid van den gemeenteraad.
21. Is ter tafel gebragt en gelezen een schrijven van het Ne-
derlandsch Israëlitisch Armbestuur te Leeuwarden, gedagtcekend
22 Aug. j.l. no. 58, houdende mededeeling, dat het in het ver
volg geene gemeentelijke subsidie ten behoeve zijner administratie
zal aanvragen, doch dat het daarbij wel uitdrukkelijk onder de
aandacht wenscht te brengen, dat het nu geenzins in de bedoe
ling ligt de eigene hier wonende en hier domicilie van onder
stand hebbende armen aan het burgerlijk armbestuur overtedragen,
maar overeenkomstig zijne ioeping, gelijk tot dus verre voorte
gaan met hunne bedeeling, in het vertrouwen dat de kerkelijke
en bijzondere liefdadigheid het te kort zullen aanvullen, dat uit
den aard der zaak bij de administratie door het algeheele gemis
der gemeentelijke subsidie nu zal ontstaan. Aangenomen voor
notificatie.
22. De Voorzitter stelt onder mededeeling, dat de stukken
betreffende de gemeente-rekening over 1865, bijna zijn afgedrukt,
voor om het onderzoek dier rekening in de sectien te doen plaats
hebben, waartoe eenstemmig wordt besloten met bepaling voorts,
dat dit onderzoek binnen 14 dagen na heden zal moeten zijn
afgeloopen.
23. De Raads-commissie in der tijd benoemd, om den Raad
te dienen van rapport over het voorstel van het Collegie van
brandmeesters tot wijziging van art 35 der verordening regelende
do brandweer in de gemeente, brengt daaromtrent bij monde van
den heer Duparc haar rapport uit, waarvan de conclusie strekt
te besluiten aan het Collegie van brandmeesters te kennen tc
geven, dat de Raad geene termen heeft gevonden het reglement
in den verlangden zin te wijzigen. Ter visie, om in eene vol
gende vergadering te worden behandeld.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.