214
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 15 Nov. 1866.
het rapport der Commissie van rapporteurs door een der rappor
teurs, en die van de memorie van beantwoording van dat rap
port, door den wethouder Bloembergen, op de betrekkelijke pun
ten, kenbaar worden gemaakt.
Hoofdst. I afd. I artt. 1 tot en met 10, worden achtereenvol
gend onveranderd aangenomen.
Hoofdst. I, afd. II, art. 1. Presentiegeld van de leden van
den Raad.
Nadat het rapport en de memorie op dat punt waren gelezen,
is het voorstel der Commissie van rapporteurs om art. 1 te roi
jeren en in verband daarmede aan art. 3 van afd. X hoofdst.
II uitgaven ten behoeve van onderscheidene Coramissien en de
sectie-vergaderingen, toe te voegen de woorden: „Raads-vergade-
ringen" en dat art. uit te trekken voor 500, in rondvraag
gebragt en afgestemd met 11 tegen 9 stemmen (die van de hh.
Suringar, Wybrandi, Oosterhoff, Hommes, de Haan, Duparc, At-
tema, Rengers en van Sloterdijck) en besloten den post te be
houden.
Hoofdst. II, afd. 1, art. 14, zoomede hoofdst. II, afd. II,
artt. 1, 2 en 3, zijn buiten beraadslaging en stemming onveran
derd aangenomen.
Opzigtens art. 4. Buitengewone drukkosten voor het archief
400, vraagt de heer Jongsma of deze voordragt betreft den
catalogus der bibliotheek?
De Voorzitter dit bevestigende voegt er nog bij dat de ar-
chivarius, des verstaan, verklaard heeft dat het drukken daarvan,
in de laatste jaren, door niet te voorziene omstandigheden ver
traagd, bepaald in 1867 uitvoering zal kunnen erlangen.
Art. 4 van afd. II wordt daarop onveranderd aangenomen, zoo
mede de afdeelingen III, IV, V, VI, VII en art. 1 van afd. IX.
De post art. 2. Poor het provinciaal blad en het register daarop
f 12, is ingevolge besluit van de Staten van Friesland, van 18
Julij 1866 no. 4 geroijeerd, en het volgend art. genummerd met
2. Dit laatste art. zoomede de artt. 1, 2, 3, 4 en 5 van afd.
X worden daarop onveranderd vastgesteld.
Na lecture van het opgemerkte in het rapport en de memorie
ten aanzien van art 6, Wegens schrijfloonen enz. op het bureau
van den Architectis dit art. zoomede de art. 7 en 8 dezer afd.
onveranderd aangenomen.
Hoofdst. Ill, afd. I, art, 1, en van art. 2 de posten a, bc,
d en e. Deze posten worden buiten beraadslaging en stemming
aangenomen.
Ten aanzien van den post sub lett. f. Sleenen en houten wallen
is lecture gedaan van het opgemerkte in het rapport en de me
morie en brengt de Voorzitter in behandeling het voorstel van
de commissie van rapporteurs, om eene speciale commissie van
deskundigen in het leven te roepen, aau welke zou kunnen wor
den opgedragen een onderzoek in te stellen, welke de gebreken
zijn van de thans gevolgde wijze van opruiming en verwijdering
der faecalc stoffen; welk systeem van afvoer en opzameling dier
stoffen, met het oog op de lokale omstandigheden en de finan-
tieele krachten der gemeente het meest doeltreffend zijn; welke
verbeteringen in de thans bestaande middelen van afvoer zouden
zijn aan te brengen, en of, bij een veranderd systeem van opza
meling dier stoffen, meerdere finantieele voordeeleu voor de ge
meente konden worden verwacht, dan het thans gevolgde af
werpt en om naar aanleiding hiervan nader bij hoofdst. VII,
afd. II, art. 1 eene som van f 500 voor de kosten van zoodanige
commissie voorloopig uit te trekken.
De heer Gorter is van oordeel, dat het voorstel van B. en
W. in de memorie van beantwoording vervat, verreweg de voor
keur verdient; eene zoodanige commissie uit leden dezer verga
dering zamen te stellen, acht hij veel verkieslijker en doelmati
ger dan dat zij uit desdundigen buiten den Raad, bestaSpr.
meent, dat dit ook in andere gemeenten het geval is.
De heer Wiersma acht het beter de discussion omtrent deze
zaak op te schorten tot dat men zal genaderd zijn aan hoofdst.
VII, afd. II, art. 1, waar de commissie den post wcnscht aan te
brengen,
De Voorzitter ziet niet in, dat men de bereids aangevangen
discussien hier niet zou vervolgen, 't is ook de vraag of de post
wel ter aangeduider plaatse juist zou zijn aangebragthij wensckt
derhalve met de beraadslaging voort te gaan.
De heer Bruinsma zegt, dat de zaak betreffende de mestver-
zameling ten jarc 1863 in het hier ter stede gehouden landhuis-
houdkundig congres, op ampele wijze is behandeld. Een betrek
kelijk rapport, door het bestuur opgemaakt, is toen aan de daar
voor benoemde commissie opgezonden en later ter gelegenheid
van de congressen te Haarlem en Assen gehouden, behandeld en
besloten een daarover handelend werk het licht te doen zien.
Circulaires ter inteekening daarop liet men uitgaan, doch zonder
gunstig gevolg. Het doel van dat werk was te leveren eene beschou
wing van de meest wenschclijke mestbewerking, het opzamelen
der stoffen in putten enz., met opgaaf van de gevorderd wor
dende kosten. Alles was natuurlijk in globale trekken vervat,
orndat iedere gemeente dienaangaande hare eigenaardigheden bezit.
Ook van de gemeentebesturen van Leeuwarden en Groningen
bestaan zoodanige rapporten, die in het archief alhier berusten.
Spr. heeft het ondervverpclijk voorstel met genoegen gezien en
weuscht daartoe mede te werken, doch het komt hem voor, dat het
wenschelijk zal zijn, dat de commissie niet worde zamengesteld
uit deskundigen buiten den Raad, want, behalve dat het zeer
moeijelijk zou wezen geschikte personen daarvoor te vinden, blijft
het toch over, dat eene Raadscommissie zich beter op de hoogte
der zaak kan stellen en meer in de gelegenheid is om ter zake
te confereren met het Collegie van Dagelijksch Bestuur en inlich
tingen van den Architect to bekomen.
De heer Rengers geeft te kennen verheugd te zijn dat het
voorstel waarvan hier sprake is en dat. in de le sectie algemeen
bijval vond, ook de ondersteuning mag ondervinden èn van de
commissie van rapporteurs èn van B. en W. Eene bijzondere aan
prijzing daarvan acht hij overbodig, vooral omdat het instellen
van een dergelijk onderzoek ook in andere gemeenten van belang
is geacht. De gedurende dezen zomer geheerscht hebbende epi
demie heeft hier en elders als van zelve de aandacht gevestigd
op het beramen en aanwenden van middelen, welke zouden kun
nen leiden tot betere afvoer van faecale stoffenhet voorstel heeft
alzoo la mérite de l'apropos, en de tijd om tot dat onderzoek
over te gaan, schijnt gekomen te zijnvooral wanneer men let
op het bestaande voornemen tot uitvoering van groote werken
in deze gemeente. Ook Spr. acht bij nadere overweging eene
commissie van Raadsleden vorkieslijkcr, want zij zal met deskun
digen in correspondentie kunnen treden. Wat de koston betreft,
zag hij liever een crediet van 500 gesteld, omdat hij de werkkring
van zoodanige commissie nog al eenigzins van uitgebreiden aard
acht en 200 wat heel miniem rekentachten B. en W. die
som evenwel voldoende, hij zal er zich mede kunnen vereenigen,
omdat men het bovendien in de magt heeft den post te verhoogen.
De Voorzitter vraagt aan de beide andere rapporteurs of zij
zich met het gevoelen van den heer Rengers kunnen vereenigen,
zoo ja, dan zal hij het voorstel in dien geest aan den Raad ter
beslissing gcvcu.
De heer Jongsma vraagt splitsing van het voorstelmen kan
voor het benoemen eencr Raadscommissie zijn en bezwaar hebben
tegen het cijfer ter harer beschikking te stellen.
De heer Bloembergen acht het beter om, wanneer tot het
instellen eener Raadscommissie mogt worden besloten, het daar
voor toe te staan bedrag onder een afzonderlijken post op de
begrooting te brengen, en die, instedc van onder hoofdst. VII,
veeleer te brengen onder hoofdst. III. Spr. had zich voorgesteld
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 15 Nov. 1866.
215
om die aan te brengen sub art. 13 var. afd. I van laatstgenoemd
hoofdstuk.
De Voorzitter stelt nu voor, de bedoelde commissie te doen
zamenstellen uit Raadsledenhiertoe wordt eenstemmig besloten.
Daarop stelt hij voor, om 200 daarvoor toe te staan.
De heer Bloembergen geeft in bedenking, hierover straks te
beslissen, wanneer hij ter bedoelder plaatse het aanbrengen van
oen nionw art. wenscht voor te stellen. De posten sub en g
van art 2, worden hierop onveranderd vastgesteld.
Ten aanzien van art. 3a Aankoop van plantsoenenverlangt de
heer JongSlïiü cenige inlichting te bekomen. De memorie van
toelichting op de begrooting spreekt er uiet van dat er iets bui
tengewoon zal plaats vinden en toch zou hij wel wenschen, dat
er buitengewone beplanting werd aangebragt op den weg leidende
naar het spoorwegstationnu vraagt hij, of de voorziening daarin
zou leggen op den weg van het Gemeentebestuur, dan wel van
de maatschappij tot exploitatie, of van het Rijk.
De Voorzitter merkt hierop aan, dat de bedoelde weg niet
aan de gemeente behoort, en deze dus niet in het verlangde
behoeft te voorzien, maar dat B. er. W. zeer gaarne de noodige
démarches daartoe zuilen willen aanwenden. Hierop worden de
artt. 3, cn 5, zoomede de posten a, b en c van art. 6, buiten
beraadslaging en stemming, onveranderd aangenomen. Aangaande
de posten d en e van dat art., wordt door de commissie voorge
steld om de eerstgemelde Bezoldiging van den klokkenist te roijeren
en de laatstgenoemde, Idem van de klo/ekeluiders te brengen op 75.
De Voorzitter brengt die voorstellen in beraadslaging.
De heer Bolten verklaart zich met het voorgestelde niet te
kunnen vereenigen, eensdeels omdat de besparing daardoor te
verkrijgen te gering zal zijn, anderdeels omdat hij tegen de af-
8chafting van dc zaak zelf bezwaar heeft. Het carillon is eens
aanwezig en verwekt nog al cenige levendigheid in de stad,
gezwegen nog van voorkomende feestelijkheden waarbij men er
dienst van heeft. Ook het luiden der klokken des morgens en
'8 avonds wenscht hij te behoudenmen is er aan gehecht, daar
gelaten nog het nut dat het kan hebben.
De heer Duparc kan zich wel vereenigen met het voorstel der
commissie om èn het klokluiden èn het bespelen van het carillon,
anders dan bij feestelijke gelegenheden, af te schaffen. Hij weet
wel, dat de avondklok voor velen eene waarschuwing is om huis
waarts te keeren, doch hij betwijfelt, of do gemeente geroe
pen is, hier als zedemeester op te treden. Veel minder acht hij
het op den weg der gemeente gelegen als morgenwekker te fun
geren, en daarom zal hij voor het afschaffen van het klokluiden
bij nacht en 's avonds stemmen, daargelaten nog het onaangename
van het klokgebrom dikwijls midden in den nacht te moeten
aanhooren. Wat het carillon aangaat, in het driemalen per week
bespelen daarvan, ziet hij geenerlei nut. In hoe ver het carillon
te dezer stede al dan niet tot de uitmuntende speelwerken
behoort, kan hij niet bcoordeelen, doch hij gelooft te mogen zeg
gen, dat het aanhooren dezer muzijk weinig tot bevrediging van
het kunstgevoel strekt.
De heer Jongsma zegt, dat heeft hij het voorstel goed begre
pen, dan zou ook het luiden des morgens van de Oldehoof
worden afgeschaft, en dit zoo zijnde, zou het eene weldaad zijn
voor zieke en oude lieden in den omtrek van dien toren woon
achtig. Hij heeft zich wel eens afgevraagd, van waar dat luiden
des morgens zijn oorsprong nam en op die vraag heeft hij wel
eens het antwoord bekomen, dat dit luiden in het belang van den
landbouwer plaats vond. Wanneer Spr. nu met het laatst uitge
komen verslag van den toestand der gemeente in de hand, ont
waart, dat in deze gemeente slechts 51 bunders 7 roeden en 7
ellen bouwland aanwezig is, dan komt hij tot de conclusie, dat
dit belang al zeer luttel is te noemen, vooral, daar het luiden
's morgens ten vier ure in den winter alleen kan zijn in het
belang van de eigenlijke landbouwers, met het dorschen vau de
granen en geenszins van de koemelkers, die eerst later in den
morgen hun bedrijf aanvangen.
De heer Bolten vermeent hierop te moeten aanmerken, dat,
gesteld het éénige belang van het luiden van de klok van de
Oldehoof zich oploste in het gerief van den landbouwenden stand
dan niet alleeu dat belang bij den bouwboer was te vinden, maar
dat dan ook de boeren, die hun beroep maken van de zuivel
bereiding, in dat genot deelen.
De heer Bloembergen zal zich ook tegen liet voorgestelde
moeten verklaren; hij gelooft dat men het luiden der klokken
alschaffendc, te zeer vooorbij ziet het belang van den werkenden
stand. Velen toch hooren den klok als eene waarschuwing dat
zij zich tot hunne werkzaamheden hebben te begeven daarenboven
de uitgaaf die dit genot vordert is te gering om hen daarvan te
priveren. Wat het bespelen van het carillon betreft, moet Spr. op
merken dat, nu dit toch aanwezig is, het voor het gebruik
dienstbaar moet zijn en dat het bespelen daarvan in het geheel
geen genot zou opleveren, kan hij niet toegeven. Het luiden
van de avondklok acht hij om vele redenen belangrijk genoeg
om te worden bestendigd.
De heer Attema moet zich voor het voorstel tot afschaffing
van het klokkenluiden verklaren. Wanneer hij let op den oor
sprong van het luiden der klokken, op den vrocgcren toestand,
toen het bestaan van poorten en accijnsen de aanleiding was tot
het luiden der poort- en boom- klok, dan moet hij nu tot het
besluit komen om dat luiden te doen eindigen. De aanleiding
daartoe is komen te vervallen. De bijgebragte beweegredenen
tot het behoud van dat luiden komen hem niet genoegzaam af
doende voor, en het bespelen van het carillon schijut hem toe
vrij overtollig te wezen.
De heer Bruinsma verwijst naar een vroeger genomen besluit,
waarbij de betrekking van torenwachter is afgeschaft en aan den
tocnrauligen titularis een jaarlijksch pensioen is toegekend. Wat
het tegenwoordig voorstel tot afschaffing betreft, kan hij er zich
mede vereenigen, doch enkel wat het luiden der klokken in den
morgenstond betreft, waarin ook hij geen nut ziet, daarenboven
kan het luiden des morgens te 4 uur in geen geval in verband
staan met het melken bij den boerenstand. Maar hij wenschte
de avondklok te behouden, en wat het bespelen van het carillon
betreft, het instrument is er, en werd de klokkenist van zijne
betrekking ontheven, de billijkheid zou er voor pleiten, om hem,
even als in der tijd met den torenwachter geschiedde, voor het
verlies zijner betrekking schadeloos te stellen. Spr. zou dus
wenschen dat het voorstel werd gesplitst.
De Voorzitter zal zich ook tegen de afschaffing van het bespe
len van het carillon verklarenzooals bereids herhaaldelijk is
gezegd, het carillon bestaat, en zal, al werd het niet bespeeld,
dan toch altijd eenig onderhoud vorderen, zoodat het voordeel
door de afschaffing te verkrijgen, al bijzonder gering is te achten,
Spr. wil geen oordcel, over het al of niet voortreffelijke van dat
speelwerk uitspreken, doch hij meent het er toch voor tc moeten
houden, dat men toch nog al prijs stelt, dat het van tijd tot tijd
wordt bespeeld, wat dan toch ook altijd bij gelegenheid van fees
telijkheden wenschelijk is dat gebeurt. Het voorstel der commis
sie om den post sub d, Bezoldiging van den klokkenist te roijeren
is daarop in rondvraag gebragt cn met 12 tegen 8 stemmen
(die van de hh. Tigler Wijbrandi, Brunger, Hommes, Plantenga,
de Haan, Duparc, Jongsma en Attema,) verworpen. Alsnu brengt
de Voorzitter in behandeling, het voorstel van de commissie om
de post Bezoldiging van de klokluiders uit te trekken op 75.
De Voorzitter verklaart zich geheel te vereenigen met die leden
welke de afschaffing wenschen van het luiden van de klok in
de Oldehoof van Oct.Maart en van dc zoogenaamde boomklok,
des morgens luidende; maar hij wenscht die afschaffing niet te