GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 15 Nov. 1866.
maakt zwarigheid, de som daarvoor op de begrooting uitgetrok
ken toe te staan, ten zij onder voorwaarde, dat het plan en de
begrooting van dit werk vóór de vaststelling aan het oordeel van
den ltaad worde onderworpen. De tijd om er over te oordcelen
is nu te beperkt geweest.
De Voorzitter licht den vorigen Spr. in, dat het nu alleen
betreft de behaudeling van den begrootingspost, later zullen B. en
W. de betrekkelijke voorstellen aan het oordeel van den Raad
onderwerpen.
Het voorstel van de commissie van rapporteurs om dezen post
van de begrooting te royeren, is daarop in rondvraag gebragt
en met 8 tegen 6 stemmen (die van de heeren Bolten, Tigler
Wijbrandi, Oosterhoff, Plantenga, Attema en van Sloterdijck)
verworpen.
De Voorzitter stelt nu voor, om dit art. te behouden hiertoe
wordt eenstemmig besloten.
Art. 12. Stichting van een nieuw beursgebouw. Memorie. Dit
art. is buiten beraadslaging cn stemming aangenomen.
Art. 13. Uitbreiding van de bebouwde hom der gemeente. Memorie.
De heer Wiersina ziet met genoegen, dat deze post op de
begrooting, zij het dan ook slechts voor memorie, is aangebragt,
enkel om het bewijs dat eerlang uitvoering aan deze zoo zeer
gewenschte zaak zal gegeven worden. Grooter nog was zijn ge
noegen toen hij vernam, dat zij reeds een begin van uitvoering
had erlangd door dat het terrein in teekening was gebragt. De
Raad, de betrekkelijke voorstellen en plans niet kennende, kan
die dus noch goed- noch afkeuren, en daarom geeft hij in over
weging, om meer anderen, deskundigen in dezen, uittenoodigen
om hunne denkbeelden desbetreffend, mede te deelen, b. v. door
middel eener uit te schrijven prijsvraag. Ilij meent dit aan B.
en W. ter overweging te moeten aanbevelen.
De Voorzitter dient hierop in antwoord door te kennen te
geven, dat men niet alleen is aangevangen met de voorbereiden
de werkzaamheden, maar dat alles ter zake dienstig bereids zoo
goed als beëindigd is te beschouwen, zoodat men zich voorstelt
de zaak binnen zeer kort in den Raad te brengen. Vele be-
moeijngen waren aan die voorbereidende werkzaamheden verknocht
en vele conferentiën, ook met den architect gehouden, daarvan
het gevolg. Nu acht hij do aanbieding dier plans wenschelijk,
alvorens tot andere maatregelen over te gaanblijkt het dat
daaraan belangrijke leemten kleven, dan is het nog altijd aan
den Raad om het aangegeven middel te beproeven.
De heer Wiersma dankt voor de gegeven inlichting; hij moet
evenwel opmerken dat het door hem geproponeerde het gevolg
was van een aanvankelijk opgevat voornemen en dat hij al da
delijk meent te moeten observeren, dat nevens iets goeds ook iets
ander goeds geplaatst kan worden. Art. 13 wordt daarop een
stemmig aangenomen.
Dc heer Bloembergen geeft in bedenking om als art. 14 on
der deze afd. aan te brengen de onder afd. V geroijcerde post
uitbreiding van de gasfabriekMemorie. Dit voorstel is een
stemmig aangenomen. Naar aanleiding van het opgemerkte in
liet rapport cn de memorie van beantwoording omtrent het aan
brengen van een nieuw art, Kosten van de herstelling der door
de amotie van de Verwersbrug afgebroken gemeenschap tusschen 01-
degalileën en de stadzegt de heer Wijbrandi dat, nu het voor
stel tot het aanbrengen van een pontveer is komen te vervollen,
cn er tot nu toe geen ander voorstel is gedaan, het nu wel wen
schelijk is dergelijke post op de begrooting aan te brengen.
Dc Voorzitter herinnert dat dezen morgen een voorstel is ge
daan tot aankoop van eenigen grond ter bekoming van een voet
en kruipad, door welken aanleg aan vele der bezwaren zou worden
te gemoef gekomen. Wenscht de heer Wijbrandi in weerwil
daarvan, een zoodanige post op de begrooting te zien aange
bragt, dan zou hij Spr. gaarne de redactie daarvan wensohen aan
gegeven te zien.
De heer Wijbrandi zegt dat men het zou kunnen stellen in-
voege als het voorkomt in het rapport der Commissie, „kosten
van de herstelling enz."
De heer Wiersma merkt op: Er bestaat eene communicatie,
maar men wenscht die te verbeterenmen zou dus moeten stel
len kosten van verbetering enz."
De heer Jongsma moet observeren dat indertijd besloten is
„dat de door de amotie van de Verwersbrug afgebroken gemeen
schap tusschen Oldegalilcën en de stad, op cenigcrlei wijze zal
worden hersteldZal die post dus het besluit van den Raad
terug geven, dan moet zij dienovereenkomstig gesteld worden.
Hoewel hij tegen die herstelling was, meent hij echter dat zoo
lang dat raadsbesluit bestaat, het eerlijk moet worden nageleefd.
De heer Suringar is het met den vorigen Spr. geheel eens;
hij wenscht dat er, zooals is besloten, worde voorzien in de her
stelling der afgebroken gemeenschap.
De heer Wiersma moet opmerken dat die gemeenschap niet
is afgebrokenstaat het zoo in het raadsbesluit, dan behelst dat
besluit eene publieke onwaarheid; wel heeft men den weg ver
legd. Op zulk eene wijze zou men er toe kunnen komeu iets
te willen wat de Raad niet wenscht.
De heer Jongsma geeft hierop te kennen dat dit besluit er
bestaat cn dat men 't zal moeten eerbiedigen, tenzij de Raad er
op terugkomc cn het intrekke.
De heer Bloembergen is van oordeel dat later, bij eene ver
nieuwde behandeling van dit onderwerp, zal kunnen blijken of
en in hoeverre er termen voor den Raad bestaan om op gemeld zijn
besluit terug te komen; maar wat verhindert om bij de begroo
ting van dezen post te zwijgen, te meer daar zij in elk geval slechts
voor memorie zou kunnen worden aangebragt Ook in verband
met het voorstel van heden morgen en in afwachting dat B. en
W.die den Raad op de verschillende middelen gewezen heb
ben, door welke in de verbetering der communicatie kon worden
voorzien, thans na de verwerping van het door hen voorgestelde,
hunne mcening zullen gevestigd hebben, welk ander middel nu
in aanmerking kan komen, acht Spr. het verkieslijk eene nadero
beslissing bij den Raad af te wachten.
Dc heer Tigler Wijbrandi merkt op, dat dit de zaak op een
langeren weg zou brengenis de post evenwel op de begrooting
gebragt dan blijft do zaak meer levendig, en iets zal er toch
moeten gebeuren.
Do heer Bloembergen zegt, dat indien dit het gevoelen van
den Raad raogt wezen, dan wenscht hij de post dus te redige
ren Kosten der verbeterde gemeenschap tusschen Oldegalileën en
de stad."
De heer Suringar acht het zeer gewaagd aan een besluit
van den Raad eene andere bedoeling toe te kennen, dan daarin
duidelijk is uitgesproken. Het besluit van den 26 Julij 1866,
dat vóór hem ligt, zegt uitdrukkelijk „dat de door amotie van
de Verwersbrug afgebroken gemeenschap tusschen de Oldegalileën
en de stad, op eenigerlei wijze zal worden hersteld." De zin
is duidelijk en laat geen twijfel aan de bedoeling over. Op dat
besluit of die bedoeling in deze vergadering terug te komen,
acht hij niet minder gewaagd. Dat kan in geen geval geschie
den, dan nadat een des betreffend voorstel aan den Raad inge
diend en na behoorlijk ter visie te hebben gelegen, in behande
ling werd genomen. Het voorstel van don heer Bloembergen
wordt hierop ondersteund.
De heer Attema is van oordeel dat men het besluit moet uit
voeren zooals het genomen is; hij voor zich hecht wel niet veel
aan die breed uitgemeten bezwaren van do bewoners der buurt
Oldegalileën, maar er is een besluit waarbij uitzigt is gegeven
op de herkrijging van een middel van gemeenschap, dat door de
amotie van do voormalige Verwersbrug is verloren. Spr. gelooft
di^s dat hot beter is om er op dc begrooting vap te zwijgen,
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 15 Nov. 18 66.
22 3
vooral ook omdat, na het besluit van 26 Julij jl.nog niet is
besloten, welk middel van gemeenschap daiir ter plaatse komen
zal. Ten einde dus dc zaak in geenerlei opzigt te prejudiciëren,
acht hij het raadzaam, dezen post niet voor memorie op de be
grooting uit te trekken. De omschrijving althans van den heer
Bloembergen behaagt hem niet; die is niet overeenkomstig met
hetgeen in beginsel besloten is.
l)e heer Bloembergen moet erkennen het met den heer Attema
eens te zijn, wat aangaat den zin van het vroeger genomen be
sluit, maar merkt aan dat zijn amendement niets te kort doet
aan het besluit van Julij 11. Hetgeen men zal willen daavstellen
zal in elk geval strekken tot het brengen van verbetering in de
thans bestaande gemeenschap, en daarom juist heeft hij zijn
amendement zóó ingerigt. Hij moet evenwel erkennen nog lie
ver de post van de begrooting weg te laten.
Het amendement des heeren Bloembergen is hierop in rondvraag
gebragt cn afgestemd met 9 tegen 5 stemmen (die van de heeren
Bloembergen, de With, Bolten, Wiersma en Westenberg.)
De Voorzitter brengt nu in omvraag, het voorstel der commis
sie, om de post voor memorie aan te brengen. Ook dit wordt
verworpen met 9 tegen 5 stemmen, (die van de heeren Suringar,
Wijbrandi, Westenberg, Duparc en van Sloterdijck.)
Voorstel van de commissie van rapporteurs om op de begroo
ting voor memorie uit te trekken de postKosten van het maken
van een regenbak bij de Groote kerk.
De heer Jongsma acht de daarstelling aldaar van een regenbak
eene zaak van groot belang. Vele raaien heeft hij de klagt ver
nomen, dat er gebrek aan regenwater bestaat. Om die redenen
hebben dan ook kerkvoogden in overweging genomen, om zoo
danig een bak op eigen kosten daar te stellen, doch de magti-
ging daartoe van de bevoegde autoriteit kon op dat besluit niet
worden verkregen, uithoofde men de daarstelliug daarvan op den
weg achtte var. de burgerlijke gemeente. Hij gelooftdat dit
teregt aldus door die autoriteit werd ingezien. Van daar thans
het schrijven van heeren kerkvoogden aan het Dagelijksch Bestuur
dezer gemeente. Spr. heeft evenwel uit do memorie van beant
woording gezien, dat dit voorstel bij B. en W. niet het gewenscht
gunstig onthaal ondervond, ja, dat het op niet gering te achten
bezwaren schijnt te stuitendie bezwaren moeten naar hetgeen
Spr. vermoedt in de uitvoering zijn gelegen, als zullende het mis
schien daartoe noodig zijn een gedeelte van het voormalige kerk
hof te roerenmaar hij vermeent, dat dit in dezen van geen over
wegenden aard kan zijn. In de voor vorige vergadering is op
een verzoek van een particuliere adressante in haar privaat belang,
het roeren van graven evenzeer tengevolge zullende hebben, eene
gunstige beschikking genomen, hij ziet niet in, dat men iri dezen,
waar het een algemeen belang geldt, om dezelfde bezwaren in het
voorstel zou difliculteren.
De heer van Sloterdijck moet zeggen hieromtrent met den
vorigen Spr. in gevoelen te verschillen. In het rapport wordt
voorgesteld, om de post voor memorie aan te brengen. Is nu
dit brengen voor memorie een blijk van adhaesie aan het voorstel,
dan zal hij zich daartegen moeten verklaren, want er bestaan
daartegen werkelijk gegronde bezwaren. Het is hier geheel iets
anders als met de toegestane vergunning aan de bedoelde adres
sante; daarbij wordt afstand van grond gedaan ten behoeve van
het graven van fundamenten, hier betreft het de daarstelling van
een regenbak, welke met het oog op de publieke gezondheid nog
al eenige overweging vereischt.
De heer Bloembergen wenscht dezen post niet op dc begroo
ting aan te brengen, herinnerende dat niets zal beletten, dit, des
gevorderd later te doen; Spr. is van oordeel, dat men de zaak
daardoor niet moet praejudiciëren. Hij zou den heer Jongsma
de bezwaren kunnen mededeclen, doch wenscht het oordeel van
het Collegie van B. en W. niet vooruit te loopen. De kwestie
of het op den weg van het Gemeentebestuur zou liggen, om in
de behoefte aan drinkwater te voorzien, is voor velerlei beschou
wing vatbaar en zou alleen reeds tot vele discussion kunnen
leiden. Bovenvermeld voorstel der commissie van rapporteurs
is daarop in rondvraag gebragt en afgestemd met 10 tegen 4
stemmen (die van de heeren Suringar, Wijbrandi, Jongsma en
Attema).
De heer Attema stelt voor, om als art. 14 op de begrooting
aan te brengen Terrein voor den Kavalleriestal. Memorie, tot toe
lichting er van bijvoegende, dat het meer dan tijd is, om aan
het in orde brengen van dit terrein, dat inderdaad een zeer fraai
plein zal kunnen worden, de hand te slaan. Reeds ten vorigen
jare is daarop de aandacht van B. en W. cn van den Architect
gevestigd. Intusschen is het daar ter plaatse steeds even vuil
gebleven, de rijd weg nevens het trottoir is vuil, omdat er geener
lei middel van afvoer van het onreine water is aangebragt, dat er
zelfs bij mooi weder heel noodig is, Eene afdoende verbetering
van een en ander acht hij zeer nuttig. Het bedoelde terrein dient
eene besteraming te erlangen, want het is toch stellig voor het
een of ander einde te bezigen.
l)e heer Duparc beaamt geheel het door den heer Attema
besprokene. Reeds ten vorigen jare wees hij op den droevigen
toestand van dit plein en die is inmiddels alles behalve verbe
terd, waarvan hij zich nog slechts een uur geleden op nieuw heeft
overtuigd. Door dc vele gevallen regens, gelijkt het plein thans
bijna een plas. Ecue voorziening in dezen komt hem dringend
noodig voor.
De Voorzitter moet opmerken, dat deze zaak reeds is behan
deld bij de commissie van rapporteurs, bij art. 1 afd. I, \an
van hoofdst. Ill en door B. en W. in hunne betrekkelijke memo
rie beantwoord. Het in orde brengen van het bewuste terrein
is sedert lang een punt geweest waarop zich de aandacht van het
Collegie vestigde; de Architect is hierover herhaalde malen ver
staan, maar telken male gaf deze zijn oordeel te kennen, dat het
beter ware nog eenigen tijd te wachten, opdat de grond te
beter konde bezakken Spr. heeft zich kunnen overtuigendat die
grond nog steeds aanmerkelijk bezakt, ware dit niet het geval
men zou waarschijnlijk reeds met het werk der applanering zijn
aangevangen. Nu is dit niet wenschelijk en men gaat steeds
voort het terrein met de voorkomende overtollige aarde op te
hoogen. Wat de verbetering in de waterafvoer van de trottoirs
betreft, kan hij mededeelen dat het plan bestaat om ten dienste
daarvan een riool te maken.
De heer Tigler Wijbrandi leest hierop het ter zake opge
merkte door dc Commissie van rapporteurs.
De heer Attema zegt na het te kennen gegevcrie door den
Voorzitter, geen voorstel van de ondcrwerpelijke zaak te maken.
De heer Jongsma geeft te kennen gehoopt te hebben nog een
post op deze afd. te zullen aantreffen cn wel betreffende een ter
rein ten behoeve van eene scherpschuttersvereeniging. Die hier
niet vindende had hij gezocht of ook hoofdst. VII afd. II daar
omtrent eenige uitgaaf mogt bevatten, doch het is hem gebleken
dat dit evenmin het geval was. Hij hoopt niet indiscreet te
zijn wanneer hij eenige inlichting van B. en W. vraagt nopens
eene zaak, waarvan hij niet weet of het bestuur als zoodanig reeds
gesaisisseerd is.
De Voorzitter daaraan gaarne voldoende, zegt dat voor ge-
ruimen tijd een adres van eenige heeren liefhebbers van de schiet-
kunst is ingekomen, waarvan de strekking wei niet was om de
vergunning tot de daarstelling van eene schietbaan te erlangen,
maar wel om te vernemen, boe men over zoodanige daarstelling
bij het Collegie dacht. Dat adres heeft een érnstig onderzoek
tengevolge gehad en omdat aan die zaak nog al ecnig gevaar
verbonden werd geacht, vond zulk eene daarstelling nog al be
zwaar bij B. en W. een bezwaar, dat nog onlangs door het dood-