f
144
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Verantwoording van Burgemeester en Wethouders.
bedrag is evenwel ten behoeve der schutterij niet benoodigd ge
weest, waarom daarvan 570 is afgeschreven op het fonds voor
onvoorziene uitgaven. Art. 2. ƒ14.35. Kosten bij de loting,
voor drukwerk enz. Daarvoor was geraamd 25, waaraan 10.65
is overgebleven. Art. 3. Nihil. Onderhoud van den dam bij
het exercitieveld, enz. Het toegestaan bedrag ad 20 is onge
bruikt gebleven.
Afd. V, Art. 1. ƒ51.06. Teruggaaf aan het Rijk wegens
evenredig aandeel in de verevende uitgaven voor kwade posten
op de grondbelasting. Art. 2. ƒ233.59,/2. Als voren wegens
de personele belasting. Art. 3. ƒ12.33. Teruggave voor ont
heffingen op de plaats, dir. belasting. De uitgaaf op deze artt.
is beneden de raming gebleven. Bij de begrooting was toege
staan voor art. 1 55, art. 2 ƒ300, art. 3 ƒ145. Art. 4.
386.10'/2. Vermoedelijke storting der ontvangen gelden we
gens de korting op de tractementen van de hoofd- en hulponder
wijzers en onderwijzeressen. Ten gevolge bestaan hebbende vaca
tures in het onderwijzend personeel is de uitgaaf op dit art.
37.89/2 beneden de ramillg gebleven.
Afd. VI, Art. 1. ƒ6600. U itkeeringen aan de zes predikan-
Ned. Herv. gemeente. Conform de begrooting uitbetaald.
Hoofdstuk VIII. Afd. I. Art. 1. ƒ19,938.75. Verschuldigde
renten wegens geldleeningen en tijdelijk opgenomen gelden. Pri
mitief toegestaan tot een bedrag van ƒ19.135, word dit art. bij
wijziging der begrooting ingevolge Raadsbesluit van 3 Mei 1865
verhoogd met ƒ2712.50 en alzoo gebragt op 21,847.50. Er
werd uitgegeven 19,938.75, zoodat het overschot bedraagt
ƒ1908.75. Deze mindere uitgaaf is in de eerste plaats een ge
volg daarvan, dat van de vastgestelde geldlcening ad ƒ117,000
in 1865 slechts 60,000 is genegotiëerd, terwijl voorts het be
drag der over 1865 verschuldigde renten niet ten volle is be
taald, doordien -eenige der op 1 Jan. 1866 verschenen coupons
niet ter inwisseling zijn aangeboden. Art. 2. ƒ10,000. Voor
aflossing van schuld. Ofschoon op de begrooting van 1865 eene
som van ƒ16,000 voor aflossing van schuld is aangewezen, heeft
echter geen .hooger bedrag dan liet in dc rekening gestelde op
dit art. 'kunnen worden verantwoord, deels wegens te late aan
bieding van uitgcloote obligatiën, deels omdat de stand der re
kening niet toeliet het onverantwoord gebleven bedrag nog op
deze dienst te vereffenen. Art. 3. 1375. Rente wegens de
geldleening ten behoeve van de gasfabrijk. Bij wijziging der be-
grooting ingevolge Raadsbesluit dd. 10 Aug. 1865 is dit art.
uitgetrokken tot ƒ1750. Van hot bedrag der, krachtens dat
zelfde besluit in ontvang gestelde geldlcening ad ƒ160,000 is
slechts ƒ120,000 genegotiëerd, waarvan rente verschuldigd was
over 3 maanden. Eenige coupons wegens de rente over dat tijd
vak zijn echter niet ter inwisseling aangeboden. Door deze om
standigheden kon de uitgaaf op dit art. ƒ375 beneden dc ra
ming blijven.
Afd. K. Nihil. Niet van toepassing.
Afd. III. Art. 1. ƒ2297. Pensioenen. Conform de bcgtoo-
ting uitbetaald. Art. 2. 177.665. Vergoeding aan den staat
van het V3 gedeelte van het bedrag der aan de hoofd- en hulp
onderwijzers te vcrleenen pensioenen. Deswege was geraamd 300.
Uithoofde gecne onderwijzers dezer gemeente in 1865 zijn gepen
sioneerd, was het in dc rekening verantwoord bedrag alleen ver
schuldigd als '/3 van het pensioen van F. H. Diemer. Art. 3.
ƒ1123.90. Gratificatiën. -Geraamd op ƒ886.40 werd dit art.
bij Raadsbesluiten van 8 Dee. 1864 en 9 Febr. 1865 versterkt
met ƒ112.50 en ƒ125, ter voldoeying der toegekende gratifica
tiën aan H. Pietersen en M. S. Hirsch. Art. 4. ƒ156. Scha
deloosstelling aan J. Heins, gewezen Directeur van de brandspuit,
no. 4, volgens contract. In overeenstemming met de begrooting
in de rekening verantwoord.
Jïoofdstuk IX. Afd. I. Art. 1. ƒ1.80. Voor mogelijke kosten
ter zake te voeren gedingen en in te wiuncn regtskundige ad
viezen. Deze post is bij de begrooting voor memorie uitgetrok
ken. Evenwel is eene kleine uitgaaf op dit art. noodig geweest
en dientengevolge uit het fonds voor onvoorziene uitgaven op
het art. overgeschreven.
Afd. II. Art. 1. ƒ44.875. Voor aandeel in het onderhoud
der tolhekken en tolgaarderswoning en op den kunstweg naar Hijum.
Deswege was geraamd ƒ25. Het aandeel dezer gemeente in de
onderhoudskosten heeft intusschen iets meer bedragen waarom
gemelde som is versterkt met ƒ19.87,3.
Afd. III. Art. 1. ƒ2219.28. Kosten van openbare vermake
lijkheden. Bij de bcgrooting werd dit art. geraamd ad 1400.
Krachtens Raadsbesluit van 1 Junij 1865 no. i2/3l is, ter be
strijding der kosten voortvloeijende uit de te houden openbare
feestelijkheden op den 50jarigen gedenkdag aan de overwinning
bij Waterloo, aan dit art. toegevoegd ƒ1000, zamen ƒ2400.
De gezamenlijke uitgaaf deswege is echter met inbegrip der som
ad ƒ243.793, bedoeld bij dc toelichting op hoofdst. IV, art. 13,
inkomsten 424.513 beneden het toegestane bedrag gebleven.
Art. 2. f 2200. Subsidie vau het stedelijk muzijkkorps. Voor
deze subsidie was bij de begrooting toegestaan een bedrag van
ƒ1300. Bij Raadsbesluit dd. 23 Febr. 1865 no. %0 is daar
aan toegevoegd ƒ900, zamen ƒ2200, welke som is uitbetaald
en in de rekening verantwoord.
Hoofdstuk X. Niet van toepassing.
Hoofdstuk XI. Art. 1. ƒ15,546.59. Onvoorziene uitgaven.
Dit fonds werd primitief bij dc begrootiug geraamd op een be
drag van ƒ10,403. Bij wijziging der bcgrooting ingevolge Raads
besluit van 3 Mei 1865 werd het vastgesteld op 11,129.41 /2.
Dat bedrag werd door af- en overschrijving versterktbij Raads
besluit dd. 13 Julij 1865 no. 4a/32 met ƒ3000. bij id. van 14
Junij 1S66 no 2a/32 met 19,565 zamen 22,565, maakt te
zamen 33,694.41 /2. Hierop werd beschikt door af- en over
schrijving op eenige posten welke hunne omschrijving op de
begrooting vinden en waartoe bij dej begrooting zelve rnagti-
ging is verleend, tot een bedrag van f 15,722.45l/2. Blij
vende daarna het fonds van onzoorziene uitgaven ƒ17,971.96.
Op dit fonds is voorts in de rekening verantwoord, wegens ver
schillende uitgaven die hare omschrijving niet op de begrooting
vinden, een bedrag van 15,546.59. Er kon uit dit fonds wor
den betaald ingevolge, a. Raadsbesluit dd. 23 Febr. 1865, no.
T5/ioi> goedgek. door Ged. St. bij res. dd. 13 Maart 1865, no.
23, 2200, b. Raadsbesluit dd. 22 Junij 1865, no. goedgek.
bij res. van Ged. St. dd. 26 dier maand no. 26,/4138. c. Raads
besluit dd. 13 Julij 1865, no. *b/32i goedgek. door Ged. St. bij
res. van 31 Julij 1865 no. 9. ƒ2,185.13, d. Raadsbesluit dd.
14 Sept. 1865 no. %2, goedgek. bij besluit van Ged. St. dd.
2 Oc. d. a. no. 6. 509, e. Raadsbesluit dd. 14 Junij 1866,
h0* 2^32> goedgek. door Ged. St. bij besluit van 19 Junij 1866,
no. 32 8303.39, te zamen 17,335.52. Daaronder was be
grepen de geheelc koopsom van het aangekochte huis C 141,
waarvan echter de tweede termijn niet is betaald geworden, aan
gezien deze eerst verschijnt 12 Mei 1867.
De inkomsten hebben werkelijk bedragen 547,860,34^. De
gemandateerde uitgaven beliepen 547,825.62, zoodat het dienst
jaar 1865 een batig saldo oplevert van /'34.72,/2.
De uitgaven bicven beneden de daarvan gemaakte begrooting
tot een bedrag van ƒ95,766.50. Het vermoedelijk batig saldo
der begrooting beliep 16.13zamen 95.782.63 /2.
De inkomsten bedroegen minder dan het geraamde bedrag
ƒ95,747.91. Resteert alzoo als batig saldo op deze rekening
34.72'/2.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 16 Augustus 1866.
145
VERSLAG van het verhandelde ter buitengewone
Vergadering van den Gemeenteraad van
Leeuwardengehouden op Donderdag
den 16 Augustus 1866.
Aanvankelijk zijn 13, later 14 leden tegenwoordig. Voorzitter
de heer D. Zeper, die, na opening van de vergaderingmededec-
ling (loet, dat dc heeren Suringar, Jongsma en Wiersraa kennis
hebben gegeven, deze vergadering niet te kunnen bijwonen. Afwe
zig waren bovendien de heeren Hommes, dc Haan en Verwijs.
1. Zijn gelezen en onveranderd vastgesteld de notulen van de
laatst gehoudene vergadering dd. 9 Aug. jl.
2. Rapport der betrokken Raads-Commissie omtrent het door
haar plaats gevonden onderzoek van de rekening en verantwoor
ding van de commissie van toezigt over het stads werkhuis over
1865. De Vergadering, zich met dc gestelde conclusie in het
rapport vereenigende, heeft diensvolgens besloten: lo. Die reke
ning en verantwoording goed te keuren en vast te stellen in ont
vang en uitgaaf beide tot een bedrag van 1208.425. 2o. De
voornoemde commissie van bare over het jaar 1865 gehoudene
administratie te dechargeren, onder dankbetuiging voor het rigtig
gevoerd beheer.
3. Op voorstel van den Voorzitter wordt eenstemmig beslo
ten, de behandeling van de bij heeren Ged. Staten ingekomen
reclames tegen aanslagen op het, den 14 Julij jl. door den Raad vast
gesteld kohier van den hoofdclijken omslag, dienst 1866, door
den heer Commissaris des Konings ten fine van berigt, conside
ration en advies in handen van den Raad gesteld, in eene beslo-
tene zitting te doen plaats vinden. Dientengevolge wordt de
openbare vergadering tijdelijk opgeheven,doch na dat die behandc
ling had plaats gevonden, heropend en voortgezet.
4. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. enW
ter zake de over dit jaar te heffen belasting wegens het houden
van honden, waarbij wordt voorgesteld te besluiten: B. en W.
te magtigen, oin voor het jaar .1866 de aanslagen in dc plaatse
lijke belasting, op het'houden van honden in deze gemeente, te
berekenen voor een halfjaar, loopendc van 1. Julij tot ulto. Dec.
1866. Nadat besloten was tot de onmiddellijke bchandelin:
van dit voorstel, opent de Voorzitter daarover dc beraadslagingen.
De lieer Duparc zou zich, zoo men hier alleen op gronden
van billijkheid mogt kunnen besluiten, zeer wel met het voorstel
kunnen vereenigen, doch hij heeft een bezwaar, gegrond op het
heffingsbesluit en de verordening op de invordering, dat, indien
het niet wordt opgelost, hem zal moeten weerhouden zijne stem
aan de voordragt te geven. In dat besluit staat uitdrukkelijk
dat de belasting voor een jaar, van 1 Januarij tot ulto. Decem
ber, is verschuldigd, en nu betwijfelt Spr., of de Raad bevoegd
is, slechts voor een half jaar (le belasting te heffen. Dit zou
naar het hem voorkomt, inderdaad niets anders zijn, dan eene
wijziging, althans eene afwijking van het besluit, welke slechts
met goedkeuring des konings kan geschieden. Spr. wijst ook op
de additionele bepaling der verordening op dc invordering, welke
geene andere uitlegging toelaat, dan dat de belasting ook over
1866, ofschoon met wijziging der termijnen van invordering, voor
een vol jaar zal worden geheven.
De Voorzitter gelooft zich niet te vergissen wanneer hij meent,
dat tot de ten uitvoerlegging den voorgestclden maatregel,
allezins aanleiding bestaat, door de bepaling in dc verordening/
(lat ook de helft der belasting zal zijn verschuldigd wegens hon
den na 1 Julij voor de belasting opgeschreven; die opschrijving
nu heeft, tengevolge van de latere dan (le vermoed zijnde ont
vangst der koninklijke goedkeuring, eerst in de laatste dagen
plaats gehad en daarom zou hij van oordeel zijn dat eene hef
fing als bedoeld, niet in directen strijd met de verordening zal
zijn te achten.
De heer Duparc verklaart, dat de door den Voorzitter bedoelde
bepaling, zijne aandacht niet is ontgaan, zij is vervat in art.
van het heffingsbesluit; maar hij herinnert, dat, volgens dat
art. alleen de helft der belasting is verschuldigd, indien men in
(le tweede helft des dienstjaars in het bezit komt van een hond.
Thans echter wordt wegens een geheel ander geval de verminde
ring voorgedragen. Hij wijst er ten slotte op, dat hetzelfde geval
als thans ook herhaaldelijk is voorgekomen, b. v. met het kohier
van den hoofdelijken omslag, namelijk dat reeds een groot gedeelte
des dienstjaars was verstreken, alvorens het was vastgesteld.
De Voorzitter merkt op, (lat de door den geachten vorigen
Spr. bijgebragte vergelijking niet geheel juist is, omdat het hier
eene geheel nieuwe verordening geldt, waarvan de inwerking treding
afhankelijk was van het tijdstip waarop de koninklijke goedkeu
ring werd verleend. De geopperde bezwaren zijn ook niet in
het Collcgie voorbijgezien, doch uit overweging van (le billijkheid
is men er toe overgegaan een maatregel voor te stellen, die eene
bate voot dc belastbare ingezetenen zal opleveren.
De heer Bloembergen is van oordeel, dat, nu toch de veror
dening in de tweede helft van het dienstjaar de vereischte goed
keuring heeft erlangd cr wel termen bestaan, om het er voor te
houden, dat zij eerst na dat tijdstip kracht van uitvoering heeft
kunnen erlangen en wanneer men de bepaling in art. 4 van
t heffmgs-besluit daarmede in verband brengt, dan schijnt het
rationeel, dat men over dezen jarc niet meer dan de helft heffe.
Mogelijk is het, dat de gemeente het regt heeft de belasting voor
het volle jaar te heffen, doch (laar tegenover staat de billijkheid,
't /.ou misschieu nuttig kunnen zijn, dat de Raad, overeenkom
stig het voorstel besluitende, de sanctie op dat besluit van Ged.
Staten vroeg, doch naar Sprs. mcening bestaat er in dezen alle
zins aanleiding, dat deze vergadering tot het opmaken van een
haifjaarsch kohier besluit.
De heer Dup&rc (voor de derde maal liet woord hebbende be
komen) zegt, dat het argument wegens de late goedkeuring (les
besluits moeijelijk zal kunnen opgaan. Het besluit werd eerst
vastgesteld den 24 Mei, zoodat het genoegzaam was vooruit te
zien, dat het wel Julij zou worden eer 's Konings goedkeuring
zou zijn verkregen. Toen had de Raad dus ook het geval kun
nen verwachten, dat nu aanwezig is en voorziening behooren te
nomen. Nu het besluit echter eens is vastgesteld en goedge
keurd, gelooft Spr. dat men zonder wijziging daarvan, niet min
der mag heffen dan voorgeschreven is, al is 't ook waar, dat door
de wijze waarop deze zaak in der tijd is geregeld, geene con
trole in dezen bestaat. Hij herhaalt, dat hij het beginsel waar
deert waarvan B. en W. zijn uitgegaan, maar boven alles moet
de wet, in dezen de verordening worden opgevolgd.
Dc lieer Rengers gelooft, dat bet bezwaar door den heer Du
parc geopperd, strikt genomen wel bestaat, doch voor zoo ver
Spr. weet, bestaat er geene wets-bepaling die zich tegen eene
toepassing der verordening als de voorgestelde zou verzetten de
maatregel beveelt zich zeer uit het oogpunt van billijkheid aan
en Spr. zou dus wenscken, dat men het besluit daartoe nam in
afwachting dat door hoogere magt dienaangaande eenig impedi
ment in den weg worde gelegd. Naar zijn oordeel zullen echter
Ged. Staten het evenzeer billijk achten, dat door den Raad zulk
een maatregel genomen wordt.
De heer Bruinsma voert aan, dat het waar is dat de verorde
ning den 24 Mei is vastgesteld, doch dat het tevens waar is,
dat de koninklijke goedkeuring eerst den 9 Julij is gevolgd, en
dat men derhalve kan aannemen, dat de uitvoering niet eer dan
in het 2e half jaar aanvang kan nemen.
De heer Attema is van oordeel, dat liet voorstel op den grond
van billijkheid allezins ondersteuning verdient, maar, dat het ge
opperd bezwaar inderdaad van zulk een gewigt is, dat het (le
aanneming van 't voorstel te eenemale in den weg staat. De
voorgaande Spr. heeft gezegd, dat er gccne verbodsbepaling ter
.|9
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
43
t imhi m. ui1 m
l