156 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Dingsdag 4 September 1866. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Dingsdag 4 September 186G. 157 VERSLAG van het verhandelde ter buitengewone vergadering van den Gemeenteraad van Leeuwarden, gehouden op Dingsdag den 4 September 1866. Tegenwoordig zyn 12 leden, afwezig waren de hh. J. J. Bruinsma, C. I. Bolten, mr. C. Wiersma, J. Oosterhoff Wz., G. H. Hommes, P. T. Plantenga, mr. E. Attcma en dr. E. Verwijs. Voorzitter de heer D. Zeper, die na opening van (ie vergadering mededeeling doet dat de lieer Oosterhoff schriftelijk van zijne afwezigheid buiten de gemeenie kennis heeft gegeven. 1. Op voorstel van den Voorzitter is besloten het genotu leerde wegens de op 23 Aug. jl. gehoudene vergadering, in ecne volgende zitting te resumeren. 2. Op voorstel des Voorzitters eenstemmig besloten zijnde over te gaan tot de beëediging en installatie van het nieuw ge kozen raadslid, den heer II. J. Westenberg, wordt deze daartoe binnengeleid door de hccren J. J. Brunger en Z. S. de Haan. De heer Westenberg legt alsnu in handen van den Voorzitter af den eed voorgeschreven bij art. 39 der Gemeentewet, na alvorens den in art. 83 der Grondwet bedoelden eed van zuivering te hebben afgelegd. De Voorzitter heet hem daarop welkom in deze Vergadering, die de overtuiging koestert dat de benoemde de belangrijke betrek king, waartoe hij door het vertrouwen der kiezers is geroepen, in het belang van ingezetenen en gemeente zal vervullen en daarin naar zijn vermogen met de overige leden zal medewerken ter bereiking van dat heerlijk doel. 3. Overgaande tot de benoeming van een wethouder der ge meente, ter vervulling van de plaats, op heden krachtens art. 83 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85), openvallende, door aftreding van den lieer J. J. Bruinsma, is uit de daarop gevolgde stemming gebleken dat de lieer J. J. Bruinsma, in ge zegde betrekking is herbenoemd met algemeene stemmen. Is besloten den benoemde, thans afwezig, met den uitslag dezer stemming in kennis te stellen. 4. Rapport en voorstel van de Commissie ad hoe omtrent een door het coliegie van brandmeesters gedaan voorstel tot wijziging van art. 35 der verordening regelende de brandweer in de ge meente Leeuwarden. De Voorzitter opent over dit punt de beraadslagingen. De heer Brunger verklaart zich met de door de Commissie gestelde conclusie niet te kunnen vereenigen. Wat aangaat het motief der Commissie als zoude het lid dat als secretaris fungeert, ook zijn aandeel ad ƒ20 hebben in de som voor kleine onkosten en noodzakelijke verteringen, hieromtrent moet Spr. opmerken dat gezegd defroijement geheel afgescheiden is van de betrekking van secretaris, cenc betrekking die Spr. kent als van zeer wijdloopigen aard te zijn en waarvoor eenc belooning ad ƒ50 te karig is. 't Is met dc administratie der brandweer als met vele andere dergelijke ad ministration ze worden van tijd tot tijd uitgebreider en de werkzaamheden in het onderwerpelijk Coliegie zijn zelfs zoo vele, dat het den secretaris bijna niet gegund is deel te nemen aan het gezellig verkeer in het Coliegie, waarop overigens nog al prijs wordt gesteld. De heer Duparc ziet zich tengevolge van dc afwezigheid van de twee andere leden der Commissiegenoodzaakt de ver- eischte toelichting ten deze te verschaffen. De geëerde Spr. van zoo even heeft de som van 50 wel te karig genoemd, doch is in gebreke gebleven aantetoonen, dat de vermeerdering van de werkzaamheden aan het bewuste secretariaat verbonden, sedert de vaststelling der verordening en alzoo sints 1861, van dien aard is, dat het dubbele van de toen genoegzaam geoordeelde som thans gevorderd zou worden. Men houde, naar het oordcel der Commissie, wel in het oog, dat het hier geen bezoldigd amb tenaar, maar een lid van een Coliegie betreft, die de functien van Secretaris vervult, en daarvoor volgens het reglement geene belooning, maar ƒ50 erlangt tot vergoeding voor tijdverliesen dan moet Spr. althans bekennen, dat hij die som daarvoor niet onbillijk gesteld acht. Hij wcnscht hierbij nog op een punt te wijzen, dat, hoezeer niet in het rapport opgenomen, nog al bij de Commissie heeft gewogen en dit is dat, al ware de Commis sie geneigd geweest het voorstel tot verhooging bij den Raad te ondersteunen, zij toch van zulk een voorstel zou zijn teruggehou den door de overweging, dat dit een antecedent zou geven, waarop andere administration zich te regt zouden kunnen beroepen. De heer Brunger merkt hierop aan, dat het Coliegie reeds lang vóór het jaar 1861, zich over de te karige belooning van den Secretaris bij den Raad heeft beklaagd, doch dat (leze steeds tot verhooging ongenegen werd bevonden; hierbij kwam nog, dat de vroegere Secretaris bij genoegzaam beschikbaren tijd nog eene bijzondere mate van lust tot het waarnemen der betrekking voegde, zoodat de vervulling daarvan, voor hem eer ecne zaak van liefhebberij was: naar dien toestand kan men derhalve de zaak niet bcoordeclen, maar wel, zoo als ze nu is, nu zij ecne uitgebreidheid heeft verkregen, waarbij ecne schadeloosstelling van ƒ50 bepaald buiten ecnige verhouding staat. Moge eene in dezen gewenschtc verhooging dan ook aanleiding geven tot het toepassen van meerdere verhooging, dit zij dan zoo en kan nimmer eene reden zijn om de hier gewenschtc ruimere schade loosstelling in den weg te staan. De heer Duparc acht zich verpligt naar aanleiding van het zoo even gesprokene, hier te moeten rectificeren dat, ware de Com missie werkelijk overtuigd geweest dat. dc bewuste vergoeding voor verlies van tijd, naar gelang der te verrigten werkzaamhe den, te gering was, zij zich niet door de vrees zou hebben laten bevangen van door aanvragen van andere administration te wor den bemoeijclijkt, doch dc Commissie is in geenen deele tot die overtuiging gekomen. De lieer Gorter geeft te kennen gaarne eenige inlichting te verlangen, welke hij meent, dat door den heer Brunger zal kun nen worden verstrekt. Spr. vraagt n.l. of de vergaderingen vroe ger ééns in de maand gehouden sedert zijn vermeerderd, en zoo ja, hoevcle vergaderingen thans gehouden worden en of vermeer dering van werkzaamheden voor den Secretaris daarvan het gevolg is. De heer Brunger, den vorigen Spr. beantwoordende, zegt, dat de gewone vergaderingen van het Coflcgie zich als vroeger tot dertien bepalen, dat evenwel in geval van brand, onmiddellijk eene buitengewone vergadering gehouden wordt, en dat in elk geval de bemoeijingen aan het secretariaat verbonden, eene hoogcre belooning dan van ƒ50 vorderen. De Voorzitter dc discussie sluitende, brengt hierop het voor stel der Commissie in rondvraag dit wordt aangenomen met 12 tegen 1 stem, (die des hceren Brunger), en i9 mitsdien genomen het volgend besluit: Aan het Coliegie van brandmeesters te kennen te geven, dat de Raad gecne termen heeft gevonden de verordening in den verlangden zin te wijzigen. 5. Voorstel van B. en W. betrekkelijk een adres van mej. C. R. Roldanus, houdende verzoek om belooning voor de tijdelijke waarneming der betrekking van eerste secondante aan de Fransehe dag- en kostschool voor jonge jufvrouwen alhier. De vergadering zich met dit voorstel vereenigende, is buiten beraadslaging en stemming, dienovereenkomstig beslotenlo. aan de 2e hulponderwijzeres aan de Fransehe (lag- en koschool voor jonge jufvrouwen alhier, mej. C. R. Roldanu9, voor de waarne ming der vacerende betrekking van le hulponderwijzeres aan die inrigting gedurende de maanden April, Mei en Junij 1866, eene belooning toet.ekenncn in ééns van vijftig gulden; 2o. de sub lo. hiervoren bedoelde gratificatie te hoeden uit hoofdstuk VII, afd. II, art. 2 der uitgaven van de begrooting der ontvangsten en uitgaven van deze gemeente voor de dienst van 1866. 6. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W. 1 vervat in hun besluit van den 25 Aug. 1866 no. 0/IOq, betrek kelijk het adres van Cornelis Burgersdijk, pachter van de tolhef fing aan gabel no. 1 op den kunstweg naar Hijum, houdende verzoek, dat de schade, die hij tengevolge der schorsing van de jaarmarkt alhier voor dit jaar heeft geleden, aan hem, zoo moge lijk, ecnigzins worde vergoed, of zoo dit niet mogelijk is, aan hem toegestaan worde de pachtsom over dat jaar met 100 a 150 te verminderen, onder verpligting om dit bedrag het vol gend jaar weder aan te zuiveren, door maandelijks een twaalfde gedeelte daarvan te voldoen. Ter visie om in eene volgende vergadering behandeld te worden. 7. Is ter tafel gebragt eene missive van hecrcn commissaris sen der Stads Tcekenschool te Leeuward.cn, houdende inzending var. de rekening en verantwoording dier inrigting over het jaar 1865. Is besloten die rekening ten fine van onderzoek en rapport te stellen in handen cencr Commissie uit den Raad en aangezien de Commissie, in der tijd belast geweest met het onder zoek der begrooting der gemelde inrigting voor 1865, aanvul ling behoeft tengevolge van dc aftreding als Raadsleden van de heeren Mr. S. W. Tromp en A. van Assen, wordt de Voorzitter uitgenoodigd die Commissie alsnu op nieuw zamcntestellen. Daartoe overgaande benoemt dc Voorzitter, benevens den heer A. Duparc, bestaand lid der vorige Commissie, de hceren G. H. Hommes en K. Tigler Wijbiandi. 8. Voorts is ter tafel gebragt dc door hecren commissarissen der Stads Teckcnschool te Leeuwarden, ingezonden begrooting der door hen beheerde inrigting, voor het eerstvolgende dienstjaar. Is beslotenGezegde bcgrooting ten fine van onderzoek en rap port te stellen in handen eener Commissie uit deze vergadering, in welke de Voorzitter, des verzocht, benoemt de heeren J. J. Bruinsma, G. O. Gorter, en Mr. J. L. van Sloterdijck. 9. Zijn ter tafel gebragt en voor notificatie aangenomen eene resolutie van heeren Ged. Staten dezer provincie, dd. 28 Aug. 1866 no. 29, houdende goedkeuring van des Raads beslui ten dd. 23 Aug. bevorens nos. 5, 6 en 7/104, strekkende tot af stand van gemeente-gronden aan O. JE. Ringnalda, E. R. Ilar- kema en aan S. v. d. Velde; en b. dc bij besluit van dat Col iegie van 28 Aug. j.l. no. 20, goedgekeurde Raadsbesluiten, mede onder dagteekening van 23 Aug. bevorens genomen tot af- en overschrijving van sommige posten op de gemccnte-begrooting. dienst 1866. 10. Is ter tafel gebragt en ter kennisneming van de belang stellende leden ter visie gelegd het, onder geleide van de mis sive van den heer Commissaris des Konings dd. 29 Aug. j.l. no. 292 4e af(l. ontvangen exemplaar van het aan dc Staten-Gene- raal aangeboden verslag over de verrigtingen aangaande het arm bestuur over 1864. 11. De Voorzitter, mededcelende dat het onderzoek in de sectien van dc gemeente-rekening over 1865, door toevallige om standigheden is vertraagdbepaalt alsnudat de termijn, waarop het onderzoek zal moeten zijn afgeloopcn, bij prolongatie op 13 Sept. e. k. wordt gesteld. De heer de Haan geeft in betrekking tot dat onderzoek te kennen, dat het hem wenschelijk voorkomt, dat het gemeente verslag over 1865, tot dusver niet uitgegeven, dan in handen van dc leden zij gesteld, ten einde het opzigtens sommige gegevens bij de rekening tc kunnen confronteren. De Voorzitter deelt hierop mede, (lat bedoeld verslag binnen kort, uitgereikt zal worden. 12. Door de verordenings-commissie wordt bij monde van den lieer Duparc met een daartoe betrekkelijk rapport en voorstel ter taléi gebragt een ontworp-vcrordening, houdende ingevolge art. 178 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85) herzie- Bijvoegsel tot de Provinciale Friescue Courant. ning en geldigverklaring van dc verordeningen, tegen wier over treding straf is bedreigd. Deze luidt als volgt VERORDENING, houdende, ingevolge art. 178 der wet van 29 Junij 1851, Staatsblad no. 85, herziening en geldigverklaring van de verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd. De Raad der gemeente Leeuwarder., gezien art. 178 der wet van 29 Junij 1851, Staatsblad no. 85 herzien de plaatselijke verordeningen, (lezer gemeente, tegen wier overtreding straf is bedreigd heeft besloten, gelijk hij besluit bij deze A. te verklaren, (lat nog gelden de volgende plaatselijke verordeningen 1. Verordening, houdende voorschriften voor de aanhouding n het bevolking-register, vastgesteld bij Raadsbesluit van 25 Nov. 1852, afgekondigd den 6 Jan. 1853. 2. Verordening, houdende bepalingen tegen dc verspreiding der hondsdolheid, vastgesteld bij Raadsbesluit van 17 Febr. 1853, af- ;ekondigd den 19 Febr. 1853. 3. Verordening, houdende een wijkreglemcnt voor de ge meente Leeuwarden, vastgesteld bij Raadsbesluit van 29 Junij 1854, afgekondigd den 31 Julij 1854. 4. Verordening, regelende de inrigting, het gebruik en de politie van de openbare Waag der gemeente Leeuwarden, vast gesteld bij Raadsbesluit van 19 Junij 1856, afgekondigd den 10 Julij 1856, gewijzigd bij Raadsbesluit van 10 Febr. 1859, afge kondigd den 21 Maart 1859. 5. Verordening, regelende de politie op het begraven en de begraafplaatsen in de gemeente Leeuwarden, vastgesteld bij Raads besluit van 24 Julij 1856, afgekondigd 13 Sept. 1856. 6. Verordening, regelende de politie over de schouwburgen, herbergen, tapperijen en alle voor het publiek openstaande ge bouwen en zamenkomsten, openbare vermakelijkheden, loterijen enz. in de gemeente Leeuwarden, vastgesteld bij Raadsbesluit .van 11 Sept. 1856, afgekondigd den 8 Oct. 1856, aangevuld bij Raadsbesluit van 10 Dcc. 1857, afgekondigd 28 Dec. 1857. 7. Verordening van politie op het verkoopen enz. van vleesch, visch en vruchten, waarvan het gebruik voor de gezondheid schadelijk kan zijn, vastgesteld bij Raadsbesluit van 9 Oct. 1856, afgekondigd 11 Oct. 1856. Verordening op de markt-politie te Leeuwarden, vastgesteld bij Raadsbesluit van 27 Sept. 1860, afgekondigd 16 Oct. 1860. 9. Verordening, betreffende dc instandhouding, bruikbaarheid, reinheid, vrijheid en veiligheid der openbare wegen, bruggen veren, wateren, vaarten, straten, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen tot gemeene dienst van allen bestemd in de gemeente Leeuwarden, vastgesteld bij Raadsbesluit van 27 Sept. 1860, afgekondigd 20 Oct. 1860gewijzigd bij Raadsbesluiten van 26 Mei 1804afgekondigd 7 Junij 1864; 14 Junij 1866, afgekondigd 21 Julij 1866 en 9 Aug. 1866, afgekondigd 21 Aug. 1866. 10. Verordening van politie op het leggen der schepen, en op de scheepvaart in dc gemeente Leeuwarden, vastgesteld bij Raadsbesluit van 27 Sept. 1860, afgekondigd 20 Oct. 1860. 11. Verordening regelende de verpligting tot kennisgeving van de verhuizingen binnen de gemeente Leeuwarden, vastgesteld bij Raadsbesluit van 10 April 1862, afgekondigd 22 April 1862. 12. Verordening van politie ter voorkoming en blussching van brand, vastgesteld bij Raadsbesluit van 9 Maart 1865, afge kondigd 11 April 1865. 13. Verordening ter voorkoming van het overbrengen der cholera naar dc gemeente Leeuwarden, vastgesteld bij Raadsbe sluit van 13 Julij 1866, afgekondigd 21 Julij 1866. B. te verklaren, dat nog gelden de volgende plaatselijke veer-reglementcn 1. Reglement voor het bcurtvccr tusschen Leeuwarden en 40

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 1