32 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 14 Maart 1867. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 14 Maart 1867. 33 De heer Bloembergen wenscht nog terug te komen op het beweerde van den kant van het Collegie, omtrent den verkeerden invloed dien de beoogde maatregel zal hebben bij de bouwing van nieuwe woningen. Spr. is van oordeel, dat bedoeld door B. en W. geopperd bezwaar wel degelijk bestaat. Hij kan dienaan gaande bij ondervinding spreken, cn ten bewijze bijbrengen, een geval dat voor cenigen tijd plaats vond, nl. dat bij het aanbren gen van wege de gemeente ecner gemeenschappelijke put ineene buurt als waarop hier gedoeld wordt, dadelijk door de verhuur ders der betrokken woningen, voor elke woning 's wekelijks een a twee stuivers meerdere huur werd gevorderd omdat de bewoners in dat genot mogten d celen; de maatregel, om de behoeftige be woners dier buurt te geracet te komen, heeft dus in bctrekkelij- ken zin minder goede resultaten opgeleverd dan men daarvan mogt vertrouwen. Men spreekt er voorts van, als zoude de be oogde maatregel enkel strekken ten behoeve van den minderen stand, maar wie waarborgt den Raad, dat in tijden van droogte, ook niet de meervermogenden daarvan zullen willen en kunnen profiteren. Bovendien, wanneer men tot verpachting overgaat, dan zal men den pachter niet kunnen beletten, om voor dat water den hoogsten prijs te vorderen en zal het alzoo voor den min deren stand, onmagtig om zulk een prijs te besteden, niet ver krijgbaar worden. Immers is het gccnc zeldzaamheid, dat aan zienlijke huizen evenzeer van tijd tot tijd behoefte aan drinkwater hebben nier tengevolge van gebrek aan genoegzame en aan de hoeveelheid vallenden regen geëvenredigde bergruimte, daar door wcgvloeijing van water, tengevolge van minder goede inrigting der bakken; bij schaarschte is tie behoefte algemeen en dit brengt te weeg, dat ook de aanvraag algemeen moet zijn. Geeft men toe aan het denkbeeld, dat publieke bakken, in geval van behoefte, voor het algemeen zullen worden geopend, dan mag men bij alle kerken cn torens wel zulke bakken aanbrengen, want de behoefte zal dan nog grooter worden; men zal er op steunen dat er zoo danige inrigting bestaat en dat er voor gezorgd zal worden en zoodoende zelf de noodige zorg veronachtzamen. Spr. heeft ge sproken van andere objecten waartoe de zorg van 't Gemeente bestuur zich zou moeten uitstrekken en daarop is beweerd, dat dit waren dingen van anderen aard, nl. van voeding, maar Spr is van oordeel, dat het tamelijk op hetzelfde neerkomt. Ook drinkwater is als een voedingsmiddel te beschouwen, waaraan vooral dc mindere stand te meerdere behoefte gevoelt, naarmate hij meer het genot van bergruimte voor regenwater moet derven. Spr. is van oordeel, dat door het van onderscheidene Spr.'s be weerde, niet het eigenlijk principe van het Collegie is bestreden, «1. dat het niet wel door de zorg van het Gemeentebestuur kan tot stand komen; en vraagt men, op welke wijze zal deze nut tige zaak anders dan door dc gemeente tot stand komen, dan antwoordt hij, dat hij daaraan nog geenzins twijfc't, en dat hij vertrouwt, dat te eeniger tijd do noodige bergruimte voor het van de kerk afstroomend water, bij dat gebouw wel zal worden daargcsteld het zal nog de vraag zijn, of niet kerkvoogden zelf daartoe met er tijd zullen overgaan, al was het ook slechts om aan de verarmde lidmaten der gemeente, welker kerk het hier geldt., in tijden van gebrek, kosteloos drinkwater te verschaffen. Maar buitendien, nu men weet, dat er bij heeren kerkvoogden gezindheid bestaat om tot de goede zaak mede te werken cn daar toe het gebouw beschikbaar te stellen, nu zou het volstrekt niet vreemd zijn, dat deze of gene particulier zich dc zaak aantrok en bij wijze van bijzondere industrie, de zaak wensehlc te exploi teren. Maar dc gemeente met de uitvoering te belasten, acht Spr. onraadzaam, cn wei om der gevolgen wille. De heer Bruinsma zegt dat dc in het vorig jaar geheerscht hebbende epidemie, het nemen van proeven omtrent het drink water in vele gemeenten van ons vaderland tengevolge gehad heeft; dat het resultaat van dat onderzoek is geweest dat het daarmede goed gesteld was met uitzondering te Fiancker, alwaar de bij dc kerk daargesteldc regenbakken in het ongcrcedc zijn geraakt, wegens het misbruik dat daarvan werd gemaakt. Voorts moet Spr. opmerken dat eenc verpachting wel mogelijk is maar toch indedaad haar bezwaar heeft; de pachter zal op de wij/.c als door den heer Bloembergen is voorgesteld, beginnen met het. water in 't publiek voor céne cent, cn in 't geheim voor 10 cent aftestaanhij zal zich derhalve altijd verklaren voor het voeren van eigen beheer dienaangaande. Voorts is er door den heer Boltcn op gewezen dat het springen eencr bak, daargcsteld naar de daarbij aan de hand gegeven constructie, onwaarschijnlijk zou zijn, maar hij moet toch opmerken dat daartoe steeds de mogelijkheid blijft bestaan omdat de steencn, al zijn het de beste soort bakklinkert, altijd poreus zijn en het indringen mogelijk maken. De Voorzitter brengt alsnu de conclusie van het voorstel in rondvraag, welke daarop wordt afgestemd inct 10 tegen 8 stem men (die van de heeren Zeper, Bruinsma, Bloembergen, Gorter, Tigler Wijbrandi, l'lantcnga, de Haan en van Sloterdijck.) De Voorzitter is van oordeel dat de zaak hiermede w der bij B. en W. is teruggebragt en dat deze den Raad een nader voor stel hebben aantebieden. De heer Bloembergen zou wel wenschen dat mogt blijken dat de Raad werkelijk zich voor de daarstelling der regenbak ver klaarde cn alzoo deed blijken van zijne gezindheid om het aan bod van heeren kerkvoogden aannemelijk te achten, dan ware de taak van B. en YV. in dezen gemakkelijker gemaakt. Dc Voorzitter oordeelt dat nu het voorstel vau 't Collegie afgestemd is, de zaak tot haar normaal standpunt is terug gebragt. De heer Rengers vindt naar aanleiding van het. zoo even te kennen gegevenc, en uit overweging van het inoeijclijk standpunt van B. en YV. in dezen, genoegzame redenen om voortf stellen, of het niet raadzaam zou wezen deze zaak te stellen in handen cener commissie uit den Raad, met opdragt om na te gaan in hoever cn op welke wijze het aanbod van kerkvoogden voor uitvoering vatbaar is. De Voorzitter moet opmerken dat hij dat onaangename cn moeijelijke voor het Collegie niet inziet; het voorstel is afgestemd, de Raad adopteerde de zienswijze van het collegie niet, cn nu kee t het voorstel weer tot dat Collegie terug. Het is de vraag of het wel geraden is dat eene Raadscommissie, zich houdende aan dc meerderheid in dezen, met het bewuste onderzoek belast wor de. Hij althans acht het beter dat B. en YV. hun voorstel terug ontvangen. Dc heer Rengers zegt dat, als racn dit laatste wil, hij dan gaarne zijn voorstel wil intrekken. Het voorstel om dc zaak commissoriaal te maken had enkel ten doel om aan het Collegie het rain aangename eener nieuwe behandeling dezer zaak te besparen. De Voorzitter stelt voor om dc zaak aan B. cn YV. terug tezenden, Hiertoe wordt eenstemmig besloten. 6. Alsnu is aan de orde dc behandeling van het voorstel van B. cn YV. met betrekking tot dc demping van de gracht, loopen- (lc a van den noordoosthoek af van het kadastraal perceel, sec tie C no. 210, tot aan de Doelepijp en b van «Ie Doelcpijp tot aan dc Oldehoofstcr waterpoort. Luidende de conclusie van het vocistel van B. en YV. als volgt: Tc besluiten lo. B. en W. te raagtigen het noodige te beproeven ten einde de bruggen lig gende over do gracht welke loopt van den noordoosthock van het perceel, in dc schrifturen van het kadaster hekend gemeente Leeu warden sectie C no. 210, tot aan de Doelepijp en wel achter lo. de huizinge plaatselijk gekwoteerd letter F no. 260, ten kadaster bekend in sectie C no. 213, 2o. dc huizinge letter F no. 250, kadastraal sectie C. no 214 cn 3o. ten noorden van het huis letter F no. 147 in de schrifturen van het kadaster bekend in sectie C. no 220, zoodra mogelijk door de eigenaren worden weg genomen. 2o. B. en YV. uittcnoodigen inmiddels het bestek der demping van de sub. lo bedoelde gracht, zoomede van die loo- pende van dc Doelepijp af tot aan den Oldehoofstcr waterpoort, in gereedheid te doen brengen cn zoodra mogelijk aan den Raad ter goedkeuring aan te bieden. l)e Voorzitter opent over deze zaak de discussion. Dc lieer Gorter zegt op te veel bezwaren te stuiten om het voorstel aan tc nemen. Gaarne had hij gewcnscht, dat nu mede ter tafel waren gebragt de noodige voorstellen, betrekking heb bende op dc verdere demping met dc daaraan verbonden zij takken. Men zal in dezen op groote bezwaren stuiten, bezwaren, die zich reeds vroeger voordeden en die ontwikkeld zijn door cene vroegere commissie, en die bezwaren zal men nu hier be handelen. Spr. had daarom wel gewenscht, dat racn het geheele plan ter overweging cn beslissing voor zich had gehad. Met het tegenwoordige voorstel zal Spr. zich in geenendeele kunnen verecnigen, als betreffende bet de scheiding van panden en erven, die reeds sints onheuchelijken tijd in het bezit zijn geweest van toegang naar en van de over het vaarwater gelegen tuinen. Hij zal zich niet met het voorstel verecnigen, omdat, wordt de slat ting bevorderd en het vaarwater in een' publieken weg of straat herschapen, sommige der bedoelde panden in een treurigen toe stand zullen geraken. Niemand der leden over het voorstel in het algemeen het woord verlangende, stelt dc Yroorzitter het le lid der conclusie aan dc orde. l)e heer Jongsma zegt tot die leden der vergadering te be- hooren die zich voor de algemeene strekking van het rapport en voorstel zullen verklaren. liet le lid der conclusie komt hem echter voor tc onbepaald tc zijn cn niet stellig genoeg uit te drukken wat de gevraagde raagtiging om het noodige te „beproe ven" in zich sluit; het is daarom dat hij inlichting verlangt op de vraag: wat houdt die magliging in? Moet zij aan B. en YV. strekken, om, zonder voorafgaande minnelijke aanmaning, over te gaan tot het doen wegnemen dier bruggen, dan wel strekt zij om die minnelijke behandeling alvorens tc beproeven De heer Wiersma verklaart, dat ook bij hem eenigen twijfel in dc opvatting der conclusie is gerezenhij heeft geoordeeld, dat men hier magtiging bedoelt om te kunnen ageren, zij het dan ook niet om direct in regtcn te agerenwant dan behoorde de zaak meer voorbereid hier ter tafel tc komen. Maar zijns inziens, heeft men op het oog, te trachten om die bruggen pu- reraent et simplcraent weg te doen nemen, zonder tc letten op dc daartegenover bestaande bezwaren; ligt dit werkelijk in de bedoeling der voorgestelde magtiging, dan zal hij zich daarmede niet kunnen vcrcenigcn. Spr. behoort tot die leden, welke van oordeel zijn, dat men op publiek terrein geene servituten kan leggen of pretenderen, en wanneer derhalve de eigenaren van zoodanige voorwerpen op dc tot hen gekomen aanmaning om die weg te nemen, te kennen travenwij zijn in het bezit van eene servituut cn wij beroeper, ons dienaangaande op het burgerlijk regt, dan zou Spr. antwoorden, dat regt bestaat niet en roet het in roepen van het burgerlijke regt kunt gij in dat opzigt niets wor den. Spr. heeft met groot genoegen met het overgelegd regts- kundig advies kennis gemaakt, het is hem gebleken dat de advi seur de zaak vau de regte zijde heeft ingezien en voorgesteld cn met hem komt Spr. er dan ook toe om tc zeggen, dat er in dezen geen servituut bestaat. Maar vraagt hij al verder, is er dan geen regt van toepassing dat men heeft te observeren, en begeeft men zich niet op het terrein van willekeur, als men met de conclusie zegt er bestaat geen servituut cn derhalve geen regt die gevolgtrekking ontkent Spr. Naar zijn inzien bestaat er tus- schen de gemeente cn den gemeentenaar eene wederzijdschc ver- pligting, cn die verpligting dcrivcert hij uil het publick regt, cn om dat regt toepasselijk tc maken moet hij wijzen op het zoogenaamd burgerschaps regl, waarvan hij dezer dagen meer heeft hooren gewagen cn hetwelk zeer zeker uitdrukt, wat hier bedoeld wordt. Een gemeentebestuur kan, krachtens publick regt, oen maatregel van algemeen belang daarstellen cn dc uitvoering daar van vorderen langs dien weg, welke dat publiek regt veroorlooft, cn veelal geldt dan als regel, dat het bijzonder belang voor het algemeen belang moet wijken; maar vergoeding van aan tc bren gen directe schade staat daartegenover cn wanneer men in de onderwerpelijkc zaak dit laatste over het hoofd ziet, dan begeeft men zich op het veld van willekeur. Het publiek regt waarop Spr. in dezen doelt, is niet vervat in een code zooals het bur gerlijk regt. Men gaat uit van beginselen en maakt gevolgtrek kingen, maar bij een en ander ligt billijkheid ten grondslag, en die billijkheid moet ook hier ons oordeel besturen. Spr. gelooft dus dat men bij dc eigenaren van de bewuste bruggen niet kan volstaan met tc zeggen, neemt die bruggen, waaromtrent gij het regt van servi tuut niet kunt doen gelden, weg, ik heb die araotic voor de slatting der vaart noodig. Die weg moet niet door het gemeen tebestuur betreden worden, want het zou zijn in strijd met de billijkheid cn het wcdcrzijdsch belang, 't zou schade doen aan de goede verstandhouding die noodwendig tusschcn partijen moet blijven bestaan, om het hierbedoelde werk te kunnen uitvoeren. Overigens, en al kan hier ook van geene erfdienstbaarheid sprake zijn, is het Spr. ook nog niet in allen deelc gebleken, dat zelfs naar burgerlijk regt, geene bezwaren tegen de vordering van het be stuur zouden kunnen worden gemaakt, vooral wanneer men het zeer langdurig tijdperk in aanmerking neemt, gedurende hetwelk de hier bedoelde overbrugging, hoewel welligt onder verschillende vormen reeds heeft bestaan. Spr. gelooft dat de door het Col legie van dagelijksch bestuur voorgestelde wijze van handelen niet tot het beoogde doel zal kunnen leiden, maar dat racn hier in overleg met dc betrokken eigenaren moet te werk gaan cn wan neer het dan blijkt dat dit niet de gewcnschtc uitwerking heeft, dan zou men kunnen overgaan tot het in overweging nemen van zoodanige andere maatregelen, als welke kunnen leiden tot de araotie der bedoelde bruggen, maar die maatregelen moeten in geen geval voetstoots geschieden. Over het instellen eener actie tegen de bewuste eigenaren moet het votum van den Raad niet worden gevraagd, dan nadat alle onder het bereik van het ge meentebestuur liggende middelen van gemeenschappelijk overleg zullen zijn uitgeput. Dat votum wordt nu wel nog niet ge vraagd, en toch moet Spr. blijven ontraden om het voorstel van B. cn YV. aan te nemen. Maar er is meer. Al zijn die brug gen weggenomen, dan zal men nog niet kunnen derapen, dan zijn daarmede nog niet nlle bezwaren opgeheven, dan blijft al thans de kwestie met den heer van Valkenburg nog bestaan en met den heer Hulshoff eveneens; dan zullen nog menigte bezwaren tc overwinnen zijn, alvorens men met dempen kan aanvangen, doch Spr. gelooft dat de kwestie met den cerstger.o traden eigenaar wel de meest ernstige zal wezen. Dc heer Bloembergen heeft voornamelijk het woord gevraagd om den heer Jongsma in tc lichten omtrent de bedoeling van het Collegie met het vragen der bewuste magtiging, die den ge- eerden Spr. te onbepaald voorkwam en waarvan het niet duide lijk bleek wat men wel wilde met die magtiging. De bedoeling daarvan is geene andere dan dat het Collegie gaarne wil dat de Raad in deze, reeds sints lang aanhangige zaak zijn beginsel uit- spreke, nl. of die bruggen geacht worden regtens aldaar te be staan cn te moeten blijven bestaan dan wel of de Raad van de hem te dienste staande middelen gebruik wil maken om ze weg te doen nemen. Wat toch is hier liet geval Er bestaat een publiek vaarwater, hetgeen men besloten beeft te doen dempen waren er geene bruggen over dat vaarwater gelegen en in bezit- van particulieren, er zou voor de uitvoering dier demping gec- ncrlei beletsel bestaan en de passage tusschcn dc beide oevers

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 4