130 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 22 Aug. 18G7. eenmaal gevallen beslissingen zich tegenover de reclamanten in zoo breedvoerige beschouwingen begaf De Voorzitter vraagt of het amendement van den heer Su- ringar ondersteuning vindt. De heer Bloembergen zou het door den heer Suringar aange voerde kunnen beamen wanneer het hier niet gold het beschik ken op een verzoek tot ontslag uit eene betrekking, die in het uitsluitend belang der gemeente wordt waargenomen, en waarom trent het hem niet ongepast voorkomt dat men in het besluit opnerce de motieven waaruit kan blijken dat de adressant in zijne opvatting heeft gedwaald. liet betreft hier eene betrekking die gratuit en geheel ten belangc van dc gemeente wordt waargeno men, daarom is het in dezen een speciaal geval dat moeijclijk op de door den heer Suringar beoogde wijze behandeld kan worden. De heer Rengers verklaart zich voor het voorstel van den beer Suringar. liet betreft hier weder het motiveren van ccn besluit van den Raad tegenover de daarbij betrokken personen en een bijna gelijk geval als in de maand Mei jl. plaats vond met een tc nemen besluit omtrent eene missive van dc Kamer van Koop handel en fabrieken. Spr. is van oordeel dat men daaromtrent consequent dient te blijven en dat dc Raad best zal doen zijne te nemen besluiten tegenover bijzondere personen niet te moti veren. Spr. beaamt ook volstrekt niet het door den heer Bloem bergen beweerde als zoude het hier een speciaal geval gelden, dit is het zijns inziens volstrekt niethet is een verzoek om ont slag waarop eenvoudig een besluit, welk dan ook, behoort geno men te worden. De Raad behoort zich in zijne besluiten te ont houden van dergelijke verantwoording, waarvan de Spr. noeh voor de gemeente noch voor de belanghebbenden cenig nut verwacht. De Voorzitter brengt het alzoo door den heer Rengers on dersteund voorstel van den heer Suringar in behandeling. De heer Westenberg zal zich met het amendement van den heer Suringar niet vereenigen, omdat het voorstel ran B. en W. toch nog andere motieven bevat die hij wel wenschelijk acht dat in het besluit worden opgenomen. Voorts wenscht hij den heer Rengers tc observeren dat het hier niet een gelijksoortig geval geldt. Immers de brief van de Kamer van Koophandel bevatte aanmerkingen op handelingen van den Raad, waarop geen ant woord behoefde gegeven tc worden hier is het een eenvoudig adres waarop eene dispositie gevraagd wordt en zoodanige dispositie kan en moet zelfs gemotiveerd worden. Dc heer de Haan moet zich ook tegen het amendement ver klaren, want wil men gecne motieven in het besluit opnemen, dan dient men zich daarvan ook geheel tc onthouden, dan be hoort alleen liet besluit zelf, geene détails te worden medege deeld. Verschilt men evenwel in opvatting, deelt men het ge voelen van den adressant niet, dan dient men de redenen daar van mede te deden. De heer Bloembergen kan evenmin zijne goedkeuring aan dit amendement hechten vooral omdat men kwalijk een besluit in den, door den geachten voorsteller aangegeven zin zou kunnen nemen, wat de vorm betreft. Dc gronden waarop ccn besluit berust, dienen aan dat besluit vooraf tc gaan op dc voorge stelde wijze zou juist het omgekeerde plaats vinden indien men dit wilde ware het beter het besluit in den vorm van een brief te geven. Bovendien, hij blijft er bij, er komen in dezen wel degelijk motieven te pas. liet amendement van den lieer Suringar wordt hierop in rond vraag gebragt en afgestemd met 8 tegen 7 stemmen, die van dc hceren Gorter, Suringar, Tiglcr Wijbrandi, Brunger, Duparc, Ren gers en van Sloterdijck. De Voorzitter zegt, dat nu aan dc orde is dc door den heer Westenberg geopperde bedenkingen en vraagt den heer Westen berg of hij daarvan een bepaald voorstel mankt, dan wel of hij zich zal kunnen vereenigen met dc wijziging in den zin als door deu heer Bloembergen is aangegeven. De heer Westenberg zegt zich met de bedoeling van den heer Bloembergen wel te kunnen vereenigen. De heer Suringar wenscht de bewuste redactie aan B. en W. over te laten, vooral omdat dc bespreking daarvan minder voeg zaam in eene openbare vergadering kan geschieden. De lieer Rengers verklaart zijne stem aan de conclusie van B. cn W. te zullen onthouden, omdat hij in beginsel tegen het motiveren van raadsbesluiten, als waarvan hier sprake is, gestemd is, hoezeer hij zich overigens met de daarin uitgesproken motie ven kan verccnigen. De Voorzitter zegt dat het Collegic de redactie dan Zal wij zigen in den zin door den heer Bloembergen aangegeven; hier toe wordt besloten met 8 tegen 7 stemmen, die van de heeren Gorter, Suringar, Wijbrandi, Brunger, Ilommes, Duparc en Ren gers; de Voorzitter stelt hierop voor het le lid van liet ontwerp besluit aan te nemen. De heer Suringar vraagt of dan hiermede zullen worden voor bijgegaan al de andere punten van overweging? De lieer Wes tenberg had slechts tegen een enkel punt bemerking; Spr. heeft er racer. De Voorzitter meent van den heer Suringar zelve gehoord te hebben dat zoodanige ampele behandeling moeijelijk in eene open bare vergadering plaats kan vinden. De heer Suringar zegt dat men nu eenmaal tot de behande ling van dc détails gekomen is, en vraagt of het dan in de be doeling ligt, om ook dc verbetering in dc redactie van al het andere aan B. en W. over te laten De Voorzitter zegt van oordeel te zijn, dat dit geenszins in de bedoeling ligt, omdat op andere punten geene bemerkingen zijn gemaakt. De heer Suringar zou wenschen het concept dan nog eens na te gaan en deelt cenige opmerkingen mede. Zoo leest hij in liet 3e lid van den consideians van eene „getrokkene gevolgtrek king"; terwijl in het 3e lid het woord „noodwendig" geheel over tollig islater leest hij „dat dit nog te meer klimtenz., eene uitdrukking, die hij daar ter plaatse niet verstaat. De Voorzitter merkt op dat er staat „klemt". Men zal dc gemaakte opmerkingen observeren. Hierop zijn de beide leden van conclusie van liet ontwerp-be- sluit achtereenvolgend buiten hoofdelijke stemming aangenomen en besloten lo. Aan Jhr. Mr. C. J. Speelman op zijn daartoe gedaan verzoek een eervol ontslag te verleencn als lid van dc plaatselijke schoolcommissie te Leeuwarden onder dankbetuiging voor de diensten door hem in die betrekking aan dc gemeente bewezen 2o. De plaatselijke schoolcommissie voornoemd van dit besluit mcdedeeling tc doen en haar uit tc noodigen aan den Raad voor de vervulling der daar door ontstane vacature eene aanbeveling van drie personen in te dienen. 5. Aan dc orde is het voorstel van B. cn W. aangaande dc afstand door het Rijk aan de gemeente tc doen van het regt van gebruik der linkerhelft van de kavalleric stallen. Na gedane lecture van dit voorstel, geeft de Voorzitter in overweging het onmiddelijk in behandeling te nemen en zoo mo gelijk af te doen, vermits de in gebruikstelling van het bewuste gedeelte der stallen in het belang der gemeente dringeud gevor derd wordt. Daartoe wordt besloten. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 22 Aug. 1867. 131 De heer DuparO zegt, dat toen hij deze zaak op den oproe pingsbrief vermeld vond, hij zich had gevleid dal de wederafstand van de helft der kavalleriestallen nu eindelijk eens in het reine zou kunnen worden gebragt. Hij is echter op nieuw te leur ge steld en vindt zich ten sterkste bezwaard het gedane voorstel aan te nemen. Hij vindt in de, door het departement van Oor log gestelde voorwaarde, dat de gemeente eerst den scheidings muur tusschen beide helften moet optrekken, voor het contract van overdragt zij tot stand gekomen, vernederend voor den Raad, omdat zij blijk geeft van een wantrouwen dat de Raad van Leeu warden nimmer heeft verdiend. Er is geen antecedent bekend dat de gemeente Leeuwarden hare verpligtingen, ook zelfs waar ze haar niet bij contract waren opgelegd, niet is nagekomen. Wanneer van wantrouwen sprake mogt zijn, dan zou men wel regt hebben dit jegens het departement van Oorlog aan den dag te leggen, want dat departement was't. Spr. herhaalt het hier op nieuw, dat het zich zelfs aan zijne contractueele verpligtingen je gens deze gemeente, met opzigt tot de kavalleriestallen, van den beginne af weinig heeft gestoord. Spr. heeft met genoegen uit het rapport van B. en W. gezien, dat zij een alles behalve aan- genamen indruk van 's Ministers voorwaarde hebben opgedaan, en dat zij haar noch billijk, noch noodig achten. Maar zij stel len toch voor, aan het verlangen te gemoet te komen om aan de zaak een einde te maken. Spr. hecht er bijzonder veel aan, ge lijk hij onnoodig acht te betoogen, dat de gemeente haar eigen dom terug erlange en zou daarom de voor het optrekken van den muur gevorderde som niet weigeren, maar de eer en de waar digheid der gemeente gelden bij hem te veel, om zich tot dat einde voorwaarden te laten welgevallen, die inderdaad vernede rend mogen worden genoemd, en in het gewone dagelijksche leven waarlijk door particulieren niet zouden worden gesteld. De heer Gorter moet verklaren zich geheel te kunnen veree nigen met het beweerde van den heer Duparc. Ook hij kan het onmogelijk van zich verkrijgen, dat ten aanzien van panden waar aan de gemeente meer dan eene tonne gouds te koste legde, en waaromtrent door het departement van Oorlog de voorwaarde om bestendig twee escadrons kavallerie hier in bezetting te leggen, niet werd nagekomen, nu weer eene uitgaaf van ƒ1400 wordt gevorderd, eeniglijk ter verkrijging van het wettig eigendom der gemeente. Spr. erkent met B. en W. dat de bestaande omstan digheden die verkrijging dringend vorderen en bij zou daartoe gaarne willen medewerken, doch tot de verwezenlijking van de gestelde onbillijke voorwaarde, dit kan hij niet. De heer Rengers zegt, dat wanneer hij verklaart zich geheel met het voorstel van B. en W. te vereenigen, dit niet geschiedt omdat hij ongevoelig zou zijn voor het ongewettigd wantrouwen in dezen door het departement van Oorlog jegens het gemeente bestuur aan den dag gelegd, maar omdat de zaak zelve waarover het voorstel loopt van dien aard is dat het verstandig mag wor den geacht daaraan toch zijne te stem geven. Spr. geeft toe dat er genoegzame redenen bestaan om zich gevoelig te betoonen over hetgeen in deze zaak is voorgevallen en wel vooral over dc laatstgestelde conditie thans in beraadslaging, doch het komt hem toch beter voor maar over die conditie heen te stappen, ten einde te erlangen wat men in het belang der gemeente noodig en onontbeerlijk acht. Er bestaat van oudsher een spreekwoord dat het zwaard op den duur niet bestand is tegenover de toga, en dit woord is in de meeste gevallen bewaarheid geworden, meestal moet het zv/aard voor de toga wijken, doorgaans bezwijkt het geweld voor de kracht der redelaat het hier voor eene enkele keer anders zijn, laat de toga wijken voor het zwaard, dat is in dezen verstandiger en beter. Spr. gelooft dat men, door de gestelde conditie niet aan te nemen en zich op nieuw in correspondentien te wikkelen, mogelijk wel de eer der gemeente zou kunr.en handhaven, hare belangen zal men zeker bevorderen Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesciie Courant. door een einde te maken aan het geschil en de eer zal er dan ook nog al tamelijk wel afkomen. De heer Westenberg moet bekennen dat de eerste impressie welke het schrijven hcra gaf, ook minder aangenaam was, dat vasthouden aan de voorwaarde om, alvorens tot de overgave over te gaan, eerst den bedoelden muur op te trekken, had hij liever niet gezien. Bij nader inzien evenwel heeft die indruk veel van hare onaangenaarae zijde verloren en is bij hem het denkbeeld levendig geworden of men hier niet veeleer had te denken aan het stellen van een' algemeenen maatregel van bestuur, en of men die voorwaarde niet had te beschouwen als eene algeraeene conditie bij het doen van dergelijke overdragten in den regel door het departement van Oorlog gesteld. Zoo beschouwd, valt veel van het onaangename weg. Opzigtens het optrekken van die muur zelf, moet hij verklaren dat die afsluiting hem inder daad noodig en nuttig voorkomt. De gemeente heeft er belang bij dat die helft weder ter harer vrije beschikking gesteld worde en het zal dan ook wel geen betoog behoeven dat die afscheiding mede in haar belang is te achten. Hij zal zich op dien grond vóór het voorstel van B. en W. verklaren. De heer de Haan zegt dat, heeft hij de zaak wel begrepen, het maken van de afsluiting aan het maken van het contract van overgave moet voorafgaan, met andere woorden dat de par tijen alvorens aan die voorwaarde niet is voldaan, zich niet ver binden tot de bewuste overdragt. Zijns inziens behoorde dit niet het geval te zijn, eerst moet het contract wegens die overdragt zijn geperfecteerd. Er werd te dezer zake door het departement gewezen op het bestaan van politieke omstandigheden die de overdragt toenmaals in den weg stonden. Zoodanige politieke omstandigheden kunnen zich tijdens het voldoen aan dc nu ge stelde voorwaarde weder voordoen en de Minister zou er dan we der gebruik van kunnen maken om de overdragt te vertragen. Hij herhaalt het, de overeenkomst aangaande de overdragt dient eerst tot stand te komeu en daarna de daaruit voortgevloeide voorwaarde tot het optrekken van den muur. In liet burgerlijke leven zou men het noemen vóór de aanvaarding. In dien zin heeft hij het verlangen van den Minister dan ook opgevat en, dwaalt hij daarin niet, dan ziet hij er dat wantrouwen ook niet in. De heer Duparc verklaart dat het hem aangenaam was zijne beschouwingen door den heer Rengers te zien deelenmaar hij had nu ook wel gewenscht dat deze met zijne conclusie zou in stemmen. Spr. kan maar niet zoo over deze zaak heenstappen als dat lid. De heer Rengers heeft de niet onaardige vergelij king gebezigd van het zwaard en de toga. Zoolang wij echter in een land leven, waar gelukkiglijk nog niet, gelijk elders, de stelling ingang vindt, dat magt boven regt gaat, zal Spr. met al de kracht die in hem is, steeds de toga tegen het zwaard trachten te verdedigen. Spr. heeft er van hooren gewagen, dat men doo* het verlangen van het Departement van Oorlog niet in te willigen, met het hoofd tegen den muur zou loopenwelnu, 't zij zoo. Maar dit is voor hem juist eene reden, om maar niet zoo voetstoots mede te werken tot het optrekken van nieuwe mnren die, om zich ook eenigzins figuurlijk uit te drukken, den Raad nog meer aan het bedoelde gevaar zouden blootstellen. Evenzeer als de heer Rengers wil Spr. de belangen der gemeente bevorderen, maar hij mag dit niet doen op de voorgestelde wijze, die de eer der gemeente te na komt. De heer Westenberg gaat van de veronderstelling uit., dat 't hier een maatregel van bestuur geldt, doch Spr. betwijfeldt dit. In eene Commissie, waarvan de Raad hem indertijd wel met het lidmaatschap heeft gelieven te vereeren, heeft hij de ondervinding opgedaan, dat de Regering niet nalaat van zoodanigen maatregel te spreken, wanneer hij inderdaad als regel geldt. Ware dit laatste nu het geval, dan zou de Minister van Oorlog, vooral na dc primitieve bezwaren van B. en W. stellig er op hebben gewezen. De opmerkingen 34

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 2