153 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Ziting van Donderdag 26 Sept. 1867. overgenomen hij zich van de verdere verdediging kan ontslagen rekenen, toch moet hy op de aanneming van dat voorstel om de zaak uit te stellen aandringen, omdat hij in het voorstel des heercn Wiersma eenigzins de strekking meent te ontwaren als zouden 13. en W. in het voldoen aan de hun opgedragen taak zijn te kort geschoten, hetgeen toch werkelijk het geval niet is. B. en W. hebben zich bij hunne voorstellen aan de belangheb benden bewogen in den kring, hun door den Raad gesteld. Wil men voor de gemeente ruimere aanbiedingen doen, zooals som mige Sprs. schijnen te wenschen, welnu men geve daartoe het mandaat aan B. en W. die met zoodanige volmagt voorzien zeker even goed als eene Raadscommissie de zaak in orde zul len brengen. De heer Attema acht een uitstel der zaak volkomen overbo dig, cmdat zij rijp voor beslissing is. Hij wenscht op te mer ken dat het hier alleen betreft het voorstel tot benoeming eener Commissie, en voorts dat dit voorstel in geenen dcele in zich sluit eene afkeuring van de handelingen van het Collegie, vol strekt niet, maar wel eene ontheffing van dat Collegie uan on aangename bemoeiingen. Nadat door B. en W. met de belang hebbenden verscheidene coDferentien hebben plaats gehad die tot geen bevredigend einde leidden, is het beter om de nuttig ge oordeelde nadere onderhandelingen op te dragen aan eene Com- mis'-ie uit den Raad, omdat die zich op een geheel vrij stand punt tegenover de betrokken personen kan plaatsen. Het voor stel kan de bedoeling niet in zich sluiten om B. en W. het werk uit handen te nemen. Spr. zal zich overigens tegen uitstel verklaren. De heer Bloembergen moet nog opmerken dat men in dezen geheel uit het oog verliest het motief dat tot het voorstel van B. en W. aanleiding gaf. Daarbij toch werd uitgegaan van de eenigzins gevestigde meening dat men het regt had om de be wuste bruggen te doen wegnemen en dat, met dat regt der ge meente voor oogen, de belanghebbenden als van zelve in eene andere positie zouden geraken en moesten denken, daartoe zal men moeten komen. Wil de Raad nu integendeel geen proces entameren, of liever had de Raad dien onwil eerder laten blij ken, dan was het resultaat der door het Collegie gevoerde on derhandelingen geheel anders geweest. Bij gemis van de openbaring dier zienswijze, kon men geen ander voorstel van het Collegie verwachten, omdat dit niet beter wist dan dat de Raad de zaak zou willen doorzetten en den weg van regten inslaan anders handelende zal men geen regard slaan op de beweegre denen van het regtskundig advies, waaraan men eerst zijne ad- haesie schonk. De heer Jongsma zegt dat, heelt hij de voorstanders var. het voorstel tot benoeming eener Raadscommissie, goed begrepen, het in hunne bedoeling ligt dat aan de eigenaren een ruimer aanbod zal worden gedaan. Is dit werkelijk de bedoeling, dan zal hij zich daartegen moeten verklaren, aangezien eene gemeente in den regel reeds billijk genoeg is daar waar het 't verleenen van scha deloosstelling of afkoop betreft. Men kan toch daarbij maar niet handen en voeten losgeven. Om deze reden zal hij er voor zijn dat de behandeling uitgesteld worde. De Voorzitter moet nog opmerken dat die behandeling nu niet zoo erg presseert want bet saizoen is reeds te vergevorderd dan dat in dit jaar nog iets van demping zou kunnen komen; daarom stelt hij voor om het voorstel van den heer Wiersma tot benoeming eener Commissie aan te houden tot eene volgende vergadering. In rondvraag gebragt wordt dit afgestemd met 14 tegen 6 stemmen (die van de heeren Zeper, Bruinsma, Bloember gen, Brunger, de Haan en Jongsma.) Daarop is het voren om schreven voorstel van den heer Wiersma in rondvraag gebragt en met 14 tegen 6 stemmen (die van de heeren Zeper, Bruinsma, Bloembergen, de Haan, de With en Jongsma) aangenomen. Diensvolgens overgegaan zijnde tot de benoeming eener Com missie, ten einde met de eigenaren der panden, belendende aan de te dempen gracht tusschen het pand sectie C no. 210 en de Doelepijp, te onderhandelen over het minnelijk opheffen der be zwaren die de demping thans in den weg staan, is uit de ge houden stemming gebleken dat met meerderheid van stemmen tot leden dier Commissie zijn benoemd de heeren Mr. C. Wier sma met 15, Mr. E. Attema, met 12 en P. T. Plantenga met stemmen. Bij deze stemming bekwamen de heeren Mr. E. Jong sma 3, D. Zeper, II. J. Westenberg en E. Bloembergen elk 2 stemmen, en de heeren Mr. W. J. van Weideren Baron Rcngcrs, Mr. J. Minneraa de Willi, J. J. Bruinsma, Z. S. de Haan en G. T. N. Suringar elke eene stem, terwijl een briefje in blanco was gelaten. Voorts is besloten aan dit besluit vóór de re sumtie der notulen de noodige uitvoering te geven. 9. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W. de strekking hebbende om te besluiten tot afsluiting der geldlee- ning van ƒ160.000 ten behoeve van de gemeentelijke gasfabriek. Op voorstel des oorzitiers wordt eenstemmig besloten, dit voorstel onmiddellijk in behandeling te nemen en af te doen. De Vergaileiing zich met dit voorstel verceuigende. neemt over eenkomstig het daartoe door het Collegie overgelegd ontwerp, het volgend besluit De Raad der gemeente Leeuwarden, Gelet op zijn besluit van den 25 Julij 1867, goedgekeurd door Ged. Staten van Friesland, bij resolutie van 1 Aug. daaraanvol gend no. 8, betreffende de openstelling der inschrijving op eene 3e serie van de geldleening groot 1(50,000, ter bestrijding der kosten van overname der gasfabriek en van de exploitatie van deze als gemeentelijke inrigting, vastgesteld bij Raadsbesluit van 10 Augs. 1865, goedgekeurd bij resolutie van Ged. Staten voor noemd, van den 14 Aug. daaraanvolgende. Overwegende, dat het bedrag dier serie was gesteld op /*31000, zijnde het nog ontbrekende aan het totaal beloop dier leening en dat de daarvoor ingekomen inschrijvingen slechts ten dcele aannemelijk zijn geacht tot een bedrag van 25,000. Overwegende, dat er, in verband met het aangaan eener nieuwe geldleening ten behoeve der uitbreiding van de fabriek, geene noodzakelijkheid bestaat om, naar aanleiding van art. 5 van het, voor de leening dezer serie vastgestelde plan, voor het resterend bedrag van 6000 eene nieuwe serie te openen, maar dat het meer verkieslijk wordt geacht, de voorzegde leening te beperken tot- en alzoo af te sluiten met het daarop bereids gencgoti- eerd bedrag; Besluit: Voorbehoudens goedkeuring van heeren Ged. Staten voornoemd, De leening ter bestrijding van de. kosten van overname der gas fabriek en van tie exploitatie van deze als gemeentelijke inrig ting, vastgesteld bij Raadsbesluit van 10 Aug. 1S65, no. 2b/3Z, goedgekeurd bij resolutie van Ged. Staten van Friesland van den 14 Aug. daaraanvolgende, tot een bedrag van ƒ160,000, wordt afgesloten tot het daarop tot heden opgenomen bedrag van/154,000. En zal ten voorschreven einde een afschrift van dit besluit aan heeren Ged. Staten worden gezonden. 10. Voorstel van B. W. tot openstelling der uitschrijving op eene eerste serie van de geldleening ad ƒ105,000 ten behoeve der uitbreiding van de gemeentelijke gasfabriek. Na lecture zoo van dit voorstel als van het daarbij overgelegd ontwerp-besluit en bijbehoorend plan van geldleening, is overeenkomstig het daar toe door den Voorzitter gedaan voorstel besloten, deze zaak on middellijk in behandeling te nemen en, zoo mogelijk, af te doen. Nadat het ontwerp-raudsbesluit onveranderd buiten hoofdelijke stemming was aangenomen, is het plan van geldleening in behan deling gebragt. Omtrent art. 1 stelt de heer Plantenga voor, om daarin te roijeren de woorden ,,en wel" die hij als overbodig beschouwt; zoo mogelijk wenscht hij beknoptheid in zulk een stuk te bevor deren. Dit voorstel evenwel niet ondersteund zijnde, blijft bui ten verdere behandeling. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 26 Sept. 1867.. 153 Art. 1 wordt daarop onveranderd aangenomen, zoomede artt. 2, 3 en 4. Ten aanzien van art. 5 le alinea, wenscht de heer Plantenga, dat vervallen de woorden „aan den meestbiedende". Aangaande het bepaalde in het 2e lid van dit art. vraagt hij, of het in de bedoeling ligt om voor niet minder dan 1000 in te schrijven en niet b. v. 800, f 600 of ƒ400. Naar den inhoud dezer bepaling te oordeelen schijnt dit de bedoeling te zijn en toch zou hij gaarne de gelegenheid zien opengesteld om, zonder ge dwongen te zijn eene actie van 1000 te nemen, ook kleinere actiën te kunnen verkrijgen. De heer Gorter wenscht hierop in te lichten, dat die splitsing is tot stand gebragt, met het oog om de aandeelen, ten gerieve der geldschieters, in kleinere bedragente verkrijgenvan daar dan ook de in art. 11 toegekende courtage aan de kassiers en han delaren in effecten, opdat die, voor gehcelc aandeelen inschrij vende, de aangevraagde onderdeden aan de belanghebbenden kunnen verstrekken. De heer Plantenga is van meaning, dat men vroeger, ten gerieve van de inschrijvers en om de deelneming zoo algemeen mogelijk te maken, althans te bevorderen, tot het besluit is gekomen om ook actiën tot lager bedrag uit te geven, zonder dc verpligting tot deelneming tot niet minder dan 1000. De heer Bloembergen wenscht de woorden „aan den meest biedende" te behouden omdat zij niet best kunnen gemist worden en in verband staan met volgende bepalingen het zijn niet alleen de inschrijvers, maar vooral zij die inschrijven tegen den minsten koers, waarvoor de inschrijving wordt opengesteld. Wat betreft het uitgeven van actiën tot kleinere sommen, moet hij opmerken, dat de heer Gorter daaromtrent eene juiste toelichting gegeven heeft. Het verschaffen van gelegenheid om kleinere actiën te erlangen, zonder gchoudenheid tot inschrijving van 1000, zou inzake de uitvoering nog al tot eenige moeijelijkheid aanlei ding kunnen geven, en wel bij splitsing en later bij aflossing. Wil men echter die gelegenheid geven, Spr. zal er zich niet direct tegen verzettenmaar dan dient het plan gewijzigd te worden. De heer Plantenga stelt daarop voor om het 2e lid van art. 5 aldus te wijzigen; „De iuschrijvingen vermelden den koers waartegen on liet bedrag waarvoor men wenscht deel te nemen. De heer Gorter zal zich met die wijziging niet kunnen ver eenigen omdat zij zwarigheid in de uitvoering zal veroorzaken hij wenscht de tegenwoordige wijze van handelen te behouden. De heer DuparC meent dat het reeds aangenomen art. 3 zich verzet tegen de goedkeuring van het amendement. Afgescheiden echter hiervan, zal hij het niet aannemen omdat hij van gevoe len is dat dc inschrijving in de gcldleeningender gemeente steeds van eene geheel andere zijde komt dan van de kapitalisten welke kleine sommen van 200 hebben te besteden. De heer Plantenga zegt met zijn amendement geen ander streven te beoogen dan om het den kleinen geldschieter evenzeer gemakkelijk te maken te kunnen deelnemen en om in 'tbelang der gemeente de deelneming bevorderlijk te zijn. De Voorzitter brengt alsnu in rondvraag het amendement van den heer Plantenga om in alinea 1 van art. 5 te doen verval len de woorden „aan den meestbiedende." Dit amendement wordt verworpen met 13 tegen 7 stemmen (die van de heeren Suringar, Wijbrandi, Oosterhoff, IIorame9, Brunger, Plantenga en van Sloterdijck.) De Voorzitter brengt daarop in behandeling het voren om schreven amendement van den heer Plantenga, tot wijziging van het 2e lid van art. 5. De heer Westenberg moet opmerken dat wordt art. 5 in den aangegeven zin gewijzigd, dit niet strooken zal met het bereids aangenomen art. 3. Eene wijziging van laatstgenoemd art. zou derhalve dan noodig zijn. De heer Bloembergen is het geheel met den vorigen Spr. eens, doch hij acht het denkbeeld van den heer Plantenga toch niet verwerpelijk. De heer Plantenga deelt het gevoelen van de voorgaande Sprs. ook art. 3 zal casu quo gewijzigd dienen te worden. Het voorschreven amendement wordt hierop in rondvraag ge bragt en daarbij verworpen met 17 tegen 3 stemmen (die van de heeren Brunger, Hommes en Plantenga.) Art. 5 is daarop onveranderd buiten stemming aangenoDcn, zoomede buiten be raadslaging en stemming de artt. 6, 7, 8, 9, 10 en 11, en daarna het geheele plan met algcmeene stemmen, waaraan vóór de resumtie der notulen uitvoering zal worden gegeven. Het plan luidt als volgt De Raad der gemeente Leeuwarden, Gezien zijn besluit van dep. 25 Julij 1867, no. 2a/3J, goed gekeurd door Heeren Ged. Staten bij resolutie van den 1 Aug. daaraanvolgende no. 8, tot wijziging der begrooting van inkom sten en uitgaven der gemeente voor het dienstjaar 1867 waarbij onder de inkomsten op hoofdstuk V, afd. I, art. 3 dier begroo ting is aangebragt eene som van ƒ80,000, als opbrengst der le serie of seriën eener nieuwe geldleening ten behoeve der uit breiding van de gemeentelijke gasfabriek ad 105,000; Overwegende, dat er, tot dekking der uitgaven ter zake de reeds in uitvoering zijnde werken tot uitbreiding der Gasfabriek, noodzakelijkheid bestaat een gedeelte der voormelde leening tot een bedrag van ƒ70,000 beschikbaar te stellen; Gelet op artt. 136 en 194 litt. a der gemeentewet; Heeft onder goedkeuring van heeren Ged. Staten besloten Ten behoeve der gemeente Leeuwarden wordt, ter bestrijding der uitgaven vercischt voor de uitbreiding der gemeentelijke gas fabriek, aangegaan eene geldleening ten bedrage van ƒ105,000 overeenkomstig het navolgend PLAN. Art. 1. De leening vastgesteld bij raadsbesluit van 26 Sept. 1867 geschiedt tot het bedrag van ƒ105,000, en wel in twee of meer seriën van inschrijving en storting. Het bedrag der eerste serie wordt bepaald op ƒ70,000, ter wijl dat der volgenden nader door den Raad zal worden geregeld. Art. 2. De rente bedraagt voor de eerste serie vijf ten hor.- derd in het jaarvoor de tweede en volgenden een nader door den Raad vast te stellen bedrag, evenwel vijf tea honderd niet te boven gaande. Art. 3. Tot deze leening worden afgegeven schuldbekentenis sen op naam of aan toonder, ter keuze van de deelnemers, van 1000, of twee van ƒ500, of vijf van 200, in de twee laatste gevallen onder hetzelfde nummer geteekend met letter A, B enz. Art. 4. Bij elke schuldbekentenis worden afgegeven 24 cou pons, de eerste verschijnende 1 Januarij 1868, voor het tijdsbe stek sedert den ingang der rente verloopen, de volgenden voor 6 maanden rente, telkens verschijnende 1 Januarij en 1 Julij van ieder jaar. Ook wordt bij elke schuldbekentenis afgegeven een bewijs ter bekoraing van nieuwe coupons voor het vervolg. De verschenen coupons zijn betaalbaar ten kantore van den Gemeente-ontvanger. De rente en aflossing der schuldbekentenissen zullen worden gevonden uit de plaatselijke inkomsten in het bijzonder zullen de inkomsten van de gasfabriek daarvoor zijn verbonden. Art. De deelneming in deze geldleening wordt bij open bare inschrijving aan den meestbiedende opengesteld. De inschrijvingen geschieden voor een of meer aandeelen groot duizend gulden, terwijl daarbij wordt vermeld hoeveel obligation van ƒ1000, of van 500, of van ƒ200 de inschrijver verlangt, ingeval zijne inschrijving wordt aangenomen. Voor zoover de aanbiedingen aan B. en W. aannemelijk voor komen, zal de hoogste bieder de aandeelen erlangen waarvoor hij heeft ingeschreven daarop volgt degene die na hem het hcqgstc bod heeft gedaan en zoo vervolgens.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 3