V 180 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 18 November 1867. ook niet beeft beantwoord. Ik kan die beleefde terzijde stelling van de verantwoordelijkheid des Burgemeesters, inzake de minder goede uitvoering der politie-verordeningen niet aannemen, omdat ik van oordeel ben dat men, eens eene betrekking bekleedcnde, ook verantwoordelijk is wegens het nakomen der daaraan ver knochte vcrpligtingen, wat in dezen is de behoorlijke handha ving der politie-verordeningen. Juist het politiewezen, aan het hoofd waarvan de Burgemeester volgens de wet is gesteld, is voor mij geworden eene specialiteit, en, daargelaten de vcreischte be hartiging van de andere werkzaamheden die aan de zorg van den Burgemeester zijn opgedragen, heb ik er mij van af den beginne toe gezet aan dat gedeelte der opgedragene bemoeijingen mijne bijzondere en werkdadige aandacht te wijden. Zooveel in mij was heb ik het gebrekkige en onvoldoende in de surveillance trachten te verbeteren en krachtige pogingen aangewend om daar waar de naleving der verordeningen te wenschen overliet, met nadruk te handelen. Ik ben dan ook overtuigd dit in sommige gedeelten der gemeente de vruchten dier werkdadige bemoeijing zijn te ontwaren, maar ik ben tevens er van doordrongen dat het eene onuitvoerbare zaak is overal en ten allen tijde de ver- eischte toepassing aan de verordeningen te verleenen; werken de ingezetenen daartoe niet uit bun zelt mede, dan blijft er altijd veel te wensehen over. Wil men, bij den veeltijds gebleken onwil van een deel der ingezetenen tot medewerking, de vereischte uitvoering aan al de verordeningen hebben verzekerd, dan ware het misschien noodig dat het aantal politie-bcambten belangrijke vermeerdering onderging; 't zou leiden tot het houden van meer toezigt, 't welk naar het oordeel der Commissie noodzakelijk is te achten. Ik wil dit punt niet voorbijgaan zonder er op te wij zen dat de politie, ook bij hare min talrijke inrigting, dan toch geenszins werkeloos blijkt te zijn. Uit de gegevens van de jaren 1865 en 1866 blijkt toch dat in eerstgemeld jaar door de politie alhier 343 zaken van calange zijn geconstateerd, waarbij 400 beklaagden betrokken waren, in 1866 382 zoodanige zaken met 450 beklaagden en dat in 't eerstgenoemde jaar 242, in 't laatstgemelde 325 misdrijven zijn geconstateerd. Ik wil hier mede volstrekt niet beweren dal het onmogelijk zou wezen meerdere activiteit te ontwikkelen, doch wensch met die opgaaf voor mij, te verwijderen het door de Commissie aangegeven zijde lings verwijt, als of de politie zich op ergerlijke manier aan pligtverzuim schuldig maakte. Deels moet ik de klagten deelen die ten aanzien van minder goede activiteit van som mige politie-dienarcn van tijd tot tijd inkwamen, niet allen hebben denzelfden ijver en geschiktheid en bij het aanwezig zijn van sommige uitmuntend goede dienaren, bestaan er natuur lijk ook van minder goed gehalte. Zooveel in mijn vermo gen is, wordt aan de zaak hier in behandeling, de hand ge houden. Ik wensch echter nog voor een oogenblik terug te ko men op de reeds besproken medewerking van den kant der in gezetenen. Dat die beter kon zijn, daarvan kan elk belangstellende zich dagelijks overtuigen en op sommige gedeelten van de stad springt dit te zeer in het oog om daarvoor andere en meerdere bewijzen bij te brengen. De geschiedenis van de inrigting der maatschappij strekkc daartoe tot voorbeeld. Orde en zindelijkheid zijn noodig ter behartiging van de belangen der gemeente en voor een ieder onzer is de beoordeeling gemakkelijk wat betreft het onvoldoende en gebrekkige dat daarin gevonden wordt. Men ontdekt dit in het beheer zijner eigene huishouding en velen uwer zuilen het opgemerkt hebben in de besturing van administration en gestichten van liefdadigen aard; alle individuen hebben niet eenerlei aard, wel verschillende behoeften en cischen. Bij de wetenschap nu, dat niet in ul die verschillende behoeften kan voorzien worden, zal het wel vast staau dat het even onmogelijk zal zijn om, in opzigt tot de handhaving ecner goede politie zorg, alle wenscbcn, behoeften en vorderingen van de gemeente naren te voldoen. Ik heb het niet ondoelmatig geacht het voor gaande op de bemerking van de Commissie te kennen te geven. De heer JongSina heeft het woord gevraagd om, ook uit naam zijner medeleden der Commissie, die even als hij de behande ling van deze zaak wel in eencgeheime raadsvergadering gewcnscht hadden, te kennen te geven, dat hetgeen in 't rapport omtrent de verantwoordelijkheid des Burgemeesters als hoofd der plaat selijke politie is aangemerkt, niet uit beleefdheid jegens den tegen woord igen Burgemeester is gezegd, maar als het gevolg van de feitelijke toestand der zaak. De wet toch moge bepalen dat de Burgemeester is het hoofd van de plaatselijke politie, moge de zorg cn de verantwoordelijkheid daarvan brengen tot de be moeijingen van het hoofd van het plaatselijk bestuur, de feite lijke waarheid is deze, dat de Burgemeester uit den aard der zaak reeds belast met zoo vele bemoeijingen, veel wat de uitvoe ring van politie-maatregclcn betreft, moet overlaten aan het aan hem ondergeschikte personeel van politic-beambten, en in het bijzon der aan den cornmisaris van politie, te meer ook omdat in den regel de zorg voor de naleving van de verordeningen op dat stuk bij die verordeningen zelve aan den commissaris en de verdere beamb ten is op gedragen en daaronder een groot gedeelte van de verant woording is begrepen, welke door de ivct ten laste van den Burgem. is gebragt. Spr. is van oordeel dat men de zaak zoo in het ware licht beschouwende, zal moeten toestemmen dat er voel voor de veronderstelling van de Commissie van rapporteurs pleit. Wat overigens de zaak zelf 'uetrett waarop de rapporteurs het noodig oordeelden de aandacht des Burgemeesters er op te vestigen, nl. het onvoldoend toezigt van de politie op het naleven der verschil lende politie-verordeningen, hiervan neemt de Commissie niets terug, overtuigd alszij is dat werkelijk dat toezigt te wenschen overlaat en dat deze zienswijze door zeer velen wordt gedeeld. De Voor zitter heeft gezegd dat hij getracht heeft en er ten deele in geslaagd i9 om meerderen klem aan de behoorlijke naleving der bewuste verordeningen bij te zetten, de Commissie betwijfelt die verklaring geenszins en herhaalt het dat zij den Burgemeester ter zake niet verantwoordelijk acht, als zij in het welbegrepen belang van de ingezetenen, den gang dier zaak in aanraking brengt met den Raad, die de gelden welke de zorg voor de open bare veiligheid noodig heeft, moet aanwijzen en die als zooda nig ook heeft toe te zien op welke wijze die gelden, ten alge- meencn nutte beschikbaar gesteld, aangewend worden. Hij spreekt in dezen naar opgedane ervaring en dan staat het bij hem vast dat er oneindig veel van een gestreng toezigt afhangt. Het is der Commissie meer dan eensvoorgekoracn dat de politic-bedienden, op plaatsen waar hunne tegenwoordigheid noodig was en waar men hen met reden kon verwachten, brilieerden door hunne af wezigheid. Ook de commissaris van politie, aan wien de uit voering en het toezigt, bij de wet aan den Burgemeester opge dragen, door deze is overgedragen, wordt dikwijls op plaatsen gemist waar hij redelijker wijs behoorde tegenwoordig te zijn waut het spreekwoord zegt het, het oog van den meester maakt het paard vet en het is een waar woord dat de meeste onder geschikten hot best hun pligt doen wanneer ze weten, dat het oog van den meester hunne gangen nagaat. Spr. gelooft het met den Burgemeester dat cr onder het dienstdoend personeel wezentlijk uitstekende policie-bediendcn worden aangetroffen en hij heeft voor die mensehen, uithoofde van het uit den aard der zaak moeijelijke hunner betrekking, een meer dan gewone ach ting, maar hij neemt tevens daaruit aanleiding om akte te nemen van de verklaring des Burgemeesters dat er onder dat personeel dan toch ook zijn van minder goed gehalte, van mindere activi teit en mindere geschiktheid, voor de zoodanige is het door de Com missie verlangde toezigt van de chefs zeer noodig: zonder dat deugen ze niet. De Commissie acht het juist dat hare opmerking door B. en W. als zoodanig met stilzwijgen is voorbijgegaan on GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 18 November 1867. 181 acht zich voorts bevredigd door de beantwoording daarvan van den Burgemeester die door zijn antwoord heeft getoond op de ge maakte opmerking te willen letten. De Voorzitter zegt hierop dat het hem volstrekt niet moeije- lijk zou vallen op het zooeven door het geacht lid der Commissie gesprokene te repliceren, doch dat hij het tegenwoordig tijdstip daarvoor minder geschikt acht. De behandeling der begrooting zal den beschikbaren tijd allczius vercischen. Art. 5, zoomede de artt. 6 tot en met 11 van afd. I, hoofdst. 1 worden daarop on veranderd aangenomen. Art. 1 van afd. II, hoofdst. I presen tiegeld van de leden van den Raad 550 wordt daarop in stemming gebragt en aangenomen met 9 tegen 7 stemmen (die van de hecren Rengers, Suriugar, Oosterholl', Hommes, Duparc, Verwijs en Butna.) Hoofdst. II, afd. 1, artt. 14, afd. II, artt. 14, afd. Ill, artt. 13, afd. IV, afd. V, artt. 13, afd. VI, art. 1, afd. VII, artt. 13 en afd. VIII, art. 1, worden ver volgens buiten beraadslaging en stemming onveranderd aange nomen. Ad art. 2 van afd. VIII voor onkosten vallende op de verkiezingen, geeft de heer Buma als rapporteur, nadat het op gemerkte bij het verslag der Commissie en de memorie van be antwoording van B. cn W. is gelezen, te kennen, dat het voor stel der Commissie tot vermindering van den uitgetrokken post, niet zoozeer is voortgevloeid uit bet denkbeeld alsof, gelijk B. cn W. daaruit schijnen te hebben afgeleid, die kosteu niet met genoegzame spaarzaamheid zouden worden besteed, maar dat het meer in de bedoeling der Commissie ligt om de verteering der verkiezings-Commissie na den afloop der verkiezing voorvallende, te vermijden, met andere woorden dat de kosten van de gewoon lijk gehoudene gemeenschappelijke maaltijd, niet langer worde gebragt ten laste van de gemeentekas, maar dat de daaraan deel nemende leden die kosten uit private beurs zouden hoeden. De heer Plantenga ziet er geenzins ecnig bezwaar in om die kosten teil laste van de gemeente te laten. Zijns inziens offeren de leden van het stembureau reeds genoeg op met daarvoor bijna den geheelen dag veil te hebben. De Voorzitter, uit het aangevoerde opmakende dat het op gemerkte door de Commissie alleen betreft de kosten van vcrtce- ring, gemaakt wordende na den afloop van het verkiczingswerk, zal zich daartegen moeten verklaren, en dit vooral omdat hij niet zou willen dat die kosten uit eigen beurs zouden betaald wor den. Het is toch bekend dat behalve do leden van het stem bureau, ook een deel van het personeel aan het gemeentehuis van dien maaltijd jouïsseren dan zou hij nog liever zien dat die verteering voor het vervolg vermeden werd. De heer Bloembergen zal zich eveneens met het voorstel der Commissie niet kunnen vereenigen. Hij vermeent dat de bijwo ning van de verkiezingen voor de raadsleden reeds genoeg be zwarend is, om nog bovendien stoornis in hunne huishoudingen te veroorzaken, en komt vooral op tegen het argument der Com missie dat het de vertecring betreft na den afloop van het ver kiczingswerk. Spr. observeert dienaangaande, dat men vroeger de gewoonte had om tijdens den duur der verkiezing iets te ge bruiken, maar dat juist dit tot ongerief en bemerkingen van an dere zijde aanleiding gaf. Ilij acht de grond voor het voorstel dcshalve niet afdoende genoeg. Het voorstel der Commissie om deze post met 200 te verminderen, wordt daarop in rond- vraag gebragt en afgestemd met 9 tegen 7 stemmen, (die van de he eren Bruinsma, (Josterhoff, Hommes, Westenberg, Duparc, Ver wijs en Buma.) Art. 2 van afd. VIII, zoomede afd. IX, artt. 1 cn 2 en afd. X, artt. 1t worden daarop onveranderd aange nomen. Ten aanzien van de artt. 5 en 6 van laatstgemelde afd. Bureaukosten van den architect en sohrijflooncn voor het bijhou den der boeken enz. op dat bureau, geelt de heer Westenberg te kennen dat in de 3c sectie werd voorgesteld beide posten on der een art. te brengen cn tot een vast bedrag uit te trekken, De daarvoor bijgebragte motieven hebben de Coramisüie niet van de wcnschelijkheid daarvan kunnen overtuigen, waarom zij het dan ook niet doelmatig acht dit onderwerp op die wijze te regelen. Aangezien Spr. evenwel bij zijn bovenvermeld iu de 3e sectie ge uit gevoelen verblijft stelt hij nog voor om (ie beide artikelen op die wijze te vereenigen. Dit voorstel wordt ondersteund. De heer Bloembergen merkt op, wanneer B. cn W. het op gemerkte in het rapport der Commissie te dezen aanzien niet hebben beantwoord, dan is dit omdat de Commissie daaromtrent geen bepaald voorstel heeft gedaan. Het Collegic kan zich met hare zienswijze vereenigen en moet eene bijeenvoeging der be wuste artikelen ontraden. Het acht die bijeenvoeging en de toe kenning van eene vaste som voor bureaukosten en schrijfloon ver- koerd omdat het meent dat de verantwoording der laatsten op de wijze zooals die geschiedtallezins doelmatig en goed is te achten vermits het bedrag van het betaalde voor schrijfloon in verhouding staat met de verrigte werkzaamheden, en cvenzoo de bureaubehoeften in rekening worden verantwoord naar mate der noodzakelijkheid harer aanschaffing. Men acht het niet wensche- lijk daarin verandering te brengende persoon daar werkzaam wordt bij 't uur betaald en is belast met liet aanhouden van re gisters enz. kortom met alle voorvallend schrijfwerk, dat nu eens meer dan eens minder moet worden verrigt. De heer Suringar zegt het voorstel te hebben ondersteund, gedachtig aan de onverklaarbaarheid welke de onlangs opgenoniene gemeente-rekening te dezen aanzien aanbood. Volgens de stukken bij die rekening als bijlagen overgelegd, bleek het toch dat de schrijver op het bureau van den architect dagen achtereen zóó vele uren werkzaam was geweest dat liet onverklaarbaar, ja on doenlijk werd geacht dat een persoon gedurende zoo geruime» tijd, zoovele uren 's daags kon werken. Het is tot opheffing van dat onverklaarbare en om het den examinators der rekening voor het vervolg niet raoeijelijk te maken, dat hij het voorstel van den heer Westenberg ondersteunt. Het komt Spr. voor dat iemand die volgens de stukken der rekening zooveel werks verrigt, wel als vast geëmployeerde moet aangesteld worden. De heer Bloembergen wenscht den vorigen Spr. ten aanzien van het onveiklaarbare in te lichten. Hij wil toegeven dat. er wel iets vreemds in ligt dat iemand op eónen dag gedurende 14 uren schrijfwerk verrigt, maar merkt daarbij al dadelijk op dat dit dan, voor zooveel hij weet, ook maar eens is voorgeval len. Ook die post wekte de bevreemding van bet collcgio van van dagelijksch bestuur dat daaromtrent inlichtingen heeft inge wonnen en aan hetwelk toen is gebleken dat die arbeid werke lijk was gepresteerd. Men verlieze bovendien bij de beoordeeling hiervan niet uit het oog dat de aan dat bureau te verrigten werkzaamheden niet van dien aard zijn dat zc met gewone bureau werkzaamheden zouden zijn gelijk te stellen. Die schrijver toch wordt gelijk gesteld met cn behandeld als elk ander werkman aan de werf; des zomers vangen zijne werkzaamheden des morgens te vijf uur aan; hij rust van dien arbeid op de gewone schoft uren der werklieden en het is uit die omstandigheid reeds ge noegzaam af te leiden dat het getal der werkuren des zomers stijgt boven het aantal uren dat de gewonen bureau-arbeid iu den regel medebrengt. De architect, deswege door het Collegic verstaan, heeft dan ook de deugdelijkheid van de betrokken de- claratien bevestigd cn hierin moet Spr. vertrouwen stellen. De heer Westenberg wenscht niet verkeerd begrepen te wor den. Ilij betwijfelt volstrekt niet dat de aangevraagde gelden be- noodigd zijn. Maar juist de omstandigheden zoo als die door den heer Bloembergen zijn toegelicht, geven hem te meer aan leiding om bij zijn voorstel te blijven. Ware hier kwestie van een eenvoudig bladschrijver, hij zou er voor zijn dat die bij het uur of bij het blad werd betaald, maar juist omdat de in dezen bedoelde persoon veelsoortige werkzaamheden verrigt die ten deele

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 2