184
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Maandag 18 November 1867.
van den hoofdei, omslag van 'dat jaar, van daar do .'opmerking
van de Commissie van rapporteurs, en ook reeds vroeger is dit
punt herhaaldelijk door Spr. besproken. Het komt hem steeds
billijk voor dat de uitvoering van buitengewone werken wordt
bevorderd door middel van geleend geld. Nu moge men zeg
gen dat steeds in practijk is gebragt om gcene groote werken
uit te voeren zonder aanbieding en vaststelling van nadere
plans en begrooting; dit acht Spr. dan ook billijk dat voorlaan
geschiede, want welk verband toch beslaat er tusschen de posten
voorkomende onder hoofdstuk III afd. VI der begrooting en
b. v. cxpresloonen en briefporten, wanneer de begrooling zelf
daaromtrent het onderscheid niet aanwijst. B. en W. mogen
zoowel het eene als het andere doen, bijaldien die exceptie niet
bestaat.
Dc heer Rengers wenscht eveneens de kwestie aan te roeren
welke hem voorkomt werkelijk van ingrijpend belang te zijn.
Persoonlijk deelt, hij geheel de zienswijze van den vorigen Spr.
daar waar deze beweert dat wanneer eens eene som door den
Baad op de begrooting is gebragt, niets het Collegic van dage-
lijkseh bestuur kan weerhouden om de toegestane sommen te be
steden. Spr. vestigt de aandacht der Vergadering op het be
paalde in art- 179z der gemeentewet en is van oordeel dat wan
neer de Raad zich dc uitvoering niet uitdrukkelijk heeft voorbe
houden, B. en W. dan genoegzaam verantwoord zijn te achten
wanneer zij tot uitvoering overgaan. Wat nu evenwel betreft
de uitvoering te geven aan het werk bedoeld sub art. 1 van
afd. VI, zij opgemerkt dat daar slechts sprake is van eene ge
deeltelijke uitvoering en dat dus nader aan des Raads oordeel
moet worden onderworpen wat tot die uitvoering zal behooren.
Volgens het voor ons liggend ontwerp zal dc uitgetrokken som
moeten strekken voor een gedeelte der werken lot uitbreiding
van het bebouwde gedeelte der gemeente. Die omschrijving nu
is zoo globaal dat het Collegie altijd zal moeten vragen welk
gedeelte van die werken het eerst in uitvoering zal worden ge
bragt; omtrent dien post zal dus stellig des Raacls nadere goed
keuring gevorderd worden. Daarentegen is mede sub art. 10
van dit hoofdstuk aangebragt hel geraamde bedrag voor het ver
wen cn behangen der hoogere burgerschool, en nu komt het Spr.
voor dat het Collegie, door het goedkeuren van bet daarvoor
uitgetrokken cijfer, genoegzaam gemagtigd is om dat werk zon
der nadere goedkeuring van den Raad tc doen uitvoeren. Spr.
kan zich wel vercenigen met het advies der Commissie van rap
porteurs om aan sommige artikelen te verbinden de clausule van
des Raads voorbehoud overeenkomstig art. 142 der gemeentewet.
De heer Wiersma blijft het met een der rapporteurs er voor
houden dat de Raad eens in het jaar geroepen wordende om
ten aanzien van het finantieel beheer der gemeente, de grond
slagen te leggen voor het volgend jaar, het oog dient te vesti
gen op datgene wat tot de directe behoeften der gemeente te
brengen is; doch hij moet opmerken dat dit alleen geschiedt
bij raming, met uitzondering van eeriige vaste posten, alleen
datgene wat het gewoon beheer te buiten gaat, vereischt een
nader besluit van den Raadzooals b. v. de hoofdelijke omslag
op de begrooting wordt de opbrengst daarvan voor het volgend
jaar geraamd, maar er wordt een nader besluit van den Raad
vereischt waarbij deze het bedrag van die opbrengst bepaalt;
met huren, waarvan de Raad nader de voorwaarden regelt en
publieke werken, welke niet worden ten uitvoer gebragt zondor
de nadere cn uitdrukkelijke goedkeuring van de betrekkelijke
plans en voorwaarden. Daarom hebben B. en W. te regt ge
meend gccr.e uitvoering aan zoodanige buitengewone werken te
geven dan nadat de Raad zijne goedkeuring aan de betrekkelijke
plans zal hebben gehecht. De begrooting is tot het geven van
die sanctie niet geschikt. Nu bevat deze afdeeling grootendecls
posten, welke Spr. als crcdictposten heeft hooren kwalificeren,
eredietposten voor het volgend dienstjaar en waarover derhalve
later zal worden gedelibereerd. Spr. gelooft met den lieer Jong-
sma dat het zijne nuttige zijde zal hebben wanneer men d e bui
tengewone van de gewone uitgaven onderscheidt. Dit kan naar
Sprs. oordcel zeer gemakkelijk tot stand worden gebragt door
de onderscheiding met a en b, met andere woorden, wat uit ge
wone, wat uit buitengewone fondsen gevonden moet worden; een
ieder lid der vergadering kan dit gemakkelijk voor zich doen,
maar er is ook geen bezwaar tegen dat het zoo blijft als het is.
Intusschcn is Leeuwarden niet eene gemeente dat zij voor hare
nakomelingen alle buitengewone werken uit de gewone inkom
sten der gemeente behoelt te bestrijden, zijns inziens moet alles
wat van buitengewoncu aard is door leeningen worden bestre
den, met dien verstande evenwel dat ook een zeker deel der
gewone inkomsten tot bekostiging van nieuwe werken moet
worden aangewend.
De heer Plantenga brengt in 't midden dat volgens het ver
slag van de Commissie van rapporteurs, door dc meerderheid dier
Commissie de wensehclijkhcid word, beaamd dat het welligt in
het belang der zaak zou wezen om op het raadsbesluit van II
April 1867 terug te komen, welke wensehclijkhcid door B. en W.
blijkens hun rapport wordt gedeeld. Spr. moet erkennen, dat
hem die meening. ofschoon hij die ook tijdens de behandeling
heeft voorgestaan, toeh zeer heeft bccreemd, en dat hij het ivel
cenigzins zou betreuren wanneer in dien zin een besluit tot stand
mogt komen, omdat dan een tijdvak van ruim acht maanden te
vergeets zou zijn voorbijgegaan en het werk v.m den architect,
verrigt in overeenstemming met gezegd besluit, vruchteloos zou
zijn. Het is daarom dat Spr. wel eenige inlichting van liet Col
legie zou willen ontvangen of er ter zake bezwaren bestaan eu
zoo ja, of die bezwaren dc uitvoering van gedacht raadsbesluit
in den weg staar.
De Voorzitter geeft hierop in antwoord te kennen dat die
bezwaren bestaan en genoegzaam bij de leden bekend zijn als
betreffende de in bezitstelling van de panden staande op den
Wirdumerpoortsdwinger; dat de gedane aanbiedingen van den
kant der betrokken eigenaren gedaan, den Raad zijn voorgekomen
onaannemelijk tc zijn, maar dat de zaak daarmede evenwel niet
als afgedaan is te beschouwen omdat zij in handen is gesteld van
eene Commissie aan welke is opgedragen de onteigening voor te
bereiden.
De heer Bloembergen vraagt het woord voor eene motie van
orde. De Commissie van rapporteurs stelt in haar rapport voor
om sommige der onder afd. VI voorkomende posten, als crediet
posten op de begrootiug aan le brengen; daarover worde nu
eerst dc discussie gevoerd.
De Voorzitter heeft e.r niet legen dat men zich daarbij inde
eerste plaats bepale, doch moet den heer Bloembergen observeren
dat het hier niet alleen geldt de behandeling van afd. VI maar
tegelijk van art. 1 dier afd.
i)c heer Bloembergen gaf het alleen in overweging, omdat
hij het voorstel omtrent die eredietposten beschouwt als te zijn
een algemeenc maatregel en omdat hel zaak is dat dc beraad
slaging zich niet tegelijk tot andere punten uitstrekke.
De Voorzitter zegt gaarne de discussie» tot het aangegeven
punt te willen beperken, wanneer namelijk de heer Plantenga
zich met dc gegeven inlichting tevreden kan stellen.
Dc heer Plantenga verklaart voor het oogenblik genoegzaam
te zijn ingelicht.
Dc heer Duparc wenscht iet3 in het midden tc brengen niet
over, maar naar aanleiding van den post in discussie. Hij doet
dit echter met eenigen schroom als hij terugdenkt aan de ver
klaringen van de leden van het dagelijksch bestuur bij de be
raadslaging over het door (len Raad aangenomen voorstel van den
heer Jongsma tot het benoemen eener Commissie van voorberch
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 18 November 1867.
185
ding van het verhuren enz. van gemeente-eigendommen. Niette
min wenscht hij eene opmerking tc maken aan dat Collegie en
wel deze of het niet wensehelijk zou zijn dat eene speciale Com
missie worde benoemd om verder alles voor tc bereiden wat de
uitbreiding van de beboüwde kom der gemeente betreft? Zijns
inziens is dc zaak er belangrijk genoeg voor en zou dc werking
eener speciale Commissie de taak van het Collegie van dagelijksch
bestuur zeer verligten. Reeds nu hebben zich bezwaren voorge
daan met opzigt tot de onteigening van eenige panden en daar
voor is dan ook eene Commissie benoemd. Spr. houdt het voor
niet onwaarschijnlijk dat later nog meer bezwaren ook van ande
ren aard zullen voorkomen. Hij zal nogthans geen voorstel doen
tot het instellen der door hem bedoelde Commissie, omdat hij
dan welligt buiten de grenzen van art. 54 der gemeentewet zou
gaan. Zijn doel is slechts de aandacht van B. en W. op de
zaak te vestigen cn ze ter overweging aan te bevelen.
l)e heer Brilinsma wenscht de rapporteurs attent te maken
dat ingevolge het raadsbesluit van April jl. genomen in zake (lc
uitbreiding van het bebouwde gedeelte der gemeente, is beslo
ten „Mede in beginsel aan te nemen dat de uitvoering van
het werk bij gedeelten plaats zal hebben." Daaruit kan dus
worden afgeleid dat B. en W. den ltaad nader zouden moeten
kennen in welk punt die uitvoering zou bestaan, terwijl voorts
mede is besloten „B. en W. uit te noodigen met bekwamen
spoed aan den Raad de vercischte voorstellen te doen zoo met
betrekking tot dc verschillende onderdeden van het werk als tot
dc middelen waaruit (le daarop vallende kosten kunnen worden
gehoed." Hieruit blijkt dus voldoende dat de Raad zich de na
dere beslissing omtrent de te geven uitvoering heeft voorbehou
den en het dus onnoodig zou zijn dat voorbehoud op nieuw
te maken.
De heer Bnma geeft hierop namens de Commissie te kennen
dat zij op die besluiten niet heeft, gelet en derhalve met het
stellen van een voorbehoud in dwaling is vervallen. Haar voor
stel dienaangaande omtrent het in behandeling zijnde art. 1 kan
als vervallen beschouwd worden. - Art. 1 van afd. VI, hoofdst.
III wordt daarop buiten omvraag eenstemmig aangenomen. Art.
2 kosten van aankoop of onteigening der opstallen op het bouw
terrein D.
De heer Wiersma wenscht aan art. 2 eeuc toevoeging aan
tc brengen en niet te stellen bouwterrein D alleen, maar er bij
te voegen „en omgeving" of wel zooals de opdragt aan de Com
missie luidt. Het is mogelijk, ja zeer waarschijnlijk dat ook
nog onteigening op andere punten zal moeten worden toegepast.
Dc Voorzitter vraagt den heer Wiersma of het zijne bedoe
ling is dat dc omschrijving wordt genomen volgens de termen
van het Raadsbesluit.
De heer Wiersma merkt hierop aan dat er vroeger alleen
kwestie bestond over de opstallen op het bouwterrein D, maar
dat op voorstel van den heer Verwijs, later de Commissie werd
uitgestrekt ook tot andere terreinen, zoodat het nu 't best zal
zijn tc stellen „en andere terreinen binnen de gracht gelegen.'"
De Voorzitter stelt voor deze toevoeging aan het gestelde
aan te brengen, waartoe buiten omvraag eenstemmig besloten
wordt.
Art. 2 is daarop mede eenstemmig aangenomen.
Art. 3. Stichting van een nieuw beursgebouw.
Na lezing van het opgemerkte in het verslag van de rappor
teurs en in de memorie van beantwoording van B. en W.geeft
de heer Plantenga te kennen dat hij de gronden waarop het
voorstel van de rapporteurs berust, gereedelijk kan ondersteunen.
Hij acht het ongeraden om zoo maar zonder eenige plannen of
begrooting te kennen, over tc gaan tot het uittrekken van de
voorgestelde belangrijke cn in zijn oog door niets gejustifieeerdc
som. l)e daarvoor te openen lccning zal daarna wordeq inge-
rigt en het is meer dan waarschijnlijk dat dit globale cijfer de
wezenlijkheid niet zoo nabij zal komen. Zijns oordeels behoort
de post voor memorie te worden uitgetrokken; in elk geval zal
men voor de uit te voereu buitengewone werken tot eene lee
ning moeten overgaan. Hij vindt het te gewaagd om sommen
als deze, zonder behoorlijken grond op dc begrootiug uit te
trekken.
De heer Wiersma is iu den regel niet voor memorieposten,
bijaldien er eenige waarschijnlijkheid bestaat dat de zaak uitvoe-
ring zal kunnen erlangen. Spr. gelooft echter niet dat de stich
ting van een beursgebouw in het volgend jaar tot stand zal kun
nen komen. Men zal zich herinneren dat door B. cn een
drietal plaatsen zijn aangewezen waarop een beurs zal kunnen
worden gesticht. Eeuc dier terreinen zou zijn achter den luin
van dc burgerschool; wanneer Spr. nu dat lerrcin in aanmerking
neemt dan kan er geen sprake van zijn om in 1868 tot de
stichting op die plek over lc gaan die er zich overigens wel ge
schikt voor doet achten; alleen dan eerst wanneer dat terrein
geauplaneerd en de gracht gedempt zal zijn zal men aan de (laar-
stclhug der beurs kunnen denken. Het terrein zich uitstrekkende
naar den Wirdumerpoortsdwinger zou voor die stichting beschik
baar zijn, doch hij zou de (laarstelling daar minder gelukkig ach
ten omdat de beurs dan eene plaats vindt te nabij aan de Koe
markt waar men te veel last zal hebben van het geloei der koei-
jen. Het terrein achter de school komt Spr. derhalve meer
geschikt voor. Hij is van oordeel (lat liet best zal zijn om do
post voor memorie uittctrckken, dit zal in elk geval niet beletten
dat men zoo mogelijk tot de stichting over gaat.
l)e heer Jongsma moet opkomen tegen het gevoelen alsof
eene plaatsing voor memorie een beletsel zou wezen om tot de
stichting over te gaan, waartoe overigens de mogelijkheid be
staat. Volgens zijn opinie bestaat daartoe de gelegenheid evenzeer
als ware daarvoor eene som uitgetrokken. Men weet nu nog
niet eens op welk terrein men zal stichten, of het noodig zal
zijn daarvoor een gedeelte der graeht te dempen ot niet en op
welke wijze men zich voorstelt liet beursgebouw in te rigten.
Uit dien hoofde is Spr. er voor dat de post voor memorie wordo
uitgetrokken. B. en W. hebben dan gelegenheid eene supple-
toire begrootiug in te dienen en daarop de noodig geblckcuc som
voor een beursgebouw in uitgaaf tc plaatsen en daar tegenover
de leening in ontvang. Het voorstel van de Commissie om
art. 3 voor memorie uit te trekken wordt daarop in rondvraag
gebragt en met 11 tegen 4 stemmen (die van dc hccrcn Zepor,
Bruinsnia, Bloembergen cn de With) aangenomen. Ten aanzien
van de artt. 4 en 5, demping der gracht \an af den noord
oosthoek van hut perceel sectie C no. 210, tot de Doelepijp en
van «laar tot de Oldehoofster waterpoort, waaromtrent door de
Commissie is voorgesteld dat de Vergadering besluite onder voor
behoud van dc reserve overeenkomstig art 142 der gemeentewet,
geeft de heer Bloembergen te kennen dat hij erkent dat <Xa
Commissie in haie beschouwingen te regt tot het voorstel is ge
komen om eenige beperking daar te stellen ton aanzien van dc
goedkeuring van sommige sommen, ten behoeve van buitengewone
werken voorgedragen. Ilct bedoeld voorbehoud van den Raad in
zake de uitvoering van sommige dier werken acht Spr. niet ge
heel doelloos cn het kan zijn nut hebben dal omtrent deze en
andere begrootingsposten toegepast wordt de bepaling van art.
142 der wet, welke medebrengt dat de Raad zich de vaststel
ling der plannen en voorwaarden van aanbesteding der werken
ten behoeve der gemeente te doen, kan voorbehouden. Spr. weet
niet of de Commissie er aan blijft hechten om dat voorbehoud tot
nadere vaststelling der plans tot al de posten van dien aard
uit te strekken. Hij kan zich voorstellen dat de Raad zoodanig
besluit neme waardoor B. cn W. zich gebonden moeten achten om
gecnc uitvoering te doen geven dan na alvorens de nadere vaststel-