186
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 18 November 1867.
ling en goedkeuring van den Raad zal zijn bekomen, maar of
dat nu met zich behoeft te brengen dat de Raad ook de plannen
er. voorwaarden vuststclle en of dit in den regel nuttig en noodig
zal zijn betwijfelt hij. De ervaring toch heeft geleerd dat men
bij de uitvoering soms op moeije lijk heden stuit, die eene afwijking
van een eens vastgesteld plan noodzakelijk maken en dan wan
neer de Raad de plans heeft vastgesteld altijd diens medewer
king en goedkeuring zouden vorderen om tot afwijking te kunnen
overgaan. Spr. geeft daarom aan de Commissie in overweging
of ze haar voorstel niet in dezen zin zou kunnen wijzigen, dat
de posten tot het voorgestelde cijfer worden uitgetrokken, doch
dat nader een besluit tot uitvoering daaromtrent genomen zal
worden.
De heer Jongsma ziet geen bezwaar verbonden aan de prac-
tische uitvoering bij het bestaan van het voorbehoud door de
Commissie voorgesteld en ziet volstrekt niet in dat dit tot moei-
jelijkheden aanleiding zou kunnen geven. Het blijft niettemin
waar dat de Raad zich voorbehouden kan de plannen vast te
stellen die plannen nu kunnen van algemeenen of specialen
aard zijn in het laatste geval zouden B. en W. de handen vrij
krijgen wanneer de Raad zich alleen bepaalde aan hun Collegie
de magtiging tot uitvoering te verleenenin het eerste geval
zal men evenzeer op moeijelijkheden kunnen stuiten. In de be
stekken komt bovendien eene slotbepaling en vergeten post voor,
die genoegzame waarborg opleveren dat men tijdens de uitvoering
de teugels in handen houdt. Moesten die buitengewone werken
niet door lccningen worden gedekt en kwam niet de hoofdelijke
omslag in 't spel tot dekking van zoodanige uitgaven, de Com
missie zou er niet tegen hebben dat de llaad overeenkomstig het
gevoelen van den heer Bloembergen handelde, nu evenwel meent
zij bij hare moening tc moeten verblijven.
De heer Bruinsma zegt, zooeven gewezen te hebben op het
besluit in zake dc uitvoering van het plan tol uitbreiding van
de gemeccntc cn dat dit besluit werd genomen behoudens nadere
voorsteller; van B. en W. rakende de uitvoering. Iu gelijken
zin meent hij dat de Raad besloot tot de demping der onder
werpelijke gracht. Hij heeft echter de stukken niet voor zich
waaruit dit moet gcblijkcn, mogt dit evenwel het geval niet zijn
dan wil hij cr gaarne toe medewerken dat conform het voorstel
der Commissie worde besloten.
De heer Jongsma merkt voorts aan dat deze zaak naauw za-
menhangt met liet begrip hoedanig men de begrooting 'nebbe tc
beschouwen, om ze namelijk evenals ook met den hoofdelijken
omslag is voorgekomen, als één besluit, dan wel als eene serie
van besluiten moet beschouwen. In het eerste geval zou een be
sluit iu den zin van art. 142 te nemen, overbodig"zijn te ach
ten, in het laatste cas zou het tegendeel waar zijn.
Dc Voorzitter stelt nu voor om de posten sub artt. 4 en 5
goed to keuren onder voorbehoud van het bepaalde bij art. 142
tier gemeentewet. Hiertoe wordt eenstemmig besloten. De
artt. 6 en 7 worden vervolgens buiten beraadslaging en stemming
overeenkomstig de voordragt aangenomen. Opzigtens art. 8,
stichting van een schoolgebouw voor uitgebreid lager onderwijs
ƒ12,000, waaromtrent lecture wordt gegeven van dc vaakgemcldc
stukken van de Commissie van rapporteurs en van B. cn W.,
geeft de heer Plantenga te kennen dat hij ten aanzien van dit
uitgetrokken belangrijk bedrag ook niets positiefs in de stukken
heeft aangetroffen, waaruit de noodzakelijkheid voor die uitgaaf
zou resulteren. De Raad is bij de behandeling dezer zaak inder
tijd alleen te rade gegaan naar dc voorstellen van de betrokken
Commissie, waaruit bleek dat or behoefte zou bestaan twee lokalen
toe tc voegen aan de school van den heer Strumpel. Aangezien
nu die school voor het vervolg bestemming zal erlangen, voor
pl. m. 160 leerlingen, komt het Spr. voor dat door het aanbren
gen van een vleugel aan dc school van den heer Strumpel met
eene verdieping, een geschikte lokaliteit voor belangrijk mindere
kosten zal kunnen worden verkregen. Hij stelt daarom voor deze
post in stede van tot ƒ12,000 tot 8000 uit te trekken. Hij
zag echter nog liever dat daarvan eerst eene bcgrooting van kos
ten aan den Raad werd overgelegd.
l)c Voorzitter wijst den vorigen Spr. op het door B. cn W.
aangemerkte in hunne memorie van beantwoording. Hij kan er
nog bijvoegen dat men dit plan bereids ten papicre heeft gebragt
en wel vooral naar aanleiding van de nadere gegevens der be
trokken kaads-Commissie, waarop de architect zijne berekeningen
heeft gegrond. liet zou waarschijnlijk kunnen zijn dat eene daar-
stelling in den zin van het gesprokene door den heer Plantenga
voldoende zou zijn te achten, doch de Commissie met die zaak
belast schijnt bij nader inzien tot andere inzigten te zijn gekomen.
De heer Plantenga zegt voor zich tc hebben het rapport van
de Commissie omtrent die school en hij haalt daaruit aan de be
trekkelijke considerans. Spr. is van denkbeeld dat indien dc
voorgedragen som van 12,000 mogt worden aangenomen, de
Raad gecenseerd mogt worden in dat cijfer te berusten, dat hij
in geen geval zou willen omdat hij eene som van /'8000 voor
t beoogde doel allczins genoegzaam acht, terwijl dat bedrag bo
vendien op het fonds van onvoorziene uitgaven gereserveerd is.
De heer Bloembergen zegt dat bezwaar niet te kunnen dec-
len, in elk geval niet met de reserve nopens dc uitvoering vol
gens het systeem van de rapporteurs daaraan te verbinden. Dan
toch bestaat er geen bezwaar dat tot de uitvoering zal worden
overgegaan, zonder dat de Raad gelegenheid zal hebben gehad
om dc zaak nader te beoordeelen. Nu zal men zeggen dat het
dan ook op hetzelfde neerkomt of men 8 dan wel 12,000 gld.
voor deze post aanbrengt omdat dan in elk geval het bedrag
der uitgaaf van een nader besluit afhankelijk zal zijn, doch Spr.
beaamt die zienswijze niet. Heeft men 12,000, geraamd men
zal dan gemakkelijker tot een bedrag van 8000 gld. aan het
werk uitvoering kunnen geven dan wanneer deze laatste som is
geraamd cn men toch tot 12,000 zou moeten komen, waul in
het laatste geval zou men nieuwe middelen moeten aanwij
zen cn vernieuwde autorisatie van Gcd. Staten noodig hebben.
Wat het voorgedragen bedrag betreft, daarop schijnt naar zijne
meening weinig te zijn af te dingen, men beeft de ervaring wat
nieuwe scholen in den regel kosten, en afgaande op de nadere
inzigten van de betrokken Commissie, dan valt dat bedrag niet
mee, ook zelfs bij eene bijbouw, gepaard gaande met amotic van
een gedeelte van het bestaande gebouw doch dit zal later
moeten blijken. De architect heeft echter genoegzame redenen
gehad om voor deze stichting 12,000 tc zamen het is mogelijk
dat die raming wat tc hoog blijkt te zijn, maar dit is in elk
geval beter dan het tegendeel.
De heer Jongsma zegt dat de Commissie een bedrag van
12,000 voor die school te hoog acht en hij ïnhaereert die ziens
wijze hij is het als thans wel cenigzins met den heer Plantenga
eens dat de zaak zooals die nu wordt voorgedragen, de impres
sie geeft als zoude hier geen sprake meer van vertimmering zijn,
maar wel van den aanbouw van een geheel nieuw schoollokaal.
Hij houdt zich overigens aan de bekende reserve.
De lieer Bruinsma merkt op dat ook (cn dezen aanzien door
den llaad tot dc nadere vaststelling van de plans en voorwaar
den is besloten. Overigens omhelst hij dc zienswijze van den
heer Bloembergen.
l)e heer Blima geeft te kennen dat uit dien hoofde de voor
gestelde reserve zal kunnen vervallen.
Dc heer Plantenga stelt alsnu voor om deze post uittetrek-
ken tot een bedrag van f 8000.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Maandag 18 November 1867.
187
De Voorzitter zal zich daartegen verklaren. Hij heeft niet
geaarzeld om mede te werken tot de voordragt van 12,000,
op grond vooral dat men daaromtrent later een definitief besluit
kan nemen; hij heeft bovendien voor zich de overtuiging dat
het blijken zal dat mei. het werk voor weinig minder dan
f 1 2,000 zal kunnen uitvoeren.
Dc heer Verwijs gelooft dat het tusschcn de Commissie en
't dagelijkseh bestuur in dezen bestaand verschil van gevoelen,
gemakkelijk zal zijn op te lossen. Volgens den heer Plantenga
zou men kunnen volstaan met den aanbouw van een' nieuwen vleugel
aan het bestaande gebouw, doch dit ligt niet in dc bedoeling
van den Architect die daarin genoegzame bezwaren ziet en de
voorkeur geeft aan de stichting van een nieuw gebouw, waarin
aan de bestaande behoefte aan meerder licht zal zijn te gemoet
te komen.
De heer Jongsma zou zich na het gesprokene daarmede ecni-
germate kunnen vereenigen, maar dan zou hij wenschen dat het
intitule van dezen post wijziging onderging. Het gaat toch slecht op
om daar waar nog sprake is van het appropriëren van een gebouw,
te gewagen vau stichting; daarom stelt hij voor dat intitulé in
dier voege te wijzigen dat gelezen worde, „lnrigting van hot
schoolgebouw voor uitgebreid lager onderwijs. Memorie."
De heer Plantenga zegt, dat hij omtrent de bcoordeeling
van dezen post, alleen te rade is gegaan naar het rapport van <le
betrokken Raadscommissie, 't welk spreekt van den aanbouw
van een' vleugel.
De heer Verwijs merkt hierop aan dat het aanvankelijk ook
in het plan der Commissie lag, doch bij nadere beschouwing cn
met het oog op het advies van den Architect, heeft zij geoor
deeld de voorkeur te moeten schenken aan de daarstelling van
een schoolgebouw met vier doelmatig in te rigten lokalen.
De heer Brunger zal zich eveneens tegen de voordragt ver
klaren en wil dat de post voor memorie worde uitgetrokken,
omdat de zaak nog geheel onvoorbereid is.
De heer Bloembergen zegt dat het hem voorkomt dat dc
zaak urgent is te achten, te urgent om de post voor memorie
uittetrekken. Integendeel zij eischt dadelijke voorziening, ook
wat betreft de noodige autorisatie van hooger gezag. Men dient
in eik geval daarvoor eene som uittetrekken en ook geen te laag
bedrag, zal men met vereischte autorisatie niet vast raken. Hij
meent uit de bespreking ler zake met den Architect dat het
wenschelijk is dat een geheel nieuw schoollokaal gesticht worde
cn niet worde overgegaan tot een bijbouw met aanbreng van
gaarderij, omdat men daauloor zo n belemmeren het vereischt toe-
zigt van den onderwijzer in de verschillende lokalen. Het
voorstel van don heer Plantenga om dc post tot een bedrag van
ƒ8000 uittetrekken, wordt, na ondersteund tc zijn, in rondvraag
gebragt en met 13 tegen 4 stemmen, (die van de hecrer. lteugers,
Oosterhoff, Plantenga en Westenberg) afgestemd
De Voorzitter brengt alsnu in behandeling het voorstel van
den heer Jongsma tot wijziging van het intitulé van dezen be-
grootingspost.
De heer Wiersma wenscht splitsing van dat voorstel hij is
voor de wijziging van het intitulé, maar tegen het uittrekken
voor memorie.
De heer Bruinsma ondersteunt dit gevoelen.
De heer Jongsma kan zich daarmede vercenigen. liet eerste
gedeelte van dit voorstel de gewijzigde omschrijving van dezen
post namelijk, wordt daarop eenstemmig aangenomen. Het 2e
gedeelte daarvan, om de post voor memorie uit tc trekken, wordt
door den Voorzitter in beraadslaging gebragt.
De lieer Wiersma zal zich daartegen verklaren omdat de daar
stelling der school zeer urgeut is. Wanneer hij stellig verze
kerd is dat aan eenig werk in het volgend dienstjaar uitvoering
'zal worden gegeven, dan is hij er niet voor om die post voor
Bijvoegsel tot dk Provinciale Friescue Courant.
memorie te stellen, als strijdende dat tegen alle linantieelc regeling.
De heer Duparc is van oordeel dat dc wijziging in de om
schrijving van den post, tengevolge van het voorstel van den
heer Jongsma, de zaak van gedaante heeft doen veranderen. Het
woord stichting toch doet een nieuw gebouw veronderstellen in-
rigting daarentegen duidt meer aan verandering van een bestaand
gebouw. Dit laatste nu is volgens Spr. de bedoeling geweest
met het aannemen van het amendement. Maar dan is 12,000
ook te veel, als men er op let dat de stichting van een nieuw
gebouw die som zou moeten kosten. Plij vindt zich dus bezwaard
haar te voteren.
Dc heer Bloembergen wil nog herhalen dat hij het ongeraden
acht om de post voor memorie uit te trekken. Wanneer men al
bezwaar mogt voeden tegen het hooge cijfer en van denkbeeld
mogt zijn dat men daaraan eenigzins gebonden zou wezen, dan
zou het zijns inziens nog beter zijn om de som tot een vermin
derd bedrag aan te brengen en het fonds voor onvoorziene uit
gaven hooger te ramen, ten einde des gevorderd het benoodigd
bedrag disponibel tc hebben in elk geval zal men dan genoeg
zame uitvoering aan de zaak kunnen geven en anderzijds een ge
limiteerd cijfer erlangen. Hij stelt dus voor de post voor 9000
uit te trekken en op hoofdstuk XI te reserveren zoodat zij des
noodig tot f 12,000 zal kunnen worden verhoogd.
De lieer Jongsma moet in het geheugen terugroepen het zoo
even gehouden debat en het besluit aangaande het voorstel des
heeren Plantenga genomen, waarbij het uittrekken van een bedrag
van f 8000 werd afgestemd, vooral ook omdat men geene cijfers
heeft om de zaak te beoordeelen. Het zou even goed kunnen
zijn dat een veel lager bedrag dan dat, voor de uitvoering van
het werk voldoende te achten was; ook het tegendeel kan het
geval zijn en nu vraagt Spr. wat kan men anders doen dan de
post voor memorie aan te brengen
De Voorzitter zegt dat, heeft hij den heer Bloembergen goed
begrepen, deze dan van oordeel zou zijn om dc post voor on
voorziene uitgaaf, met het oog op de bewuste daarstelling, met
een daarvoor genoegzaam bedrag te verhoogen.
De heer Bloembergen zegt dat dit het geval is en voegt er
nog bij, dat alle sommen in deze afd. begrepen, op het fonds
voor onvoorziene uitgaven gereserveerd zijn, van daar zijn voorstel.
Dit voorstel ondervindt geene ondersteuning en blijft derhalve
buiten verdere behandeling. Het boven omschreven voorstel van
den heer Jongsma, wordt alsnu in rondvraag gebragt cn aange
nomen met 1L tegen 6 stemmen (die van de heeren Bruinsma,
Bloembergen, Retigers, Wiersma, Westenberg en Attcraa.)
De heer Bruinsma geeft nu voorts ten aanzien der bereids
behandelde artt. 4 en 5 te kennen dat ook de uitvoering dier
werken door den Raad bij zijn betrekkelijk besluit is voorbehouden.
De heer Buma verklaart daarop dat de rapporteurs hun voor
stel tot het stellen van de bewuste reserve in dat geval intrek
ken en dat die reserve mitsdien kan vervallen. Hiertoe wordt
voorts eenstemmig besloten.
Art. 9. Voortzetting van de werken tot uitbreiding van de
gasfabriek.
De heer Bloembergen heelt het betrekkelijk raadsbesluit niet
voor zich, maar meent toch dat de Raad ook daarbij bepaald
heeft dat hij zich de nadere vaststelling van dat werk voorbe
houdt cn (lat B. en W. derhalve niet tot de uitvoering zullen
overgaan, dan nadat daartoe de bepaalde magtiging zal zijn verleend.
De heer JongSBia zegt dat de Commissie dan ook niets anders
bedoeld heeft en dat zij daarom van haar betrekkelijk voorstel
kan afzien.
Art. 9 zoomede art. 10. Verwen en behangen der hoo-
gere burgerschool, worden daarop buiten omvraag eenstemmig
aangenomen. Ten aanzien van art. 11. Daarstelling van eene
pomp voor het gebouw der hoogcre burgerschool, 300, wordt;
48