1SS GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 19 November 18157. na lecture van het opgemerkte in de mak bedoelde stukken, door den lieer Buma namens de Commissie van rapporteurs te ken nen gegeven, dat zij hare opmerking achterwege zou hebben ge laten, bijaldien zij met de omstandigheden door B. en W. mede gedeeld bekend ware geweest. Art. 11 is daarop onveranderd aangenomen, zoomede het voorstel van de Commissie om onder art. 12 aan te brengen den post: koopsommen en kostcuopdcn aankoop gevallen van de huizen lett. E no. 115 en lett. no. 285 ƒ1200. l)e heer Verwijs gelooft dat het nu met het oog op den stand waarin de zaak der op te rigten gymnastieschool verkeert, wen- sehclijk is te achten dat aan deze nfdeeling nog worde tocgc voegd een post als deze: „Inrigting van de oude manege voor gymnastieschool." Naar aanleiding van de gegevens in het rap port der betrokken raadscommissie en van dc globale opgaaf der kosten door den Architect gegeven, zal ongeveer ƒ1400 aan die inrigting moeten ten koste gelegd worden. Hij stelt derhalve voor om zoodanigen post hier onder art. 18 aan te brengen, of wel, bijaldien men dit beter acht die voor memorie uit te tickkcn. Dit voorstel wordt ondersteund. l)e heer Bloembergen moet opmerken dat B. en W. te dezen opzigte geen voorstel hebben gedaan, omdat deze zaak, tijdens de zamcnstelling van de ontwerp-begrooting, in dien toestand verkeerde dat het twijfelachtig was of zij nog in het loopende jaar dan wel in 1868 tor uitvoering zou komen, vermits er bemerkingen van den kant der hooge regering waren gerezen, die op die uitvoering van invloed konden zijn. Men mag nu even wel volgens bekomen officieuse mededceling verwachten dat binnen kort de noodige openingen van de zienswijze des Minis ters op flit punt kunn- n worden te gemoet gezien, en ofschoon Spr. niet weet welke veranderingen daardoor in de voorgestelde zaak zullen kunnen ontstaan, is hij niet vreemd aan het denk beeld dat men misschien in dit jaar nog tot de bedoelde inrig ting zal kunnen overgaan. De Voorzitter kan hier bijvoegen dat hij bij schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zakeneerst gisteren ontvangen en dus nog niet ter kennis van het Collegie gebragt, is geïnformeerd, dat de Minister niet langer aandringt op de bouwing van een school voor gymnastiek aan de burgerschool, maar integendeel geen bezwaar maakt dat de leerlingen van die rijksinstelling gebruik maken van dc inrigting aan de oude ma nege te geven. Daarom is hij het met den heer Bloembergen eens dat men nog in dit jaar tot de uitvoering daarvan zal kun nen overgaan en de post niet op de begrooting voor 1868 zal behoeven gebragt te worden. De heer Westenberg wcnscht eene kleine inlichting te beko men. Onder hoofdst. VII is naar hij meent een post voor de gymnastie aangebragt en voor memorie uitgetrokken. Strekt die post misschien niet voor dc kosten aan dc inrigting dier school verbonden De Voorzitter merkt aan dat de veronderstelling van den heer Westenberg juist is, want die post strekt tot betaling van de kosten door dit onderwijs veroorzaakt wordende. Hij doet voorts de vraag of de heer Verwijs, na het gehoorde bij zijn voorstel blijft. De heer Verwijs r.eemt dit terug. Iloofdst. IV zoomede art. 1 lett. a van hoofdst. V worden vervolgens buiten beraad slaging en stemming onveranderd aangenomen. Ten aanzien van den post sub lett. b van art. 1 hoofdst. V geeft dc lieer Wiersma te kennen met genoegen te hebben ge zien dat de woningen op de Nieuweburen geamoveerd zijn. De daardoor verkregen opening tot de bewaarschool, waartoe die wo ningen speciaal zijn aangekocht, is echter grooter dan zij behoeft te zijn. Nu wcnscht hij dat men van die opene plek cenig bouwterrein neme en dit in openbare veiling btenge. Die ter reinen zijn bovendien zeer hoog in prijs, de gemeente kan die grond missen cn het vooruitzigt wordt daardoor geopend dat daar ter plaatse eenigc goede gebouwen zullen verrijzen. Dit vvenscht bij aan B. cn IV. in overweging te geven. De Voorzitter erkent dat die ruimte voor dc gemeente geen- zins noodig is, cn hij is van oordeel dat B. cn NV. zonder daar omtrent tot dusver een bepaald plan of besluit te hebben geno men, zeer waarschijnlijk binnen kort een voorstel zullen doen. Dc post sub lett. b, zoomede die vermeld onder lett. c—g worden daarop onveranderd aangenomen. Ten aanzien van den post onder lett. h aangebragt, geeft de heer Buina namens de Commissie van rapporteurs te kennen, dat zij na kennisneming van dc betrekkelijke mededceling van B. en VN. er zich mede kan vereenigen dat daarvoor eene som van ƒ65 in stPcle van 200 wordt uitgetrokken. Dien overeenkomstig wordt dan ook eenstemmig besloten. De sommen, aangebragt sub lett. ir van art. 1 cn art. la, zoomede die voorkomende sub artt. 2, 3, 4, 5, 6 en 7 worden op gelijke wijze onveranderd aangenomen. Gelijke goedkeuring vindt plaats omtrent dc geraamde sommen van hoofdst. VI, afd. I, art- 1, afd. II, artt. 1—3 en afd. III, art. 1 sub a cn b. Aangaande art. 1 lett. c. Diverse kosten van politie, wordt overeenkomstig het voorstel van de Commissie van rapporteurs besloten, dezen post met ƒ100 te verhoogen, als schadeloosstelling voor de agenten van politie 3e kl. wegens tijd verzuim bij het afleggen van getuigenis bij het kantongeregt in zaken vervolgd wordende, tengevolge der door hen opgemaakt» prosessen-verbaal. Dc sommen vermeld lett. cl<j van art. 1 en de artt. 2 cn 3 van hoofdst. VI, afd. III, zoomede de artt. 1 cn 2 van afd. IV, zijn daarop eveneens buiten beraadslaging en stemming aangenomen. Met betrekking tot art. 3 van afd. VI. Perceptie-kosten ter zake de gornccnto-opcenten op rijksbelastingen, geeft de heer Bloembergen in overweging dezen post voorloopig aan te houden totdat beslissing zal zijn genomen ten aanzien van het voorstel tot vermindering van de opcenten door dc gemeente op rijks personele belasting geheven wordende. Hiertoe wordt besloten. Art. 4. Bureaukosten van den gemeente-ontvanger. Na lezing van het voorstel der Commissie van rapporteurs om onder art. 4« aan te brengen de som van 200, als „vergoeding aan den ge meente-ontvanger wegens het verstrekken van lokaliteit, vuur cn licht in zijn kantoor," geeft dc heer Plantenga te kennen dat hij het indertijd betreurde dat Ged. Staten genoegzame redenen vonden om de jaarwedde van dezen ambtenaar met ƒ200 te ver minderen, dat hij zich daarom bereid heeft betoond bij het ge westelijk bestuur de noodige stappen te doen om op dat besluit terug te komen, maar, dat h'j, nu die pogingen van den Raad geen gcwenscht gevolg hebben gehad, er ook niet toe mede zal werken dat in gemeld verlies op deze of gene bedekte wijze worde tc gemoed gekomen, om alzoo het besluit aan Ged. Sta ten tc ontzenuweu. Mogt later eenigc wijziging in 'lezen toestand ontstaan, hij zal er voor zijn dat men naar bevind van zaken handele, maar dat dit op deze wijze geschiedt acht hij niet goed. Nadat art. 4 onveranderd was aangenomen is met 1 5 tegen 2 stemmen (die van dc hecren Oosterhoil* en Plantenga) overeen komstig voren omschreven voorstel besloten en de som van ƒ200 onder voren vermeld hoofd sub art. 4a aangebragt. De artt. 511 van afd. IV hoofdst. VI zoomede artt. 113 van afd. 1 hoofdst. VII zijn daarop buiten beraadslaging cn stemming aangenomen. Opzigtcns art. 1 van afd. II stedelijk gymnasium, vraagt do heer Jongsma verlof tot het doen van eene mededeeliugin betrek king tot deze instelling. Dat verlof wordt gegeven. Do heer JongSDia geeft alsnu te kennen dat de toestand van het te dezer stede gevestigde gymnasium dikwijls ter sprake dezer vergadering is gebragt en dat men dan dien toestand treurig GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 18 November 1867. 189 noemde, ja als bijzonder treurig en dat die toestand werd voor gesteld als zijnde een op zich zelf staad feit, cn niet in verband staande met den toestand van andere gymnasia in dit rijk. Spr. is echter in het bezit geraakt van eene opgaaf omtrent elders gevestigde instellingen van dezen aard cn daaruit is hem voldin gend gebleken dat die toestand, een enkele uitzondering daarge laten, eigentlijk vrij algemeen is. Op grond van het vroeger over deze zaak gesprokene rekent hij zich vcrpligt, dit aan den Raad mede tc dcelcn. Uit die opgaaf dan blijkt: dat sedert 1864 het jaar der oprigting van burgerscholen het getal leer lingen aan do gymnasia gedurende de drie vcrloopeu jaren is gereduceerd van 1219 tot 97 5 cn alzoo verminderd met 241. Deze 975 discipelen zijn verdeeld over 6L scholen, zoodat eene inrigting van 15 a 16 discipelen redelijk bezocht kan genoemd worden. Ongeveer 7 jaren geleden waren er 5 seholen met meer dan 50 discipelen Amsterdam, Utrecht, Groningen, 's Gravenhage en Maastricht, thans slechts 2, namelijk Amsterdam met 7 7, Groningen met 57, Utrecht en Maastricht hebben thans slechts 40 a 50 en 's Ilage slechts 30 a 40. Tot deze klasse be hooien ook Assen Zulphcn en Sneck8 scholen hebben van 20 tot 30 leerlingen Rotterdam, Boxmeer, Gemert, Deventer, Udcn, Amers- voort, Leijdcn en Delft; 13 scholen hebben 10a20, Arnhem,Haarlem, Middelburg, 's Boech, Zwolle, Leeuwarden, Kampen, Nijmegen, Winschoten, Dockum, Vcendam, Ravestein, en Hoorn; 21 scho len hebben 5 tot 10 leerlingen 11 scholen minder dan 5. Zo.o- dat de slotsom van dit alles is dat de gymnasia in zoo korten tijd erg in verval zijn geraakt en dat Leeuwarden is te beschouwen als nog een redelijk bezochte school te hebben. Hierna wor den alsnu onveranderd aangenomen dc begrootingspostcn ver meld sub artt. 27 van afd. II. Opzigtcns den post lett. a van art. 8. Eereprijzen voor de school voor uitgebreid lager ouderwijs 100, vraagt dc heer Plan tenga of het niet voor middelbaar onderwijs geraden is te achten dezen post te roijcorcn, wijl door dc Commissie wordt voorgesteld op die school gecnc jaarlijksche prijsuitdecling te doen plaats hebben. De heer Bloembergen kan er raoeijelijk toe medewerken dat die post geroyeerd wordt, vooral omdat het hier bedoeld art. 6ub a een onderdeel van liet geheel uitmaakt en dat het zou kunnen zijn dat dj Raad het noodig keurde dat op die school wel eenige eereprijzen werden uitgegeven. Is de post zooals wordt voorgesteld aangenomen dan zal men nog altijd naar be vind van zaken kunnen handelen. De posten voorkomende sub art. 8, zoomede die onder dc artt. 9 en 10 alsmede 11 12 en 13 worden onveranderd aangenomen. Opzigtcns art. 14 kosten der gymna3tickschool. Memorie, acht de heer Bloembergen het dienstig dat men nu maar overga tot de raming, aangezien de verwezcntlijking der plannen stel lig in het volgend jaar plaats zal hebben. Reeds vroeger is bepaald om het tractcment van den onderwijzer op f 1000 te stellen. Een en ander brengt hem er toe om voor te stellen dezen post tot op 1200 uit tc trekken. De Voorzitter acht dit voorstel gegrond, de zaak heeft nu bijna haar beslag gekregen, en toch zou hij aarzelen daarvoor reeds nu een post in uitgaaf te stellen en dat wel voornamelijk omdat het rijk, of;«hoon toegevende aan het verlangen der ge meente, nog niets heeft doen blijken van zijne genegenheid om zijner zijds tot deze kosten bij te dragen. Ook in ontvang komt daarvoor nog geen post voor. Dc heer Bloembergen zegt, dat hij het juist daarom wensclic- lijfc zou achten, dat eene som van 1200 op dezen post werd uitgetrokken. Ilij zou er ook niets tegen hebben, dat deze post tot een genoegzaam bedrag op het tonds van onvoorziene uitga ven werd gereserveerd, ware het niet, dat hij wel eenig bezwaar koestert om zoogenaamde momorieposten geheel door at- cn overschrijving uit onvoorzien tot liet vereischt bedrag te brengen. Dc Voorzitter meent, dat men wel op andere wijze aan dit bezwaar zal kunnen tegemoet komen; het betreft hier grootcn- deels liet tractcment van den onderwijzer. Dc heer Bloembergen merkt nog op, dat het hier eene geheel afzonderlijke inrigting geldt. Dc heer Verwijs voert aan, dat in het 2e lid van de con clusie der betrokken Raads-commissie B. en W. zijn uitgenoo- digd aan den Minister de vraag te rigten of hij genegen is in de kosten van den onderwijzer en van het materieel bijtcdragen. Wanneer hij de missive des Ministers, waarvan dc Voorzitter in den loop van dezen morgen gewaagde, goed heeft verstaan, dan wordt daarin nog geen bepaald antwoord op die uitnoodiging gegeven eu komt het Spr. in dat geval niet raadzaam voor om dezen post anders dan voor memorie uit tc trekken. Het komt hem nog al raoeijelijk voor om, alvorens dienaangaande nader te zijn ingelicht, eene goede raming van kosten te d.ojn; aan die inrigting toch behoort nog al eenig materieel en het zou kunnen zijn, dat de gemeente dc kosten daarvan geheel moest dragen. Dc Voorzitter zegt, dat de Minister alleen gesproken heeft van dc bek "inde voorwaarden. Dc heer Verwijs merkt hierop aan, dat dit antwoord derhalve niet juist slaat op dc aan hem gerigte vraag; er blijkt alleen uit, dat de Directeur der school in overleg zal treden met het stede lijk bestuur omtrent de toelating van leerlingen van de hoogcre burgerschool op (ie gemeentelijke inrigting voor gymnastie, en laat ZEx. dus do bijdrage geheel in 't midden. Dc heer Bloembergen wcnscht, met het. oog op (Ie gemaakte op merkingen, nu den post tot een bedrag van 140') uit te trekken. De heer Verwijs vraagt aan den Voorsteller inlichting, of die som van 1100 zal strekken voor het geven van onderwijs of wol of de kosten van inrigting daaronder zijn begrepen. De lieer Bloembergen geeft te kennen, dat hieruit eerstens de bezoldiging van den ouderwijzer zal moeten worden gehoed en vervolgens al wat noodig is tot completering van gereedschappen en instrumenten, verlichting en verwarming. Voor kosten van aanschaffing is reeds het cijfer van /'1000 genoemd, dat bf op het loopende dienstjaar bf op deze dienst uit onvoorzien zou gevon den worden. De heer Bruinsma vraag of liet dan ook noodig zou wor den om terug tc komen op den betrekkelijken post onder afd. I van hoofdst. lil? Het voorstel van den lieer Bloembergen boven vermeld, is daarop in rondvraag gebragt en verworpen met 11< tegen 3 stem men (die van de hecren Bloembergen, llcngers cn Suringar,) art. 14 van afd. II, zoomede de artt. 1-3 van afd. Ill, 13 van afd. IV, art. 1 1 van afd. V, afd. VI en afd. VII van hoofst. VII worden daarna overeenkomstig de voord ragt, aangenomen. Hoofdst. VIII, afd. I, art. 1. Verschuldigde renten. De heer Buma stelt voor, oin de behandeling van dezen post, op grond \an het aangemerkte door B. en W. in hunne memorie van beantwoording voorloopig aan te houden. Hiertoe wordt besloten. Ook ten aanzien van art. 2, verschuldigde renten wegens de gasfabriek, stolt de heer Buma. dc latere afdoening voor. De heer Bloembergen vindt geen reden daartoe. Rappor teurs stellen voor om dezen post, om dc daarvoor aangegeven be weegreden met ƒ300 te verminderen; B. en NV. verecnigen zich met dat voorstel. Er bestaat derhalve geenerlci bezwaar om den post tot op een bedrag van J 12,200 uit te trokken. Hiertoe wordt ec..stemmig besloten en voorts aangenomen de artt. 3 en 4 van afd. I, afd. II, cn de artt. 14 van afd. III. Aangaande art. 5 van laatstgemeld e afd. geeft de heer Buma, na gegeven lecture van de vaak gemelde memorien, te kennen, dat hij namens de rapporteurs haar voorstel intrekt om op dit art t 20 uit tc trekken. Hoofdst. IX, Afd. I, art. 1, afd. II, art. 1, afd. Ill, artt. 1

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 6