li' y mjW «ar ir^a— MKÉH 200 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zi.ting van Donderdag 28 November 1807. wezen om ioezigt uit te oefenen, maar niet om regelend en leid- in de détails der school op tc treden. De heer Verwijs zegt dat dezo bepaling dat de hoofdonder wijzer en eerste hulponderwijzer op aanwijzing der plaatselijke schoolcommissie wanneer deze dit noodig acht, eenige uren in de week afzonderen tot opleiding der huidonderwijzers, haar ont staan heeft te danken aan gelijke bepaling in eene verordening voor dergelijke school te Zwolle. Spr. vond die bepaling zeer doeltreffend en ook zijne medeleden der Commissie vereenigden zich daarmede. De bepaling „wanneer deze dit noodig acht wordt niet in de Zwolsche verordening aangetroffen, men vond haar evenwel nuttig, als zijnde minder imperatief. De heer Bloembergen zegt dat de hier voorkomende bepaling geheel gelijkluidend is met art. 2 van de verordening voor de burgerschool voor jongens. De heer Dupai'C gelooft dat de laatste Spr. hem minder juist begrepen heeft. Ilij had het oog op de aanwijzing der school commissie, niet op de woorden welke daarop volgen. Zijne op merking zou anders ook weinig grond hebben. De heer Bloembergen erkent de bedoeling van den heer Du- pare inderdaad minder goed gevat te hebben, doch meent niettemin dut het met de belangen der school toch wel overeenkomt dat de plaatselijke schoolcommissie, ter zake de opleiding van kwee- kelingcn aan die school gekend worde. Art. 3 wordt hierop onveranderd aangenomen, zoomede art. 4 buiten beraadslaging en stemming. Art. 5. De heer DuparC is van oordcel dat uit de 2e alinea van dit art. mede de vergunning der plaatselijke schoolcommissie moet blijken. De heer Verwijs gelooft dat na art. 4, waarin van die ver gunning sprake is, niet op nieuw in 't daarop volgend artikel daarvan melding behoeft gemaakt tc worden; 't spreekt overigens van zelf dat het de schoolcommissie is die het verlof daartoe geeft. De heer Westenberg stelt hierop voor dat men het 2e lid van art. 5 aldus wijzige „Aan den eersten hulponderwijzer kan mede op den voet van art. 4 bepaald vcrgurul worden enz." Na ondersteund te zijn wordt dit amendement in rondvraag gebragt en daarbij aangenomen met 11 tegen 6 stemmen (die van de hh. Bruinsraa, Bloembergen, Suringar, Wijbrandi, Plan- tenga en van Sloterdijck). Art. 5 aldus geamendeerd wordt ver volgens eenstemmig aangenomen. Art. 6. De heer DuparC is van meening dat het woord min stens op den eersten regel overtollig is. Ofschoon art. 1, door de aanneming van het araendement van den heer Rengers, nu cenigzins anders luidt, zal de regel toch wel zijn dat het getal hulponderwijzers niet meer dan vier zal hedrageu. In ieder geval beoogde de Commissie dit. In bet art. thans in behandeling leest Spr. dal er vier schoollokalen zijn. Zijne vraag is nu hoe men ooit meer dan een hulponderwijzer, dat toch in het woord minstens ligt opgesloten, in ieder lokaal zal kunnen doen werk zaam zijn Ilij zou daarom dat woord wenschen tc zien vervallen. De heer Attema geeft te kennen dat als men aandachtig de redactie van het artikel nagaat, het wel in de bedoeling der Commissie schijnt te liggen dat men moet lezen In ieder der vier schoollokalen is minstens een hulponderwijzer, niet één hulp onderwijzer, zoo als er staat, werkzaam het bestaand bezwaar zal dus zijns inziens zijn weg te nemen door de weglating van de gestelde titteltjcswaarom hij dit voorstelt. De heer DuparC acht dat zijn bezwaar door het amendement van den heer Attema ook voldoende zal worden opgelosthij ziet dus van 't zijne ai". De heer Verwijs zegt dat door den heer Attema volkomen de bedoeling der Commissie is teruggegeven en dat door de weg lating dier titteltjcs het bezwaar zal kunnen vervallen. Hiertoe wordt nu eenstemmig besloten en art. 6 in dier voege verbeterd, aangenomen. Art. 7. Ook dit art. wordt buiten omvraag en stemming on veranderd aangenomen. Art. 8. De heer Plantenga merkt op dat de tijdstippen tot toelating van de leerlingen op deze school, op andere wijze is geregeld als op andere scholen, hij vindt ze minder gelukkig gekozen. Wel wordt voor de kinderen van elders woneoden in de 4c al. te dien opzigte eenige exceptie gemaakt, doch ook met in achtneming daarvan, zijn die tijdstippen voor deze nog altijd ondoelmatig en bezwarend 1 Mei en November zijn daarvoor doelmatiger tijden. Bovendien loopen de voorgestelde tijdstippen niet goed met de vacanticn op deze school en met den aanvang van den cursus op de hoogere burgerschool zamen. Spr. oordeelt de zaak beter in verband wanneer de toelating plaats vindt op den 1 Febr., 1 Mei, 1 Aug. en 1 October. Hij stelt dit voor. De heer Verwijs geeft te kennen zich zeer wel met het even- bedoeld amendement te kunnen vereenigen, en zoude het van den heer Plantonga wenschen over te nemen, indien dc andere leden der Commissie van gelijk gevoelen zijn. Dit araende ment wordt hierop eenstemmig aangenomen en het 1c lid van art. 8 aldus gewijzigd. De heer de Haan geeft in overweging om de termijn van 8 dagen, in het 2e lid van dit artikel voorkomende, te stellen op 4 dagen. Door verzuim toch om reeds 8 dagen vooraf aangifte te doen zouden ouders, drie maanden verstoken zijn van de ge legenheid om de kinderen ter school te zenden. Het schijnt dus het tijdvak korter tc stellen en voor dc zaak zelf levert het een bezwaar op. De heer Verw|js ziet ook in deze wijziging geen direct be zwaar, doch hij geeft toch in consideratie om dan te lezen .Ouders cn voogden moeten zich in dc weck tc voren" enz. De heer de Haan heeft hiertegen geen bezwaar. De heer Westenberg merkt op de toelating geschiedt dooi de plaatselijke Schoolcommissie nu moeten de ouders of voog den vooraf aangaaf doen en dan moet hij zeggen dat die termijn hem toch wel wat kort voorkomt. Den heer de Haan schijnt het toe dat het bezwaar van den vorigen Spreker in de practijk van weinig beteekenis is. Als tusschcn den tijd van aangifte en dien van aanvang der school 4 dagen liggen is er gelegenheid genoeg om over de toelating te oordcelen. De heer Verwijs zegt dat hij, na gehoord te hebben de be denking van den heer Westenberg, bij nader inzien toch de voor keur geeft aan het voorgeelrugene door de Commissie- Met het verzenden aan en 't behandelen bij de plaatselijke schoolcommissie is men acht dagen tijds wel noodig. De heer de Haan deelt dit gevoelen niet en stelt dan nu voor om dien termijn op 4 dagen te stellen. Na ondersteund te zijn, wordt dit amendement in rondvraag jebragt en onbeslist gelaten vermits zich 9 stemmen voor en een gelijk getal (laar tegen verklaarden, en er hieromtrent dus eene nadere stemming naar luid van art. 50 der Gemeente wet zal moeten plaats hebben. Tegen stemden (la bh. Bloem bergen, Rengers, Gorter, Suringar, Tiglcr Wijbrandi, Oosterhotf, Westenberg, Verwijs en van Sloterdijck. De Voorzitter geeft hierop te kennen dat in afwachting van de bovenbedoelde beslissing omtrent dit punt, de verdere behan deling van art. 8 zal moeten rusten. Art. 9. Dc heer Plantenga geeft in overweging om het woord „jongens", waarmede dit art. aanvangt, te veranderen in leerlingen. De heer Bloembergen merkt op dat de Commissie dit woord met oordeel schijnt gekozen te hebben, zeker ook wel uit aan merking dat er voor de toelating ter school moeijelijk sprake van leerlingen kun zijn. Zij worden dit na toegelaten te zijn. Dc heer VerwJjS zegt (lat juist die redenen do Commissie hebben genoopt om 't woord jongens te bezigenvindt men GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 28 November 1867. 201 echter die benaming minder goed, welnu men stelle dan „zij", maar dan dient gelijke wijziging in art. 7 gebragt te worden. Dc lieer DuparC is van oordeel dat men later, na vaststelling der gchcele verordening, haar ter fine van nadere redactie aan B. cn W. zou kunnen zenden, om haar dan tevens geheel in overeenstemming tc brengen met de aangenomen araendementen. De heer Plantenga trekt hierop zijn voorstel in. De heer Rengers wenscht naar aanleiding van art. 9 eenige inlichting van de Commissie te vragen. Dit art. luidt: Jongens die wenschen onderwijs te ontvangen gedurende de avonduren in de vakken van meer uitgebreid lager onderwijs en de dag school niet bezoeken, moeten minstens den ouderdom van negen jaren bereikt hebben en wat hunne bekwaamheid betreft, gelijk staan met de leerlingen van de 2e afd. der 2c kl. die mede dat onderwijs genieten. Nu komt het Spr. wcnschclijk voor dat het bedoeld avond-onderwijs zal moeten strekken voor hen (lie niet in de gelegenheid zijn om de dagschool tc bezoeken, dat dus dat avond-onderwijs meer is te beschouwen als te zijn subsidiair. Maar wanneer hij in aanmerking neemt dc meerdere goedkoopheid van dat avond-onderwijs, zou hij vreezen dat dit de ouders zou kunnen verlokken om een meerder gebruik van die avondschool te maken dan waarvoor zij eigenlijk bestemd is; Spr. wenscht dit althans niet te begunstigen en het is daarom dat hij door de Commissie verlangt ingelicht te worden of zij er bezwaar in zou zien dat de ouderdom werd gesteld op 10 jaren in stede van 9 jaren cn dat dc mate van bekwaamheid overeenkwam met (lie van de leerlingen van de le afd. 3e kl. in plaats van de 2e afd. 2ckl. De heer Verwijs merkt hierop aan, dat het in geenen deele in het denkbeeld der Commissie lag om splitsing daar te stel len tusschen dag- en avondschool, invoege als door den geaohtcn Spr. wordt verondersteld. Die beide scholen maken te zamen genomen één geheel uit. Op dc dagschool wordt verstrekt het gewoon onderwijs en daar erlangt het meer uitgebreid lager on derwijs niet die extensie als dit wel plaats vindt op de avond school. Spr. beaamt het bezwaar van den heer Rengers niet, want alléén voor reeds eenigerraate gevorderde jongelieden die iets meer dan het gewoon onderwijs willen ontvangen is dc avond school eigenlijk bestemd. De heer DuparC is vóór dc zienswijze van den lieer Rengers, doch om eene andere reden. Dc leeftijd van 9 jaren acht hij nl. te jong om de leerlingen, die van de dagschool geen gebruik maken en dientengevolge minder ontwikkeld mogen worden ge acht te zijn, reeds aan het meer uitgebreid lager onderwijs te doen deelnemen. Zij moeten volgen» het ontwerp, wat hunne bekwaamheid betreft, gelijk staan met de leerlingen van dc 2e afd. der 2e klasse die mede dat onderwijs genieten, maar die bekwaamheid zal, op grond van het door hem aangevoerde, wei nig of niet worden aangetroffen. De heer Suringar gelooft dat de bedenking van den heer Duparc weggenomen kan worden door de plaatsing van het woord „minstens." Bovendien geene oudere kinderen worden immers uitgesloten. De heer DuparC antwoordt den heer Suringar dat hij geenzins bedoelde slechts hen, die tien jaar oud zijn, toetelaten. Het minimum van den leeftijd wilde hij op tien jaren hebben bepaald. De heer Rengers moet zeggen dat zijn bezwaar nog niet vol komen is opgelost. De mogelijkheid toch bestaat dat het avond onderwijs, wat in dezen zal zijn het meer uitgebreid lager onder wijs, zal worden verstrekt ten koste van het ouderwijs op de dagschoolhetgeen minder gemakkelijk zal gebeuren indien de gevorderde mate van bekwaamheid wordt geregeld naar de 3e klasse en de ouderdom gesteld op 10 jaar. De heer Bloembergen deelt niet die bezwaren. De bepaling ▼an 9 jaren sluit in het denkbeeld dat de jongeling den 9 jari gen ouderdom zal hebben voltocid. Wanneer hij nu zijn 10e jaar is ingetreden cn derhalve leerling zal zijn in de 2e kl. der 2e afd. dan zal hij met het eind van zijn 12e jaar geplaatst zijn in de 3e klasse 2e afd., een leeftijd waarop hij vatbaar mag worden geacht voor de leasen aan de hoogere burgerschool. Wat aangaat dc bedenking als zou het de ouders verlokken om voor hunne kinderen alleen gebruik te laten maken van het onderwijs op de avondschool verstrekt wordende, deze komt Spr. te weinig overwegend voor dan dat men zich daardoor van de voorgestelde bepaling zou laten terughouden. Uit den aard der zaak is deze inrigting, door het. daaraan verknocht niet onbelangrijk school geld, niet voor velen toegankelijk, en daarom is het juist aanne- raelijk dat dc avondschool dan ook nog voor anderen, die na op andere scholen het gewoon lager onderwijs genoten te hebben, de gelegenheid aaubiedt om zich verder te bekwamen zoolang er geene tweede school van gelijken aard voor den minder ge- ;oedcn stand is daargesteld. Hij kan zich met het voorstel van den heer Rengers niet vereenigen en allerminst om eene mate van bekwaamheid te vorderen gelijkstaande met de le afd. van dc 3c klasse. De heer Verwjjs kan het bezwaar van den heer Rengers, (lat de ouders neiging zouden betooncn om hunne kinderen van de dagschool weg te nemen en ze te plaatsen op de avondschool, niet deelen, omdat hij daarvoor geen redelijken grond kan vfn- den. Welke kinderen toch zulleu van de hier besproken inrig ting van onderwijs gebruik maken, immers is te verwachten dat het (lie zijn welke later of op het gymnasium of op de hoogere burgerschool zullen geplaatst worden. Hadden ze nu alleen ge bruik gemaakt van de avondschool, het zou zijn de paarden ach ter den wagen te spannen, want ze zouden niet genoegzaam voor bereid zijn. Maar ook aangenomen dat ze dit waren, dan nog vraagt Spr. of die ouders best zouden gevoelen dat hunne kin deren om der wille van betrekkelijk geringere kosten, den voor middag zouden dooi brengen dans l'école buissonière. Spr. acht voorts den leeftijd van 9 jaren allezins aannemelijk, want dan zou nog bovendien het geval worden, (lat die jongelui geplaatst werden bij leerlingen van minderen leeftijd. De lieer Rengers acht zich na 't gesprokene genoegzaam in gelicht, en verklaart geen voorstel te dezen aanzien te willen doen. Dc heer Verwijs merkt op dat aan dit art. eigcntlijk nog een gebrek kleeft. Daar toch waar sprake is van onderzoek, dient men ook aantegeven den maatstaf van bcoordeehng der bekwaam heid en door wien dat onderzoek zal plaats hebben. Ilij stelt daarom voor om als 2e lid aan art. 9 toe te voegen de vol lende bepaling „De bekwaamheid wordt beoordeeld door den hoofdonderwijzer iu overeenstemming met de plaatselijke School commissie." Na ondersteund te zijn, geeft de heer Bloembergen den voor steller in overweging om in de plaats van „overeenstemmiug" te stellen „overleg." De heer Verwijs neemt die wijziging over. Hierop wordt dit voorstel buiten verdere beraadslaging en stemming aangenomen, zoo mede het aldus gewijzigd art. 9. Art. 10. Op voorstel van don Voorzitter wordt besloten dit art. tot later aan te houden. Art. 11. De heer Plantenga vindt d« bepaling van al. 1 van (lit art. niet genoegzaam duidelijk, achter de woorden „ko men te hunnen laste" zal in elk geval aangeduid moeten worden ten laste van wien ze komen vermoedelijk en vrij zeker zijn dit de leerlingen. Maar behalve dat zou hij wenschen dat in dit art. meer positief werd bepaald wat door de gemeente, wat door den leerling moet worden bekostigd. Ook de 3e al. zoude daar naar gewijzigd of geroijeerd moeten worden. Dc heer Verwjjs is van oordeel dat in dit art. wel degelijk het gewenscht onderscheid wordt gemaakt, en blijkt het zijns inziens op voldoende wijze dat de gewone leermiddelen door de ■HM

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 2