202
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 28 November 1867.
gemeente zullen bekostigd worden, maar dat die leermiddelen
welke door den leerling voor zijn werk aan huis, worden gebe
zigd, zooals bv. boeken voor 't onderwijs in de mathesis, voor
zijne taalstudie, atlassen en dergelijke, door hem ook moeten
worden aangeschaft, terwijl de gemeente daarentegen weder de
algemeene leer- en leesboeken in die vakken zal bekostigen.
De heer Plantenga merkt hierop aan dat de gemeente tot
Liertoe de leermiddelen voor het uitgebreid lager onderwijs niet
verschafte en hij ziet geen noodzaak haar dien last wegens de
hier bedoelde leermiddelen nu wel op te leggen, te minder om
dat zij ook minder schoolgeld erlangt en het hier geldt een ge
mengd gebruik dier middelen. Spr. stelt daarom voor om al.
1 van art. 11 te doen luiden als volgt „De leermiddelen ten
behoeve van het lager onderwijs zijn ten laste der gemeente,
die voor het meer uitgebreid lager onderwijs ten laste der leer
lingen." Dit voorstel wordt ondersteunt.
De heer Snrillgar wenscht den voorsteller op te merken dat
daar waar sprake is van leermiddelen, ook gedacht moet worden
aan kaarten en dergelijke en aangezien de bekostiging van zoo
danige leermiddelen kwalijk ten laste van den leerling kan wor
den gebragt, zal hij zich tegen 't voorstel vei klaren.
De heer Rengers erkent dat de uitlating in al. 1 waarvan dc
heer Plantenga gewaagt, ook hem minder wenschelijk voorkomt,
maar dat hij toch wel te dier plaatse zou willen lezen Art. 11.
„De leermiddelen ten behoeve van het lager ondeiwijs, worden
door de gemeente verstrekt, voor zooverre zij echter door de
leerlingen te huis worden gebruikt, komen zij te hunnen laste,"
(terwijl alsdan de derde al. van art. 11 zou komen te vervallen)
dan zou het in verband met het bepaalde in art. 15, beter blij
ken wat ten koste der gemeente werd gebragt en wat ten laste
van den leerling gelaten werd, en de leermiddelen daartoe in de
termen vallende waren meer bepaald aangewezen men zou bv.
de rekenboeken voor de lagere klasecn brengen ten laste van de
gemeente, die voor de koogeae ten laste van de ouders, derhalve
meer in overeenstemming met den aard van het onderwijs 't welk
zich gevoeglijk afscheidt door de bepaling der klassen.
De heer Verwijs rnerkt. op dat in art. 11 sprake is van de
leermiddelen die, voor zoover het betreft het meer uitgebreid
lager onderwijs, zoo als dit naar de 2e klasse wordt verstrekf,
ten laste vau den leerling zullen komen. Wanneer nu gewaagd
wordt naar de bedoeling van dit art. dan gelooft Spr. namens
de Commissie te kunnen verklaren dat zij eenvoudig deze is, dat
de leermiddelen in den regel door dc gemeente bekostigd wor
den, doch alleen ten laste van den leerling gebragt worden voor
zoover hij die middelen behoeft voor zijne studie buiten de school.
Spr. gaat hierop na dc onderscheidene bij art. 14 opgenoemde
vakken, waaruit hij tot betoog levert dat alleen de middelen ten
behoeve van dat deel dier vakken wat werkelijk tot het lager
onderwijs geacht moet worden te behooren, door de gemeente
moeten worden verschaft en dat het bekostigen der middelen
door den leerling eerst dan te pas komt wanneer zij betreffen
het hoogero deel van het onderwijs eti die middelen tevens strek
ken voor dc studie aan huis.
De heer Bloembergen deelt toch niet in allen deele de opvat
ting van den laatsten Spr. Bij de wet is aangeduid wat als meer
uitgebreid lager onderwijs is te beschouwen en daardoor is als
van zelf aan de hand gegeven het denkbeeld omtrent het onder
scheid bij de bekostiging der leermiddelen in acht te nemen, ook
vooral in verband met art. 39 der algemeene bepalingen. Ook
dit artikel zegt: De leerboeken en verdere schoolbchoeflc wor
den van wege de gemeente aan den hoofdonderwijzer ver
strekt. Hij zoigt flat ieder leerling daarvan voldoende is voor
zien dit doelt natuurlijk op de behoeften die in de school
gebragt worden. Het komt Spr. beter en eenvoudig voor dat
men de lc alinea aldus stelle: „De leermiddelen worden door
de gemeente verstrekt, met uitzondering van die welke door de
leerlingen te huis worden gebruikt. Deze komen te hunne laste."
De heer Verwijs merkt aan dat dit ook geheel en al zijne
bedoeling was. Al wat behoort tot het zoogenaamd algemeen
onderwijs op de sch jol, de lees- en leerboeken namelijk, bekostigt
de gemeente, het andere wat de leerling voor zijne eigene, hoogere
studie noodig heeft, schaft hij zelf aan.
De Voorzitter wenscht nu eerst het amendement van den heer
Plantenga in behandeling te brengen.
Dc heer Rengei'S zegt zich met de redactie van het amende
ment Bloembergen te kunnen vereenigen eu gcvolgelijk zijn amen
dement in te trekken.
De heer Plantenga trekt ook het zijne in.
De Voorzitter brengt daarop het amendement van den heer
Bloembergen in behandeling.
De heer de Haan vindt veel goeds in dat amendement, maar
vraagt of de bedoeling is om onder de leermiddelen ook de
boeken te begrijpen gelijk in het 3e lid wordt gezegd.
De Bloembergen zegt dat het ook in zijne bedoeling lag om,
bij aanueming van zijn amendement, voor te stellen, alinea 3 in
te tiekken waartoe hij alsnu dadelijk het voorstel doet.
De heer de Haan vraagt daarop, dus de boeken cri dc leer
middelen beide? want ook in het 2e lid is sprake van beide.
De heer Bloembergen antwoord hierop dat onder leermiddelen
geacht worden te behooren, de leijen, pennen, kaarten enz. Ten
aanzien van de boeken bij art. 2 bedoeld, bestaat ook eene an
dere bedoeling te weten die van controle door de plaatselijke
schoolcommissie daaromtrent uit te oefenen.
De heer Verwijs zegt nog dat de bepaling iu alinea 2 enkel
betreft de beoordeling van de te gebruiken boeken. Het voor
stel van den heer Bloembergen wijzigende alinea van art. 11, wordt
bij rondvraag met algemeene stemmen aangenomen. liet 2e lid
van art. 11 wordt vervolgens buiten verdere beraadslagingen en
zonder rondvraag ouveranderd aangenomen. Overeenkomstig het
voorstel van den heer Bloembergen wordt eenstemmig besloten
het 3c lid te doen vervallen terwijl alinea 4 buiten omvraag en
stemming, onveranderd wordt aangenomen. Ilct aldus gewijzigd
artt. 1L is voorts op gelijke wijze aangenomen.
Art. 12. De heer Westenberg wenscht eenige wijziging in de voor
gestelde schooluren te zien aangebragt. Zooals er nu wordt voor
gesteld hebben de leerlingen tusschcn 11 en 12 uur vrij van
school, dus slechts gedurende éeu uur. Voor kinderen ver van
school, bij voorbeeld op het vliet woonachtig, gaat dus een groot
gedeelte van die beschikbare tijd met heen en terug loopen ver
loren, flan is die tijd voor uitspanning gegeven te gering. Ook
in de voorgedragen schooltijd van 57 wenscht hij wijziging
en die om redenen van huishoudelijken aard te stellen een half
uur laterimmers wanneer dit artikel wordt aangenomen dan
zal in vele familicn slechts een halfuur uur overblijven, omdat
dc leerlingen der hoogere burgerschool tegen 4 '/4 uur te huis
komen, de jongens daarentegen reeds te 4% uur weder naai
school moeten. Spr. stelt dus voor om de schooltijd te stellen
des voorraiddags van 911 uur, des namiddags van 13
uur en des avonds van 5 /27'/2 uui.
De heer Plantenga heeft mede bezwaar in art 12 ook al
voornamelijk op de gronden daarvoor door den vorigen Spr. aan
gevoerd. Zullen de kinderen driemaal 's daags ter school gaan,
dan ontstaa daardoor telkenmale voor hen een verlies van een kwar
tier. De helft van dc leerlingen kan men rekenen werk tehuis hebben.
Voert men hun schooltijd in naar de hier gegeven voord ragt, dan
hebben ze geen tijd voor huiswerk, dan hebben ze geen beschikbaren
tijd voor ander onderwijs. Spr. zou er voor zijn dat men de school
tijden stelde als thans in gebruik zijn bij de scholen van de hli.
Strumpel en Cremer. Wordt overeenkomstig de voordragt be
sloten, dan vreest hij dat in vele huishoudingen stoornis zal ont
staan, en komt de schooltijd van de scholen voor meisjes ook
daarmede in conflict. Daarom zou hij er voor zijn dat men de
tegenwoordige bepaling ook voor deze schooi vaststelde.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 28 November 1867.
De lieer Verwijs zegt tot de minderheid in de Commissie tc
hebben behoort ten aanzien van dc door haar voorgestelde rege
ling der schooluren cn dat hij speciaal dat bezwaar maakle op
dc gronden door den heer Westenberg aangevoerd. Ilij wil er
overigens niet op terugkomen, maar wenscht toch het deukbeeld
ora den nnmiddngschool te houden van 13 uur ie ondersteunen.
Hij is tegen het voorstel van den heer Plantenga, omdat hij ge
looft dat de voordragt der Commissie beter ismen moet
die schooltijden niet op zich zelf staande beschouwen, maar in verband
met het geheel, dus ook met de schooltijden opandere inrigtingen. Het
zou een halven maatregel zijn cn hij zou zeer verkeerd werken, indien
niet door B. en W. binnen kort ccne voordragt werd gedaan
tot wijziging van dc uren der meisjesscholen. Daaraan moet wor
den tc gemoet gekomen, ook dc tegenwoordige wijze van leven
moet op 'toog gehouden en een en ander met elkander in ver
band worden gebragt. In verband nu met de schooluren op de
hoogere burgerschool, wenscht hij ccne regeling invoege als door
den heer Westenberg wordt voorgesteld. Maar Spr. voedt bo
vendien nog een groot bezwaar tegen deze voordragt cn hij zou
gaarne zien dat aan dit artikel de bepaling werd toegevoegd dat
leerlingen beneden de 8 jaren, niet meer dan tweemalen 's daags
de school zonden mogen bezoeken. Men moet medelijden heb
ben met die arme jeugdige kinderen die in de klassen letterlijk
worden afgebeuld. Spr. acht het zeer onraadzaam om kinderen
beneden dc 8 jaar de avondschool te doen bezoeken en hij stelt
mitsdien voor aan art. 12 als 2e alinea toe te voegen de bepa
ling „Dc leerlingen der le klasse bezoeken alleen de school
gedurende de twee eerste schooltijden."
De heer Bruinsma doet hulde aan het voorstel om de kinde
ren geen 3 maar 2 uur school tc houden. Men vrage het zich
zelf af, of eene inspanning van langer dan twee uren, geen ver
veling en afmatting baart. Hij vercenigt zich voorts met het be
ginsel om zooveel mogelijk de schooluren van alle scholen met
elkander in verband tc brengen. Spr. kan volgens zijne maat
schappelijke betrekking minder juist de waarde der opmerkingen
van den heer Westenberg bcoordeclen, doch om dc kinderen al
len te gelijk van school in huis te zien, schijnt hem toch ook
minder raadzaam toe. Wijders moet Spr. zijne adhaesie geven
aan het voorstel van den heer Verwijs zooeven gedaan.
Dc heer Jongsma wenscht als de heer Verwijs, aan heeren B.
cn W. in consideratie tc geven om op al de gemeentescholen
veranderde schooltijden in tc voeren; dit zou werkelijk een wel
daad zijn de toon wordt daartoe als 't ware door de regeling
dier tijden op de hoogere burgerschool, aangegeven. Ilij wenscht
dit aan 't Gollcgic aan te bevelen cn om ook dienaangaande met
dc curatoren van 't gymnasium in overleg te treden.
De Voorzitter geeft te kennen dat het Collegic daarop be
reids is bedacht, doch van oordeel was dat .alvorens daartoe over
te gaan, eerst het lot dezer voordragt beslist moest wezen.
De heer Attema schenkt zijne adhaesie aan het voorstel der
Commissie om de kinderen niet langer dan 2 uren ter school te
houden. Dit is voor die kinderen inderdaad eene uensckclijkc
zaak men moet ze geen tweemaal 3 uren, maar driemaal 2
uren inspannen cn Spr. gelooft dat daardoor ook aan den wensch
van vele ouders zal worden te geracet gekomen. Hij heeft nog
oen enkel woord opzigtens het amendement van den heer Ver
wijs en hij wenscht dit te ondersteunen omdat hij een schooltijd
van 4 uren 's daags voor jeugdige kinderen werkelijk lang ge
noeg rekent. Men moet waarlijk niet to veel van hunne nog
zoo weinig ontwikkelde physicke krachten vergen. Welke uren
evenwel dc beste zijn, laat hij in 't midden hij zou zich kunnen
vereenigen met het amendement Westenberg omdat, zooals te-
regt door den heer Jongsma i9 aangemerkt, de hoogere burger
school in dezen als (le toongeefster is aan te merken.
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant-
De heer de Haan zal zich vcrecnigen met het voorstel van de
Commissie en is dus tegen het araendement. De Commissie was
van oordeel dat een' schooltijd telkens van 3 uren tc lang was
en het beter ware tc bepalen een schooltijd van driemaal twee
uren, van daar dan ook het verloop van één uur tusschcn dc
morgen- cn namiddag-school. Wat betreft den schooltijd van 57
uur daarin moet Spr. betuigen volstrekt geen bezwaar te zien,
omdat men dan eene tusschenruimte van drie uren zal hebben,
die waarlijk groot genoeg is te noemen. Men heeft gesproken
van stoornis in den gang der huishouding vooral ten aanzien van
den tijd van 't middagmaal, maar wanneer Spr. let op dien tijd
van drie uren, dan gelooft hij dat daardoor voor alle huishou
dingen, uit welke kindereu op verschillende scholen gaan, ge
noeg gelegenheid is om een geschikt uur voor het middagmaal
te kiezen. Ook beminnen (le kinderen volstrekt geen langdu
rig middagmaal, een half uur is voor hen reeds lang genoeg.
De heer Jongsma heeft gewezen op de regeling van den school
tijd aau de hoogere burgerschool, maar die regeling pas in wer
king getreden, zal toch ook al dadelijk niet als eene wet van
Persen en Meden te beschouwen zijn, om alle schooluren daarnaar
te regelen, cn 't is niet te verwachter, dat alle huishoudingen
zich daarnaar zullen rigten.
De heer Verwijs beaamt de bewering van den lieer dc liaan
in zoover, dat een tusschentijd van drie uren inderdaad ruim ge
noeg is, maar dit neemt niet weg dat bij minder lief ziet dat
slechts een uur tusschen de morgen en namiddag les zal gege
ven worden. Wat het overigens door den heer dc liaan be
weerde betreft, is Spr. van oordeel dat in vele zaken cn dus ook
hier de bakens dienen verzet tc worden als 't getij verloopt. Van
weerzijden zul eenige concessie moeten gegeven worden, ook
zij die hechten aan vroegere gebruiken en gewoonten zullen daar
toe het hunne moeten bijdragen. Wat overigens het voorstel van
Spr. betreft, het is hem aangenaam daaromtrent nog te kunnen
mcdcdeclen dat hij het aan de plaatselijke schoolcommissie ken
baar maakte en dat deze hein gemagtigd heeft aan den Raad
de verzekering te geven dat zij bij voorbaat daaraan hare volko-
mene adhaesie schenkt.
Dc lieer Plantenga erkennende dat vele bezwaren die hij te
gen art. 12 had, door de bespreking dienaangaande zijn ontze
nuwd, zoodat hij er zich nu mede zal kunnen vereenigen.
De Voorzitter wenscht nu in rondvraag te brengen het boven
vermeld amendement van den heer Westenberg.
De héér Bloembergen wenscht splitsing daarvan naar orde
van de schooltijden zelf. Daartoe wordt besloten.
De Voorzitter brengt nu in rondvraag, „des voormiddags van
9 tot 11," hiertoe wordt eenstemmig besloten. Vervolgens „van
13 uur." Hierover staken dc stemmen, daar zich 9 stemmen
voor cn 9 tegen verklaren, zijnde die van de heeren Bruinsma,
Bloembergen, Gorter, Suringar, Wijbrandi, Brunger, Hommes,
Plantenga cn de liaan, zoodat hieromtrent in eene volgende zit
ting eene nadere stemming moet plaats hebben. Daarna is in
roudvraag gebragt het voorstel om dc avondschool te houden,
van 512 tot 71/2 uur. Dc stemming hierover gelijk resultaat
opleverende, zal in ccne volgende zitting eene nadere stemming
moeten plaats hebben.
Alsnu is aan dc orde het amendement van den heer Verwijs
boven omschreven.
De heer de Haan verklaart zich daarmede niet te kunnen ver
eenigen omdat daardoor op de ouders een last wordt gelegd
waartoe men onbevoegd is. Zijns oordeels dient men dio facul
teit aan de ouders te laten en wanneer het dan gezonde kinde
ren zijn omtrent welke de ouders het gebruik van dc avondschool
voor hunne kinders verlangen, waarom zou men het niet toelaten
De heer Duparc is het niet met den heer dc Haan eens.
Maakt men de bepaling facultatief dan zal het gevolg zijn' dat
52