I 214 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 5 December 1867. erlangd door verplaatsing van het gymnasium, naar de school van Cremer. Daardoor zullen de belangen van beide leerii.rig- tingen worden op het oog gehouden en bevorderd. l)e school van Cremer biedt voor het gymnasium genoegzame ruimte aan. Dus handelende zal men gecne splitsing van het onderwijs aan de burger dag- en avondschool verkrijgen, wat wel het geval zou worden, bijaldien ze in dat lokaal werd gebragt. Immers het teeken-onderwijs zou volgens dat plan in de vroeger daarvoor bestemde van de school van Cremer verwijderde teeken-lokalen moeten plaats vinden. Daargelaten nu nog de moeijelijkheden om bij aanneming van het voorstel van B. en W., den directeur dezer school eene voldoende kamer aan te wijzen, welke men noodzakelijk acht, zal er in elk geval splitsing van onderwijs zijn, dat ongetwijfeld tot ongerief voor docenten en leerlingen leidt. Dat gymnasiaal onderwijs wil Spr. in geen geval derven; daar aan hecht hij hooge waarde. Maar dat kan hier volkomen worden behouden en beschermd, zonder dat voor de burger dag- en avond school een provisionele maatregel noodig is, welke op den duur voor de gemeente grootc kosten zou na zich slepen, omdat zij dan, hetzij na kortereD, hetzij na langeren tijd werd genoodzaakt voor die burger dag- en avondschool een nieuw gebouw te stichten waarin dan de zaak op duurzamen voet zou worden geregeld. Spr. wenscht nog op te hellen een misverstand dat er schijnt ontstaan te zijn. De Commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs heeft gewaagd van een tijdperk van overgang, waarin het stedelijk gymnasium tegenwoordig zou verkeeren. Zij heeft daarvan gesproken, maar hoe en naar aanleiding waarvan Met het oog op de aanstaande wetgeving op bet stuk van hethooger onderwijs, sprak zij van een tijdperk van overgang en naar Spr. meent, zeer teregt. Die toestand van overgang is daarom van invloed op deze kwestie, omdat, komt die wet op het hooger on derwijs tot stand, reorganisatie der gymnasia te wachten is. Ver plaatsing van het gymnasium heeft alzoo op dien grond des te minder bezwaar. B. en W. spreken ook van dien toestand van overgangmaar in een geheel anderen zin. Deze vinden dien toe stand daarin, dat ons gymnasium zich in den laatsten tijd een weinig heeft ougerigt uit den toestand van kwijning, waarin het verkeerde. Daaruit trekken zij dan de gevolgtrekking, dat men dat gymnasium thans niet moet verplaatsen, omdat dit van scha delijken invloed zou kunnen zijn op de opinie en waardcering des publieks van dat gymnasium. Die gevolgtrekking is onjuist het publiek zal er het gymnasium even veel om achten of het gevestigd is in de Bagijnestraat of in het Ilofstraatje die ach ting en waardeering hangen alleen af van het gehalte van het onderwijs, dat gegeven wordt. Nog is er in de discussie van gewaagd dat het geheel onzeker zou zijn welken loop het mid delbaar onderwijs zoude nemen, maar Spr. wijst er op hoe in vele gemeenten van ons vaderland en van onze provincie dat onder wijs is geregeld en welke resultaten daarvan bereids zijn verkre gen. Zoo geheel onbekend is men daarmede niet, behoeft men althans niet te zijn. Maar bovendien men heeft noodig eene re geling overeenkomstig de wet, eene duurzame, op goede en vaste grondslagen steunende regeling, wil men niet bedrogen uitkomen. Zulk een regeling geeft de beste waarborgen voor het wélslagen der zaak. Men stelle zich de vraag welke wijze van handelen voor het heden en voor de toekomst de beste is. Daarbij plaatse men zich op het standpunt, dat beide inrigtingen, zoowel het gymnasium, als de burger dag- en avondschool in deze gemeente moeten bestaan. Van dat standpunt uit moet een keuze worden gedaan tusschen twee lokaliteiten. En wanneer men nu moet erkennen, dat de gyragasium-lokaleu, met de daaraan verbonden teekenschool bij uitstek geschikt is voor burger dag- en avond school en dat gymnasium kan worden overgebragt in lokalen, in geen opzigt minder geschikt dan de tegenwoordige, maar onvol doende voor de burger dag- en avondschool, dan is de zaak da delijk gevonden. Op deze gronden verklaart Spr. zich tegen het voorstel van B. en W De heer Rengers schoon niet geroepen tot de verdediging van de zienswijze van hh. Curatoren, wenscht toch het aangevoerde tegen eene provisionele regeling van de burgerschool te refuteren. De heer Attcma vooral is het die daartegen te velde is getrok ken en hoewel Spr. het met hem eens is dat een provisionelen toestand in den regel niet goed werkt, moet hij verklaren dat hij zulk een toestand in dit bijzondere geval wel beter zou ach ten en dat hij er zelfs toe zou komen om, voor het geval eene nog betere lokaliteit dan die van het gymnasium voor de bur gerschool beschikbaar ware dan nog de voorkeur te schenken aan eene voorloopige regeling, om de eenvoudige reden dat hij eerst den gang van het onderwijs aan die school wenscht te zien. Spr. acht het verkeerd nu reeds conclusiën af te leiden, uit den omvang die het onderwijs elders heeft bekomen; hoe gevaarlijk die redeneringen zijn, blijkt uit het rapport der Raadscommissie voor het middelbaar onderwijs, waar men de geheel uiteenloo- pende resultaten van de burgerscholen in Arnhem en in Gronin gen vindt opgegeven. Behoudens alle respect voor de zienswijze der Commissie ten deze, zal hij zich voor het in 't leven roepen van eetien voorloopigen toestand verklaren, maar, men versta hem wel, ook maar alleen wat de lokaliteit betreft, het onderwijs zelf wil hij niet dat op provisionele wijze worde ingerigt, en dit ligt ook volstrekt niet in de bedoeling van B. en VV. Wanneer men nu niet met grond kan beweren dat het onderwijs aan de burgerschool te geven, door tie splitsing der localen onvoldoende zal zijti, en dit punt waar het hier enkel op aankomt is volstrekt niet bewezen, dan blijft Spr. overtuigd dat èn de Raad èn de Commissie met een paar jaren oneindig beter in staat zullen zijn om eene definitieve regeling aangaande de lokaliteit in te voeren, terwijl zoodanige regeling hem thans hoogst gewaagd voorkomt. De heer Verwijs met verlof der Vergadering voor de derde maal het woord voerende, zegt met een enkel woord den vorigen Spr. cn den heer Bruinsma te willen beantwoorden. De heer Rengers, de toekomst van het middelbaar onderwijs besprekende, doet het voorkomen alsof de Commissie zich al te grooteillusiën daaromtrent voorsteltde Commissie heeft zich daarvan inder daad gcene illusiën geschept, zij heeft het vermoedelijk bezoek van die school geheel in het midden gelaten, maar haar oordeel gevestigd naar de eischen van de wet, die wil dat de regeling ook wat de lokaliteit aangaat, eene definitieve zij. De heer Bruin sma heeft er van gesproken dat wanneer met eenige jaren de wet op het hooger onderwijs tot stand mogt komen, of men dan niet evengoed de teeker.scholcn voor een gymnasium zou kunnen dienst baar maken. Spr. moet hierop aanmerken dat wanneer men de wet op het hooger onderwijs nu voor zich had, de Commissie stellig niet met haar tegenwoordig voorstel voor den dag zou zijn gekomen. Dit is evenwel het geval niet en in afwachting daarvan stelde de Commissie zich op het standpunt hoe men de zaak nu best kon regelen. Wat de directeurskamer betreft, wil hij nog opmerken dat het in 't oog der Commissie beter was om haar te hebben naast het lokaal waarin de lessen gegeven wor den, ten einde op het daar gegeven wordend onderwijs het noo- dige toezigt te houden. De aanmerking van Curatoren op dat punt is dan ook niet pertiment, omtrent de plaatsiug van leerlingen. l>e heer Rengers wenscht nog eune onjuistheid te releveren. Meer dan eens is gedurende de discussie aangevoerd alsof hij gewaagd zou hebben van illusiën die de Commissie voor middel baar onderwijs zou koestereu omtrent de burger dag- en avond school. Spr. apprecieert te zeer de ijver dier Commissie, dan dat hij zich ten haren opzigte eene uitdrukking zou veroortoven die van zijn standpunt allezins ongepast zou wezen. Hij meent die niet te hebben gebezigd. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 5 cn 12 December 1867. 215 De heer AtteniU wil in de eerste plaats niet onopgemerkt la ten dat hij het woord „illusie" niet gebezigd heeft, maar in de tweede plaats wenscht hij hier te constateren dat hij met genoe gen van den heer Rengers, die hij in dezen als 't orgaan vau liet Collegie van B. en W. mag aanmerken, gehoord heeft dat het de bedoeling is om, bij het bestaan van de provisionele in- rigting, het onderwijs in zijn geheel en dus niet op provisior.elen voet te regelen cn niet verbrokkeld te geven, en dat zich dat provisionele dus enkel zal bepalen wat de lokaliteit aangaat. Het niet in zijn geheel verstrekken van het onderwijs was intusschen zijn hoofdbezwaar, dat bezwaar is nu door die verklaring wei op geheven doch hij blijft er niettemin aan hechten dat eene definitieve rjgcling ook wat de gebouwen betreft verre verkies lijk is. De heer Rengers schijnt echter zelfs verder te gaan en den provisionelen toestand te verkiezen zelfs voor 't geval eene geschikter lokaliteit ware aan te wijzen geweest. Spr. denkt er anders over, hij zou liever zien dat men dadelijk een lokaal dat duurzaam in de behoeften zou kunnen voorzien kon aanwijzen liever in ééns goed dan later verpligt te worden uitbreiding en verbetering aan te brengen, vooral waar, gelijk hier, dadelijk een blijvende toestand is in 't leven te roepeu. Ofschoon Sprekers hoofdbezwaar is weggenomen blijlt hij niettemin den voorgestel den maatregel afkeuren. Het spijt hem zeer, dat curatoren van het gymnasium zich hebben geplaatst op een geheel eenzijdig standpunt van het beweerd doch niet bewezen belang, dat het gym nasium zou hebben om gezeteld te blijven volstrekt in de tegen woordige lokalen. Integendeel gelooft Spr., dat ieder, die deze zaak met een ecnigzins ruimen blik beschouwt, moet toestemmen, dat de door de Commissie van toezigt op het middelbaar onder wijs ontworpen regeling de belangen èn van 't gymnasium èn van de burger dag- en avondschool gelijkelijk bevredigt. De heer Brilinsaia vestigt de aandacht op het onlangs aan gekocht gebouwtje in 't Ilofstraatje wanneer men dit kon be nuttigen en inrigten voor eene directeurskamer, dan ware ook het bezwaar dienaangaande van curatoren opgeheven. De heer Bloembergen heeft alleen het woord gevraagd om zijne stem te motiveren die hij voor het voorstel van B. cn VV. denkt uit te brengen. Hij zal dit met gerustheid doen als steu nende op het gezag van iemand die met de zaak van het mid delbaar onderwijs ten vollen bekend is en waarvan hij het ge tuigenis voor zich heeft. Spr. herinnert het zich uit den mond van een hooggeplaatst ambtenaar belast met de zaken van het middelbaar onderwijs, te hebben gehoord dat de burgerscholen in den beginne geen groote vlucht nemen en dat men wel doet om dergelijke scholen provisioneel cn in afwachting van de toekomst te regelen. Voorts dat die ambtenaar, des speciaal gevraagd, te kennen heeft gegeven in zulk eene provisionele regeling der school in deze gemeente wat de lokaliteit aangaat geen bezwaar te zien, te meer ook omdat men nu nog volstrekt niet weet wat de toe komst daaromtrent geven zal. Het lc lid van het voorstel van B. cn VV. hiervoren omschreven, wordt hierop in rondvraag ge bragt cn met 9 tegen 8 stemmen (die van de hecren Zeper, Bruinsma, Bloembergen, Rengers, Suringar, Plantenga, de With en Duparc) verworpen. 8. Is ter tafel gebragt een voorstel van B. en W. met be trekking tot de verpachting van de opbrengst der bevaren tollen tusschen Ilarlingen en Leeuwarden. Ter visie, om in eene volgende vergadering in behandeling genomen te worden. 9. Als boven een voorstel van B. en VV. tot wijziging van liet reglement op de bcurtveren tusschen Leeuwarden en de dorpen en buurten in de gemeente Tictjerksteradecl. Ter visie als voren. 10. Als boven een voorstel van B. cn W. nopens het onlangs ingekomen adres van de veerschippers van Garijp op Leeuwarden, het verzoek behelzende om gedurende de vier wintermaanden ont- Bijvokgsel tot de Provinciale Ehiesche Courant. heven te worden van de verpligting om des Dingsdags te va, ren. Ter visie, als voren. 11. AU boven, een voorstel van B. en W. met betrekking tot het onlangs ingekomen adres van S. Bakker en anderen, be woners van het Noord vliet in de nabijheid van het zoogenaamde Slot en de Poppebrug, het verzoek bevattende om wegens dat gedeelte van het Noordvlict in het genot te worden gesteld van betere bestrating zoomede van verlichting door middel van gas. Ter visie als voren. 12. Als boven, een voorstel van B. en W. betrekkelijk een adres vau J. Rae3fcin en andere bewoners van Achter de Hoven, het verzoek bevattende om eene aldaar aanwezige sloot in het belang der openbare gezondheidstoestand te dempen. Ter visie als voren. 13. De Voorzitter doet mededecling van de ontvangst ran: a. een schrijven van den heer mr. J. Minnema Buma, houdende verklaring dat hij de hem opgedragen betrekking van voogd der stads armenkamer alhier, aanneemt en b. een schrijven van den heer dr. J. G. Ottema, het berigt inhoudende dat hij de hem bij \ermeuwing opgedragene betrekking van lid der plaatselijke schoolcommissie alhier aanneemt. Zijnde deze mededeeling aangenomen voor notificatie. 14. De heer Verwjjs, daartoe het woord gevraagd cn be komen hebbende, stelt voor dat de Vergadering, na het verwerpen van het lc lid der conclusie van het voorstel van B. en W. om trent de burger dag- en avondschool, nu besluite dat die school worde gevestigd in het gebouw van het gymnasium. Is be sloten, dit voorstel, 't welk nader door een geformuleerd voorstel zal worden vervangen, ter visie van de leden te leggen, ten einde daarop in eene volgende vergadering eene beslissing te nemen. De Voorzitter sluit hierop de vergadering. ERSLAG van het verhandelde ter vergadering van den Gemeenteraad van Leeuwarden, gehou den op Donderdag den 12 Dec. 1867. Aanvankelijk 18, later 19 leden tegenwoordig. Afwezig dc heeren K. Tiglcr Wijbrandi cn J. J. Brunger. Voorzitter de heer D. Zeper, die na opening van de vergadering op het gewone tijdstip, mededeeling doet, dat hij in kennis is gesteld, dat de heer Brunger door afwezigheid buiten de gemeente verhinderd wordt deze vergadering bij te wonen en dat de heer Wijbrandi schriftelijk heeft berigt, door ongesteldheid belet te worden tegen woordig te zijn. 1. Is gelezen er. onveranderd vastgesteld het genotuleerde wegens de op 5 December gehoudene buitengewone vergadering. 2. Voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van den 23 Nov. jl. no. strekkende tot vaststelling van het maximum van den onderstand, «lat gedurende het volgend jaar kan worden verstrekt aan de armen wier aanvraag krachtens art. 22 der wet is ingewilligd en die r.iet in godshuizen worden opgenomen. Dc Vergadering zich met dit voorstel vercenigende, neemt buiten beraadslaging cn stemming het volgend besluit: Dc Raad der gemeente Leeuwarden. Gezien art. 22 en 25 der wet tot regeling van het armbestuur van den 28 Junij 1854 (Staatsbl. no. 100.) Gelet op den inhoud der betrekkelijke cir culaires van heeren Ged. Staten dezer provincie, omtrent de vast stelling van gezegd maximum, heeft besloten: art. 1. Het maxi mum van den onderstand dat gedurende 186S in eetwaren cn brandstoffen, in klceding cn lcggingstukken, woning en geld kan worden verstrekt aan de armen, wier aanvraag, krachtens art. 22 der wet is ingewilligd cn die niet in godshuizen worden Opge nomen, wordt in geldswaarde vastgesteld overeenkomstig den daarvan bestaanden staat. Daarenboven zullen, in geval van ziekte, de noodige geneeskun lige hulp en geneesmiddelen worden verstrekt. Art. 2. Het maximum van den onderstand zal slechts 5U

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 1