24
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 13 Pebruarij 1868.
Dit besluit is geheel in den vorm en in overeenstemming met
de ter zake gevoerde correspondentie met heeren Ged. Staten.
Nu doet de commissie een gansch auder voorstel nl. tot be
noeming van 2 onderwijzers, niet bij de op te rigten gymnastiek-
school, maar voor het onderwijs aan het gymnasium, de rijks
hoogere burgerschool, burger dag- en avondschool en eenige open
bare gemeentelijke scholen, zoo voor lager als voor meer uitge
breid lager onderwijs. Darrbij doet zij noch het voorstel om dat
vroegere besluit in te trekken noch om het in dier voege te wij
zigen. Dit maakt de zaak geheel anders en kan weer vroeger
geopperde bedenkingen doen rijzen, b. v. dat het niet kan op
gaan een zelfden onderwijzer voor meerdere scholen te benoemen
en dergelijke, die Spr. vrees doen voeden dat men weder bezwaar
zal ontmoeten bij hooger gezag. Spr. zou gaarne een amendement
willen voorstellen doch dit is hem niet doenlijk nu hij de pun
ten van conclusie niet voor zich heeft om die te vergelijken met
de bewoordingen van het vroeger genomen besluit. Spr. meent
dat de Raad enkel zou hebben te hesluitenpunt C van het
raadsbesluit van 11 April 1867 in dier voege te wijzigen, dat
de bij de gymnastiekschool aan te stellen onderwijzer in het be
zit eener acte van toelating voor het middelbaar, in plaats van
voor het lager onderwijs in bedoeld vak, moet zijn, dat hem be
halve het onderrigt der leerlingen van de bij genoemd besluit
aangewezen scholen voor lager onderwijs, ook nog dat van die
van het gymnasium en de hoogere burgerschool en burger dag
en avondschool worde opgedragen, en dat nevens hem een twee
den onderwijzer aan de gymnastiekschool zal worden aangesteld.
Zoodoende blijft men geheel in den vorm van het vroegere be
sluit en heeft men geene twee uiteenloopende besluiten in de
zelfde zaak.
De heer Dliparc kan den strijd niet zien waarop door den vori-
gen Spr. gewezen wordt. Integendeel hij gelooft dat het rapport
der commissie slechts terug geeft in ééne alinea wat bij het be
sluit in onderscheidene onderdeelen is bedoeld en bepaald. Wan
neer men de strekking der beide stukken nagaat en let op het
geen den onderwijzer bij de tegenwoordige voordragt wordt opge
dragen, dan begrijpt Spr. niet regt waarin die strijd wel zou
bestaan. In elk geval de commissie, bestaande uit vijf leden,
heeft de zaak zeer rijpelijk doordacht, en overwogen, doch van
zoodanigen strijd is haar niet in 't oog gevallen. Spr. wil daarom
niet beweren, dat die commissie bij uitsluiting de vereischte wijs
heid zou moeten toegekend worden, maar bij wen-cht alleen
maar te constateren, dat niemand barer leden tot eene andere
opvatting heeft kunnen komen.
Spr. wenseht omtrent het ter sprake gebragt bedrag der kos
ten aan de opmaking van liet contract verbonden, nog dit te
zeggendat er door den directeur der hoogeve burgerschool prijs
op gesteld wordt om wegens de beschikbaarstelling van de be
wuste lessen niet voor een korten tijd te contracterende kosten
van registratie echter zullen worden berekend naar de toelage
door het rijk te geven ad J 550 'sjaars; wordt de overeenkomst
voor een onbepaalden tijd aangegaan, dan wordt het registr&tie-
regt, dat naar hij meent een half percent is, over 20 jaren be
rekend en zal dus met de 38 opcenten J 80.50 bedragen. Wan
neer men den duur der overeenkomst op 30 jaren, waaraan ge
dacht werd, bepaalt, dan is dat regt natuurlijk de helft hooger.
Nu is het wel mogelijk, dat de registratie gratis zal geschieden,
omdat het hier betreft eene zaak van algemeen belang en nut,
doch de beslissing daarover hangt geheel af van het gevoelen dei-
administratie. Een groot getal jaren is echter bepaaldelijk het doel.
De heer Verwijs kan mede niet inzien dat er strijd bestaat
tusschen het 2e punt der conclusie en de bewoordingen van het
vaakbedoeld besluit. Spr. leest beide en vergelijkt ze met el
kander. Hij zegt voorts dat het hem voorkomt dat de drie pun
ten van het besluit hier in de voorgedragen conclusie in een zijn
gesmolten, en dat, zoo er wijziging bestaat, deze dan is aange-
bragt tengevolge van het met B. en W. gehouden onderhoud der
commissie. liet geven van lessen aan de leerlingen der hoogere
burgerschool brengt natuurlijk voor den onderwijzer de verpligting
mede dat hij in het bezit zij van eene acte van toelating voor
het middelbaar onderwijs, doch ook voor de andere scholen be
staat die verpligting.
De heer de Haail merkt op dat hij volstrekt geen idee had
om te vragen naar do kosten van het op te maken contract, hjj
sprak er alleen maar van dat ingeval van benoeming ook voor
andere scholen, die scholen dan bepaaldelijk moeten worden aan
gewezen. Wanneer nu de heer Bloembergen wijst op niet over
eenstemming tusschen Let bestaand besluit en de tegenwoordige
voordragt, dan gelooft Spr. dat die strijd eenvoudig zal kunnen
worden weggenomen door het aanbrengen in die conclusie van
de door den rapporteur aangehaalde ampliatie.
De heer Bloembergen brengt nog in 't midden dat door een
lid der commissie is gezegd dat het door hem geopperd bezwaar
rijpelijk en wijselijk door de commissie is overwogen, en dit zoo
zijnde, zou hij haast aarzelen dat punt nogmaals te bespreken.
Spr. had slechts korten tijd om het voorstel van de commissie
behoorlijk ua te gaan, doch hij houdt zich niettemin overtuigd
dat gezegd bezwaar inderdaad bestaat. Wanueer hij de met Ged.
Staten gevoerde correspondentie nagaat, dan blijkt het hem dat
dit collegie den Raad als 't ware in de pen heeft willen geven
om de zaak dus eo niet anders te regelen. Die rcgoling heeft
dan ook de goedkeuring erlangd, omdat daarbij de bezwaren vroe
ger door den heer inspecteur voor het lager onderwijs tegen des
ltaads toenmalig besluit geopperd, waren vermeden, en nu gaat
de commissie heen en stelt een geheel nieuw in dezen te nemen
besluit voor, zonder daarbij of te vermelden dat het tot wijziging
van het vroegere reeds goedgekeurde strekt, öf dat vroegere be
sluie in te trekken. Dit komt hem inderdaad niet goed voor en
schijnt hem toe niet in den vereischten vorm te zijn. Is het de
bedoeling der commissie verandering te brengen in het vroegere
besluit opzigtens de acte van bekwaamheid die de eerste onder
wijzer moet hebben en er eene bepaling aan toe te voegen om
trent de benoeming van een tweeden onderwijzer, zoomede de be
paling die de onderwijzers verpligt ook aan de leerlingen van
het gymnasium en de rijks hoogere burgerschool en burger dag
en avondschool te geven, welnu men voege dit aan het vroegere
besluit toe als eeue wijziging, maar late overigens dat besluit in
vorm onveranderd. Ware het voorstel in dien zin gesteld Spr.
zou er zich gaarne mede vereenigen. Nu vreest hij dat het tot
nieuwe verwikkelingen zal leiden en moet hij zijne stem aan dit
punt van conclusie weigeren.
De heer Bruinsma acht het volstrekt onnoodig om den twee
den onderwijzer onder de gestelde clausule te benoemen dit
komt hem geheel overbodig voor het kan toch mogelijk zijn dat
hij op eene andere plaats geroepen wordt liet onderrigt te geven.
Spr. wenseht hem eenvoudig te benoemen als onderwijzer te Leeu
warden, zonder nadere aanduiding der school. Iets anders is
het wat den duur zijner benoeming aangaat, deze wenseht hij tot
een bepaald getal jaren beperkt te zien.
De heer Verwijs zegt dat de commissie, ingevolge de opmer
king van den heer de liaan genegen is de bewuste clausule aan
het 2e lid toe te voegen.
De heer Dliparc geeft in antwoord op het gesprokene door
den h er Bloembergen nog te kennen dat hij niet heeft gezegd
dat ook de commissie dat bezwaar zou hebben overwogen, maar
wel dat zij bij de bespreking het bestaan daarvan niet heeft kun
nen vinden dit is, die geëerde Spr. zal 't moeten toestemmen,
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 13 Februarij 1868,
25
inderdaad een gro >t onderscheid. De heer Bruinsma vond het
beter dat de benoeming voor een bepaald getal jaren plaats vond.
Spr. moet echter herinneren, dat in 1864 door B. en W. was
voorgesteld, de benoeming voor drie jaren te doen geschieden,
doch dat de raad de bepaling daarvan heeft verworpen, hoofdza
kelijk op grond van in strijd te komen met de wet op het lager
onderwijs, daar de onderwijzer in de gymnastiek zou kunnen ge
zegd worden hulponderwijzer tc zijn aan die lagere scholen, voo:
welke dat onderwijs wordt besterad.
De Voorzitter brengt nu in behandeling het amendement van
de commissie om nl. aan het eimle van punt 2 nog te lezen „of
later aan te wijzen scholen van openbaar lager onderwijs in deze
gemeente."
De heer Bruinsma zou het willen sub-amenderen in dier voege
dat hij verpligt zou zijn onderrigt te geven hetzij in het daarvoor
nu bestemde gebouw, hetzij in een later aan te wijzen lokaal.
Het amendement van de commissie is daarop eenstemmig aan
genomen.
De Voorzitter stelt nu voor om het aldus geamendeerd 2c
lid aan te nemen.
De heer Wiersma vraagt hierop wordt de onderwijzer dan be
noemd voor zijn leven Bij de benoeming van andere ambtena
ren van niet minderen rang vindt raeu daaromtrent veelal eene
bepaling gesteld. Bij latere uitbreiding aan de zaak der gyra-
nastie te geven, zal verandering voor de hand ligger, en dan zal
men niet genoegzaam vrij kunnen handelen. Hij zou het daarom
verkieslijker achten om de benoeming voor 6 jaren te doen
plaats vinden.
Dc heer Verwijs acht het beter de benoeming voor een onbepaald
getal jaren te doen het ware misschien best te zeggen tot wedcr-
opzeggens toe.
De heer Attema is van oordcel dat de wet dit punt genoeg
zaam decideert. Volgens deze toch benoemt en ontslaat de Raad
de onderwijzers, hij behoudt dus, ook zonder een bepaald getal
jaren van aanstelling te bepalen, genoegzaam het hecht in han
den en kan den onderwijzer ontslaan wanneer hij daartoe termen
vindt. Spr. gelooft dat men zich de zaak zóó moet voorstellen,
art. 2 2 der wet regelt dit punt op voldoeude wijze. Ilij meent
dus dat het bezwaar vau den heer Wiersma niet bestaat, integen
deel hij zou geloovcn dat indien men een termijn van benoeming
zo t bepalen, een hooger gezag daartegen op zou komen.
De heer Bloembergen wenseht attent te maker, op de bepa
ling van art. 15 der wet op het lager onderwijs, waarbij uitdruk
kelijk gezegd wordt dat die wet niet toepas-clijk is op hen die
uitsluitend onderwijs geven in een der bij dat artikel opgenoemde
vakken, waaronder ook dat waarvan het hier dc icdc is. Waar
dus ecu beroep wordt gedaan op bepalingen dier wet dan boude
*ien in 't oog dat zij in dit opzigt. niet toepasselijk is. Spr.
zou het denkbeeld van den heer Wiersma wel willen ondersteu
nen om de benoeming voor eeu bepaalden termijn te doen plaats
vinden.
De heer Wiersma zegt (lat hij, afgescheiden nog van de op
lossing zooeven door den lieer Bloembergen aan de zaak gegeven,
gelooft dat het beginsel door den lieer Attema gesteld, wel wat
generaal is wanneer namelijk dc Raad, zonder dat daartoe van
den kant van den benoemde aanleiding bestond, redenen had dien
persoon tc moeten ontslaan, dan zou nevens die bevoegdheid van
den Raad eene zekere onbillijkheid staan. Ilij stelt daarom voor
de benoeming te doen voor den tijd van zes jaren.
De Voorzitter zegt dat het zooeven voorgedragen amendement
meer regardeert onderdeel a van punt 2. Hij brengt daarom
eerst punt 2 in stemming. Dit wordt eenstemmig aangenomen.
De heer Wiersma stelt nu voor om de redactie van het ver
dere gedeelte van het 2c punt in dier voege te wijzigen dat de
benoeming voor 6 jaren geschiede.
De heer Verwijs stelt namens de commissie voor om achter
litt. b van punt 2 te laten volgen „beide tot wederopzeggens toe."
De heer Wiersma trekt nu zijn araendement in.
De Voorzitter stelt voor het even bedoeld amendement van
do commissie aan te nemen. Dit geschiedt met algeraeene stem
men. Litt. a en h wordt alsnu bij stemming met 15 tegen 5
stemmen (die van de heeren Bruinsma, Bloembergen, Brunger,
Hommes en Plantenga) aangenomen.
Punt 3 is daarop buiten verdere beraadslaging eenstemmig
aangenomen.
Punt 4 wordt daarop in beraadslaging gebragt.
Dc heer de Haan vraagt of B. en W. nu door de aanneming
van dit gedeelte der conclusie gemagtigd zijn om dit contract
definitief, dan wel voorloopig aan te gaan.
De heer Dliparc antwoordt, dat nu de Raad eens heeft be
paald, om het onderwijs in dc gymnastiek tc doen verstrekken
aan de leerlingen der rijks hoogere burgerschool, een definitief
contract zal moeten worden gesloten. Van rijkswege wordt ver
der verlangd, dat het contract worde aangegaan voor een groot
getal jaren, althans op dezelfde wijze als te Groningen en Zwolle
is geschied. Het komt Spr. voor dat men zich daaraan nu wel
zal moeten onderwerpen.
De heer Verwijs maakt dc opmerking dat het hem onder de
lezing van het rapport is opgevallen dat door den kopijist bij
het overschrijven eene fout is gemaakt. Er staat aan het einde
van het punt „aan dc op te rigten gemeenteschool" dit moet zijn
„in die school."
De heer Wiersma stelt als motie van orde voor het rapport
andermaal in handen van de eomraissic te stellen, ten einde de
vergadering wete waarover eigentlijk gedelibereerd wordt.
De heer Verwijs geeft hierop te kennen dat het niets is dan
eene schrijffout, die genoegzaam bij de lezing in 't oog valt. Naar
zijn inzien kan men die eenvoudig herstellen en met de behan
deling doorgaan.
De heer Attema zou het hard voor de commissie vinden wan
neer, ter oorzake van een eenvoudige schrijffout, het rapport an
dermaal in hare handen werd gesteld. Wanneer men het punt
naauwkeurig leest, blijkt die fout genoegzaam. Ilij geeft den heer
Wiersma wel in bedenking zijne motie in te trekken.
De heer Wiersma bewilligt hierin.
De Voorzitter brengt nu punt 4 in stemming dat daarbij met
algemeciie stemmen wordt aangenomen.
Dc heer de Haan zegt nog, de commissie verwijst in de con
clusie naar Zwolle en Groningen; hij vindt het echter niet kwaad
dat men een bepaald getal jaren stelle den duur van het con
tract op 20 a 30 jaren tc stellen komt hem lar.g genoeg voor.
De heer Westenberg antwoordt hierop dat het contract met
Zwolle of Groningen aan dc cotnmissio niet genoegzaam bekend
is, maar de commissie gelooft dat het aanbod door het rijk ge
daan zeer aannemclfik is. Eene toelage van f 5 50 voor 12 uren
onderrigt is reeds aannemelijk, zooveel te meer 8 uren, zooals
nu voorloopig is gesteld. Mogt hierin later verandering moeten
worden gebragt dan Zal men later kunnen zien.
Punt 5 wordt daarop eenstemmig aangenomen en wijders be
sloten aan dit pnnt voor de resumtie der notulen uitvoering to
geven.
7. Nadat op voorstel des Voorzitters eenstemmig was besloten
om, alvorens af te doen de verdere aan de orde gestelde zaken,
eenige mededeelingen enz. van B. en W. te ontvangen, brengt
de Voorzitter ter tafel eene door B. cn W. geconcipieerde instruc-