v ■'-•01ÜXBF :w"4#v
32 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 Fcbruarij 1868.
Wat betreft de bedenking van den heer Bruinsma ah zou er geen
noodzakelijkheid bestaan om de maatregelen van onteigening toe
te passen, hieromtrent wenscht Spr. in herinnering te brengen
dat art. 1 van de bewuste wet mede de bepaling inhoudt, dat
tot onteigening ten behoeve van Gemeenten, en omstandigheden
als waarvan het hier de rede is, kan worden overgegaan, daarvan
is dan ook reeds menigmaal gebruik gemaakt. Niets is er dat
zulk een maatregel in den weg zal staan, daar waar de uitbrei
ding der Gemeente de onteigening raadzaam doet zijn. Overal
in grootc steden vindt die uitbreiding naar den kant van het
stations-terrein plaats, en ook elders is om die reden de ver
zochte onteigening toegestaan. Het aanwezig zijn in deze Ge
meente van een hoofdstation van den Staats spoorweg, gaf aan
leiding tot een grootsch plan, dat der uitbreiding van de be
bouwde kom der Gemeente.
Nu heeft de Raad besloten met dat werk aantcvangcn binnen
de nieuw te graven gracht. Het gevolg daarvan is dat eenige
panden en gronden tot amotie zijn aangewezen waaronder ook de
molen, waarvan de amotie in het oog der commissie volstrekt
noodzakelijk is, als staande op het terrein dat naar het oord cel
der commissie allereerst voor bebouwing in aanmerking zal komen.
Maar buitendien liet oordcel aangaande de noodzakelijkheid tot
onteigening, behoort niet aan deze vergadering, maar aan den
Minister van Binncnlandsche Zaken; de Raad toch sprak die
noodzakelijkheid reeds vroeger uit. Bestaan er bezwaren daarom
trent de wet toe te passen, de Minister overwege die bezwaren
en beoordeele ze; maar voor die weigering bestaat gefcn vrees;
dergelijke aanvragen, en vooral hier waar noodzakelijkheid bestaat
voor het vormen van bouwterreinen, worden in den regel niet
geweigerd, omdat de noodzakelijkheid en het algemeen nut van der.
maatregel r.iet kan worden betwist. Ook bij Ged. Staten zal
het naar het oordeel der commissie geen bezwaar ontmoeten.
Wat de onteigening van het huis van Stek aangaat, de commissie
heeft in haar rapport den wenk gegeven dat elk lid dezer ver
gadering in loco die noodzakelijkheid had tc beoordeelen. De
doorgang met benuttiging van het aangekochte pand op den hoek,
is r.u reeds breed genoeg, maar hij zal niet regt maar met een
scherpen hoek moeten loopenwordt het huis van Stek daarin
nu niet dadelijk betrokken, dan zal men er later berouw van
hebben daartoe niet besloten te hebben, en wanneer men het dan
zou willen koopen, zou de prijs vrij stellig zeer hoog zijn. Het
gebeurde met het huis van Meijer strekkc in dezen tot ccnc
waaischmving, maar buiten dat alles, gaat men er niet toe over
men zal een toegangsweg bekomen die scheef loopt. Althans
«le eene helft van het huis van Stek is noodig, het bezit var.
het geheel is echter meest geraden, want het blijft dan mogelijk
dat men later de westelijke helft weer kan afzetten. In het al
gemeen bestaan er geen bezwaren tegen de voordragt; immers
er zijn vele voorbeelden voorhanden dat die toepassing plaats
vond ter verbreeding eener straat als b. v. te Maastricht, Am
sterdam en elders. In elk geval zal men de bedenkingen van
den Minister moeten afwachten.
l)e heer Gorter is met de commissie van oordeel dat er vol
doende noodzakelijkheid bestaat tot do amotie van den molen
en het omliggend terrein. Hij kan zich voorstellen dat er inder
daad veel behoefte bestaat aan de aplanatic van het bedoeld
terrein, andcizins zou het avenue der stad daarbij zeer verliezen.
De Voorzitter brengt nil in behandeling het le lid van het
boven omschreven voorstel.
De heer Wiersma wcnscht nog aan de vergadering op tc mer
ken dat de eerste periode der onteigenings-bemoeijing, eene over
eenkomst bij minnelijke schikking in gcenen deele buitensluit,
en dat de commissie zich voorstelt dat de beoogde overdragt
van heigeen men van de eigendommen van Jr. Engelen en mr.
Minnema de With behoeft, bij minnelijke schikking zal kunnen
worden verkregen, dat dit mogelijk ook met den eigendom van
Stek het geval zal zijn, maar dat men in elk geval de wet be
hoeft voor het in bezit krijgen van den molen en het daarbij
staand huis; intusschcu is het raadzaam dat men geen tijd ver
loren late gaan.
De heer Plantenga oppert de vraag of men dc eigenaar van
den molen ook zou kunnen bevredigen, wanneer men in slaat
ware eene andere plaats daarvoor aan te wijzen, dit is vroeger
meer geschied.
Dc heer Wiersma zegt dat dit bij latere overeenkomst mo
gelijk zou kunnen zijn, liet is althans een ouderwerp het onder
zoek waardig; maar daarmede moet de gestelde termijn niet
verloopcn, observeert men die, dan is nog eene schikking als
bedoeld niet uitgesloten.
De Voorzitter kan den heer Plantenga inlichten dat dit mid
del alreeds door het Collcgic is beproefd geworden maar dat
dit de belanghebbende daartoe volstrekt ongenegeu werd bevonden.
liet meergemeld Ie lid der conclusie wordt alsnu in rond
vraag gebragt en daarbij aangenomen met 18 tegen ééne stem
die van den heer Bruinsma, zijnde de heer Rcngers tijdens
deze stemming afwezig.
De heer Wiersma geeft nu voorts te keuncn dat de commis
sie ten aanzien van liet voorgesteld 2e punt van het ontwerp
besluit, eene andere lezing wcnscht voor te stellen. Zij had het
2e lid aldus gesteld naar aanleiding van een Moor den sec
retaris uit Amsterdam ontvangen voorbeeld, doch zij acht het bij
nader inzien beier dat men die redactie wijzige in dezer voege:
„Ten tweeden Door tusscbenkomst van Ged. Staten der pro
vincie den Minister van Binnenlandsche Zaken, onder toezen
ding der vereischte stukken, te verzoeken, te bevorderen dat
eene wet worde vas gesteld, overeenkomstig art. 10 der wet van
den 28 Aug. 1851 (Staatsblad no. 125), tot verklaring van het
algemeen nut van het werk waartoe de ondcrwerpelijke ontei
gening betrekking heeft."
De commissie, zoo vervolgt de heer Wiersma, heeft daarbij
achterwege gchitcn de opdragt aan B. en W. om dc uitvoering
bevorderlijk te zijn, om reden dat die opdragt bereids bij dc
ivct zelf is gegeven.
Het ontwcrp-besluit zooals dit op pag. 6 van de bijlagen tot
liet verslag van 's raadshandelingen behoorendc, is afgedrukt, wordt
nu in behandeling gebragt, en de considerans zoomede het eer
ste gedeelte van het eerste lid, buiten beraadslaging, in stem
ming met 19 tegen ééne stem (die van den heer Bruinsma)
aangenomen.
Ten aanzien van litt. a wenscht de heer Bloembergen aan
dc commissie gevraagd te hebben of zij omtrent de daarbij op
gegeven inhoudsgrootle dc stukken geraadpleegd heeft, llij
meent dat daartegen bedenking is geopperd en dat die grootte
als abusief is aangemerkt in elk geval zal 't verkieslijk zijn
dat men dit punt aanneemt onder voorbehoud van verificatie.
De heer Wiersma gelooft dat die verificatie niet noodig zal
wezenhij zelf heeft de stukken in originalia onder de oogen
gehad en zich genoegzaam overtuigd dat de benoodigde grond
niet anders dan op deze wijze te verkrijgen was. Men is van
oordeel dat men niet meer terrein heeft tc onteigenen dan het ter
rein door den molen ingenomen en, om daarin met de noodige
omzigtigheid te werk te gaan, heeft de commissie gemeend die
omtrek te moeten bepalen door de meting van af dc zwikstel-
lingdie opmeting is geschied door den landmeter en mag de
commissie derhalve gerustheid voeden omtrent de opgegeven
grootte. Wat aangaat de overige grond van het molen erf, hier
omtrent is het der commissie voorgekomen dat Jan van der
Laan daarop geenerlei regt kan doen gelden. Wel staat die grond
ten zijnen name in 't kadaster geboekt, wel ware het beter dat
dit niet liet geval ware, doch dit geeft geen cigendomsregt en
zal derhalve geen bezwaar bij cventueele onteigening kunnen
opleveren.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 l'cbruarij 1868.
33
De heer Bruinsma vraagt of de grond onder de zwikstclling
niet grooter is?
De heer Wiersma zegt dat zij alzoo door den landmeter is
opgemeten.
Dc heer Bloembergen dankt voor de gegeven inlichtingdoch
daar hij nu bemerkt dat dc commissie gemeend heeft de grootte
van het molcuhicm te moeten doen bepalen door meting van
at de zwikstclling, zoo rijst bij Spr. dc vraag, of het geen over
weging zou verdienen, dat men die fabriek, die in werking is en
met zijne wieken verder gaat dan de uiterste punten van de
zwikstclling, niet moet opmeten uitgaande van het beginsel, dat
ook de grond waarover de wieken gaan, als tot het molenerf
behoorendc moet worden aangemerkt. Hij stelt zich voor dat
de grond buiten de zwikstclling h3t eigendom van een ander ware,
dan zou deze immers niet behoeven te gedoogen dut dc wieken
zich over zijn erf bewegen, of ook door op dat erf een gebouw
of dergelijk op te riglen dc fabriek in een toestand kunnen
brengen van niet te kunnen werken. Hij meent dus dat het
als veiliger is te beschouwen ook dat meerdere waarover de wie
ken gaan, in de onteigening te begrijpen. Ten einde later op
geene mocijelijkheden te stuiten meent Spr. op deze omstandig
heid de aandacht te moeten vestigen.
De heer Attema zegt dat lu lgeen door den heer Bloem
bergen in 't midden is gebragt wel degelijk een punt van be
spreking bij dc commissie heeft uitgemaakt; men had te onder
zoeken wat in dezen een ieders regt was zoo als bereids door
den heer Wiersma is opgemerkt, heeft de molenaar geen ander
regt op den grond dan op dat gedeelte waarop de molen
staat, buiten dat hiem, kan hij geen plausibel regt doen
gelden. Het regt van den eigenaar van den molen op dat ge
deelte van den grond, kon dc commissie toegeven, verder kon
zij dus niet gaan dan het regt van den eigendom op de enceinte
van den molen te erkcunen, omdat het bewijs niet kon worden
geleverd dat de bezitter van dien molen op het andere gedeelte
van den grond eenig regt heeft.
De tweede opmerking van den heer Bloembergen omtrent dc
uitoefening van het molenaarsbedrijf, kan Spr. beantwoorden
met in herinnering te brengen dc bepalingen van het koninklijk
besluit van 1S24, waarbij aan den fabrikant de middelen zijn
geschapen ter voorziening in zijn goed regt, bijaldien hij in die
uitoefening door het plaatsen van gebouwen in de nabijheid van
den molen, mogt worden verhinderd.
De heer Wiersma is van oordeel dat de opmerking van den
lieer Bloembergen omtrent de molenwieken niet opgaat.
Vele molenwieken toch hebben hun loop boven den publicken
weg, maar daarom behoort die weg nog niet tot den molen,
hoogstens kan men het regt erlangen om die wieken over dien
weg te laten gaan.
Het perceel grond zelf is ruim 12 roeden groot, waarvan dc Ge
meente reeds veel voor de beplanting in gebruik genomen heeft.
Van dezen grond bestaat geen titel van eigendonis aankomst.
De lieer Bruinsma merkt op dat aangezien het eerste punt
van het besluit is aangenomen, hij zich nu met dc onderdeden
daarvan zal vercenigen.
De onderdeden a en i worden alsnu onveranderd eenstemmig
aangenomen.
Ten aanzien van lett. c vraagt de Voorzitter of de daarbij
opgegeven grootte juist is.
De heer Wier3ma beantwoordt deze vraag in bevestigenden
zin, opmerkende dat de opgaaf daarvan is gevraagd en bekomen
van den secretaris, die ze heeft overgenomen uit dc stukken ge
diend hebbende hij de laatst gedane beteekening aan den eige
naar van de bewuste woning met erf, ter handhaving van de
regten der Gemeente.
onderdeel c is daarop onveranderd aangenomen.
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant.
Opzigtens onderdeel d merkt de heer Attema aan, dat hem
r.u blijkt dat hier slechts sprake is van het gedeelte van het
perceel dat onteigend zal worden; dat het echter de gewoonte is
om wanneer een gedeelte onteigend wordt, tevens de grootte
van het perceel in zijn geheel tc vermelden, dat hij derhalve
voorstelt om dit ook hier te doen en in de onderdeden d. ene1,
de grootte der daarin genoemde perceelen te vermelden. Spr.
wcnscht het aan B. en W. over te laten.
De heer Wiersma zegt dat die aanvulling uit de kadaster
extracten bij de stukken aanwezig, is na te gaan.
De heer Rengers merkt aan dat men best doet de redactie
daarvan aan B. en W. over te laten.
De ondcrdeelen d, e en zoomede het tweede lid, gewijzigd
zoo als hierboven is opgegeven, worden daarna buiten beraadsla
ging cn stemming aangenomen.
Voorts is het besluit in zijn geheel, zoomede de daarbij behoo
rendc memorie aan toelichting, buiten beraadslaging eenstemmig
aangenomen.
Uit te voeren voor de resumtie der notulen.
7. Aan de orde is de behandeling van het voordel van de
heeren mrs. E. AttemaE. Jongsma en C. Wiersmabetrekkelijk
de uilvoering van een gedeelte der werken van de uitbreiding der
Gemeente.
De Voorzitter stelt voor om de behandeling van dit voor
stel tot later aan te houden, naar aanleiding dat het in onmid
dellijk verband staat met de voorstellen welke door B. en W. zoo
ten aanzien van het werk der uitbreiding, als van de stichting
cencr beurs, nog in deze vergadering ter tafel zullen worden gebragt.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
8. De Voorzitter het noodig keurende dat de deuren tot het
houden eener bcslotene vergadering voor een oogenblik worden
gesloten, is daartoe overgegaan cn de openbare vergadering
mitsdien tijdelijk opgeheven.
Na het eindigen der beslotcne vergadering is de openbare her
opend en voortgezet ah volgt:
9. Aan de orde is de benoeming van een directeur-leeraar en
van eenige leeraren aan de op te rigten burger dag- en avondschool.
De Voorzitter meent naar aanleiding van het gehoorde te
moeten opmerken dat het vvelligt niet van belang ontbloot zou
wezen wanneer dc directeur spoedig in betrekking kwam.
l(it overweging dat (1e beraamde lokaliteit, waarvan de plan
nen in bewerking zijn, nog moeten worden geslicht cn ingc-
rigt, geeft hij in overweging nu te bepalen dat de directeur in
betrekking trede met lo April en de andere leeraren met lo
Aug.
De heer Suringar vraagt of de directeur voorloopig alleen
als zoodanig in dienst tredende, in dat geval van af lo April
tot Aug. niet meer zal genieten dan het tractement over 4
maanden van do ƒ400 aan dc directeurs-betrekkng verknocht.
De Voorzitter antwoordt hierop dat het althans in zijne be
doeling ligt in dat geval het gchecle inkomen toe te kennen.
Dc heer Suringar, zich voorbehoudende op dit punt nader
terug te komen, stelt wijders voor om eer men tot de benoe
ming overga, tc besluiten, dat wanneer de keus der vergadering
bij de benoeming van een directeur mogt vallen op den heer
Schefi'elaar Klots, deze zal worden uitgenoodigd zoodra mogelijk
aan zijn voornemen gevolg le geven tot het verwerven van den
vereischten graad voor het vak der natuurkunde.
Dc heer de Haan zegt van het gevraagde woord te kunnen
afzien na het voorstel van den heer Suringar gehoord tc hebben.
De heer Bruinsma heeft eenig bezwaar in de benoeming van
den directeur, met ingang op lo April. Hem te benoemen om
op dat tijdstip in dienst te treden is hem goed, maar in het
11