56
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 26 Maart 1868.
men wordt verworpen. Voor steraden de hecren Gorter, Surin-
gar, Wijbrandi, Oosterhoff, Duparc en Attema.
De heer Rengei'S stelt daarop het volgend araendement voor
„het voor den handel voldoend beursgebouw tot de stichting
waarvan in beginsel is besloten, bij raadsbesluit van 1 l April
18<i7, wordt geplaatst in het centrum van het bouwterrein D
met het front naar de veemarkt," en voegt daar tot toelichting
bij dat hij tot de indiening van gemeld amendement is geleid,
enkel in het belang van den uiterlijken welstand. Dat de stich
ting van het gebouw daar ter plaatse minder geriefelijk voor
den handel zou zijn, dan nevens de burgerschool, kan Spr. niet
aannemen daarbij heeft deze voorgestelde plaats het voordcel
dat de beurs van twee zijden, namelijk van de Nieuwe kade en
van het Zaailand toegankelijk zal wezen.
Den heer WierSEia doet het leed dat het amendement van den
heer Rengers is ingekomen, dewijl ieder incident dadelijk weder
den twijfel verlevendigt, of aan de beurszaak ook nu nog wel
een einde zal komen. Hij kan zieh met de stichting ter plaatse
in het amendement bedoeld niet vereenigen, om de onmiddellijke
nabijheid van de veemarkt en omdat hij vreest dat de toegang
tot de beurs, door de drukte van die m.nkt te zeer zal worden
bemoeijelijkt. Spr. wenscht het gebouw dan ook zoo ver mogelijk
van de veemarkt naar de zijde van de hoogere burgerschool te
verwijderen. Dat gebouw zal indien men aan de beurs geen
al Ie torenachtigen vorm wenscht te geven, zeer goed door dit
e<n het gebouw van den beer Engelen worden geflankeerd.
De heer BminsmtL kan zieh met het voorgestelde amendement
niet vereenigen, opmerkende dat indien de beurs in het midden
van het bouwterrein D gesticht zou worden, de gemeente in het
bezit moet zijn van den korenmolen c. a. met dc daarbij staande
woningen, en dit is voor alsnog het geval niet.
De heer Gorter is het met den heer Wiersma eens, cn acht
gelijk deze het bezwaar, 't welk de veemarkt met betrekking tot
het gcdruisch als de toegang tot de beurs oplevert, te veel in
grijpende in het belang van de te stichten beurs.
De Voorzitter zegt dat ook hij het gevoelen van den heer
ltengers in dezen niet doelt. Wanneer de veemarkt daar niet
bestond dan zou die plaats hem geenszins onverschillig zijn, maar
nu heeft hij voor zich de overtuiging dat ze in veie opzigten on
geschikt voor ecne beurs is te noemen. ierd toch tot de stich
ting daar ter plaatse besloten hij vreest «lat de klagten zoo
menigvuldig zouden zijn, dat men er toe zou moeten overgaan
om de veemarkt te verplaatsen, en dit zou waarlijk om vele ro
llener. te betreuren zijn.
Het amendement van den heer Rengers wordt daarop in lond-
vraag gebragt en met 16 tegen 3 stemmen verworpen. Voorstem
den de heeren Rengers, Wijbrandi en de With.
De Voorzitter brengt daarna de conclusie van hot lappcrt
van B. en W. in rondvraag waarvan punt 1 inct 16 tegen 3
stemmen en het 2e punt buiten i oud vraag eenstemmig werden
aangenomen, tegen stemden de heeren Gorter, Wijbrandi en Attema.
Er wordt mitsdien besloten lo. het voor firn handel voldoend
beursgebouw, tot de stichting waarvan in beginsel is besloten bij
raadsbesluit van den 11 April 1867 no. 7/a., wordt geplaatst
ten oosten en op 3.80 cl evenwijdigen afstand van het gebouw
en van den tuin der rijks hoogere burgerschool. 2o. aan B. en
W. Wordt diligent-verklaring verleend met betrekking tot de van
hen bij 't aangehaald raadsbesluit dd. 11 April 1S67 verzochte
indiening van een plan der stichting zelve en van eene opgave
der daarop te vallen kosten.
6. Op voorstel van tien Voorzitter is dc ter vorige vergade
ring ter tafel gebragte missive van den heer IJ. van der Meiden
dd. 11 Maart 1868 betrekkelijk dc stichting van een beursge
bouw, voor notificatie aangenonseu.
7. Wordt ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B.
en W. betrekkelijk het aangaan eener schikking met den tegen-
woordigen huurder van het zoogenaamde Woudboersland, opzig-
tens den afstand van deze van het huurregt op oen gedeelte van
dat land.
De vergadering, na op voorstel van den Voorzitter tot de da
delijke behandeling te hebben besloten, zich met het ondcrwerpe-
1k voorstel kunnende vereenigen, is dienovereenkomstig besloten
h. en W. te magtigen om met den tegenwoordigen huurder
van het perceel weiland „het Woudhoersland" genaamd gelegen
aan den stads buitensingel alhier, in de schrifturen van het ka
daster bekend gemeente Leeuwarden, sectie G no. 1729, ter
grootte van een bunder zestig roeden zeventig ellen, Pieter Jans
de Boer, eene overeenkomst aan te gaan, waarbij
lo. deze afstand doet van zijn huurregt op zoodanig gedeelte
van voren omschreven perceel land, als dc gemeente blijken zal
nou dig te hebben voor de uitvoering van het eerste gedeelte van
de werken der uitbreiding van 't bebouwde gedeelte der gemeente,
tusschen dc lijn der staatsspoorwegen HarDugenLeeuwarden en
hel Zaailand.
2o. de gemeente
a. genoemden Pieter Jans de Boer ontslaat, voor den nog
loopenden huurtijd, van de betaling van den huurprijs voor zoo
danig gedeelte als waarvan het huurregt door licrn wordt afge
staan
b. zich verbindt om
a. op hare kosten te zorgen voor eene behoorlijke afscheiding
en een gcregelden waterafloop van het verhuurde;
b. met den vijfden Maart 1869 nog voor den tijd van drie
jaren en alzoo tot den zelfden datum van het jaar 1872 aan
me erge mei den de Boer, onderhandsch in huur af te staan zoo
danig gedeelte van het bedoeld perceel lands, als bij de expiratie
van den loopenden huurtijd door hem in huur wordt bezeten,
tegen betaling zijnerzijds aan een huurprijs berekend naardien, welke
tot dat tijdstip daarvoor door hem is betaald, met dien verstande
evenwel, dat de gemeente het regt behoude om de nieuwe huur
ten allen tijdo te doen eindigen mits «Ier. huurder eene maand
vooraf met het voornemen daartoe schriftelijk in kennis stellende.
Tevens is besloten aan dit besluit vóór de resumtie der notu
len uitvoering te geven.
8. De Voorzitter het noodig keurende dat de deu ren voor een
korten tijd worden gesloten, is daartoe overgegaan.
x\'a heropening der vergadering, wordt op voorstel van deu
Voorzitter besloten, «ie behandeling van punt 6 van den oproe
pingsbrief, aan tc houden tot eene volgende vergadering.
9. Is ter tafel gebragt eene missive van de commissie van
bestuur over het starts ziekenhuis alhier dd. 21 Maart 1868, hou
dende verzoek om magtiging tot af- en overschrijving van en op
sommige posten d< r begroeting van die administratie over het
jaar 1868. Op voorstel van den Voorzitter is besloten, deze
missive en bijlage ten fine van onderzoek en rapport te stellen
in handen van de commissie indertijd belast geweest met het
onderzoek der betrekkelijke bcgrooting, bestaande uit dc heeren
de With, Oosterhoü' en Suringar.
10. l)c Voorzitter brengt ter tafel een voorstel van B. en W.
inzake het adres van J. Keikes, pachter van do opkomsten der
Irnsumerzijl en bijbehoorende brug ter bekoming van vergoeding
voor geleden schade. Waarop is besloten, gezegd voorstel in
eene volgende vergadering te behandelen.
11. Wordt ter tafel gebragt een voorstel van B. en W. be
trekkelijk een verzoek van den Directeur van liet postkantoor
alhier, ter bekoming van lokaliteit voor een postkantoor cn wo
ning, ook hierop is besloten, in eene volgende vergadering
in behandeling tc nemen.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 26 Maart cn 9 April 1868.
67
11. De Voorzitter doet mededeeling van de volgende inge
komen stukken als:
a. eene resolutie van heeren Ged. Staten dezer provincie d.d.
12 Maart 1868 no. 41, houdende berigt van ontvangst der door
den Raad vastgestelde verordening regelende den werkkring der
commissie voor openbare werken;
b. eene resolutie als boven d.d. 19 Maart 1868 no. 15, hou
dende goedkeuring van het raadsbesluit tot onderhandsche verhu
ring der huizinge lett. I no. 35 aan Ph. W, Hagenbeiraer;
c. eene resolutie als boven d.d. 19 Maart 1868 no. 14, hou
dende goedkeuring van het raadsbesluit tot onderhandsche ver
pachting van eenig grasgewas aan H. Pater en J. Attema;
d. eene resolutie als boven d.d. 20 Maart 1868 no. 6 hou
dende goedkeuring van het 2e suppl. kohier van de directe belasting
op het inkomen dezer gemeente, over het dienstjaar 1867
e. eene resolutie als boven d.d. 20 Maart 1868 no. 19,
geleidende het koninklijk besluit d.d. 14 Maart 1868 no. 4 2,
houdende goedkeuring van het raadsbesluit tot heffing van 25
opcenten op de hoofdsom der rijks personele belasting;
eene missive van den heer dr. E. Verwijs, d.d. 23 Maart
1868, houdende kennisgeving dat hij tengevolge van zijn eerlang
op handen zijnd vertrek uit deze gemeente, genoodzaakt is zijn
ontslag als lid van den Gemeenteraad te nemen;
y. eene missive van den heer E. H. Scheffelaar Klots te Gouda,
d.d. 18 Maart 1868, houdende onder mededeeling van het een
en ander daartoe betrekkelijk, dankbetuiging voor dc op hem
uitgebragte benoeming tot directeur-leeraar aan de op te rigten
burger dag- en avondschool alhier.
W'aarop is besloten, al deze stukken aan te nemen voor notificatie.
12. De Voorzitter doet mededeeling van het resultaat der
gehouden aanbesteding van het werk der demping van de gracht
langs dc Boterhoek enz. waaruit blijkt dat daarvan aannemers
zijn geworden B. J. Kuurstra en G. H. Brouwer beide te Frane-
ker, voor eene som van 23,586. Aangenomen voor notificaric.
13. Wordt ter tafel gebragt het ingekomen verslag van den
toestand van het stads ziekenhuis alhier over het jaar 1867.
Waarop is besloten, dat stuk ter visie te leggen voor de leden
dezer vergadering.
14. Bij monde van den heer van SlotercLjjck wordt namens
de daartoe benoemde commissie rapport uitgebragt in zake het
voorstel van den heer Oosterhoff Wz. tot het instellen van een
onderzoek of en in hoever het wenschelijk is alsnog de noodige
stappen te doen ter bekoming van vrijstelling van grondbelasting
cn patentregt, wegens de gasfabriek door de gemeente Leeuwarden
geëxploiteerd wordende.
Waarop is besloten dat voorstel in eene volgende vergadering
in behandeling te nemen.
15. Door den heer de Haan wordt rapport uitgebragt om
trent het onderzoek der rekening en verantwoording van de stads
arncenkamer alhier over het jaar 18 66.
Ook hierop is besloten de behandeling daarvan in eene vol
gende vergadering te doen plaats hebben.
Niets racer ter behandeling overig zijnde, sluit de Voorzitter
de vergadering.
VERSLAG van het verhandelde ter vergadering
van den Gemeenteraad van Leeuwar
den, gehouden op Donderdag den 9
April 1868.
Aanvankelijk 14 later 15 leden tegenwoordig. Afwezig de
heeren Rengers, Wiersma, Suringar, de Haan, Jongsma en Buma
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
de heeren Suringar en Buma hebben schriftelijk van hun afwe
zen berigt. Voorzitter de heer D. Zeper die de vergadering op
het daarvoor bepaalde tijdstip opent.
1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde
wegens de op 26 Maart jl. gehoudene vergadering.
2. Aan de orde is de behandeling van het rapport der com
missie aan xcelke is opgedragen geworden het onderzoek der reke
ning en verantwoording van de voogden der stads armekamer over
1866.
De vergadering, zich met de conclusie van dit rapport veroc-
nigende, besluit dienovereenkomstig:
lo. De aangeboden rekening goed te keuren.
2o. Heeren B. en W. te verzoeken aan heeren voogden
's Raads dank over te brengen voor hun gevoerd ordelijk beheer.
Zullende aan dit besluit v«5ór de resumtie der notulen uitvoe
ring worden gegeven.
3. Aan de orde is chi behandeling van de door B. en W.
bij hun rapport van den 13 Februarij jl. aangebodene en onder
de bijlagen tot het verslag van dien dag voorkomendeontwerp-
instructie voor den gemeente-ontvanger te Leeuwarden.
De Voorzitter gaat daartoe over en brengt art. 1 in discussie.
De heer Duparc is van oordeel dat dit art. als overbodig is
te achten omdat de bepaling dat de ontvanger een borgtogt
moet stellen, bij de 2e alinea van art. 110 der gemeentewet is
voorgeschreven en dus hier in de instructie zal kunnen gemist
worden.
De heer Bloembergen ontkent niet dat soortgelijke bepaling
in de gemeentewet voorkomt, maar dergelijke herhaling van wets
bepalingen vindt men in vele verordeningen. Iets anders zou
het zijti indien men iets wilde verordenen wat eenigzins in strijd
met de wet ware te achten, nu is het zijns inziens voor de vol
ledigheid der instructie goed dat ook die bepaling daarin worde
opgenomen. Hij kan dus de zienswijze van den vorigen Spr.
niet wel ondersteunen.
De heer Dliparc erkent dat het zijn nut kan hebben om in
sommige verordeningen de bepalingen der wet in herinnering te
brengen, maar hier is het eenigzins anders. De instructie van
den ontvanger vangt met «lie bepaling aan, met eene bepaling
van iets, waaraan reeds voldaan moet zijn wanneer de ontvanger
in functie treedt.
De heer Bminsma is van tegenovergesteld gevoelen. Het
betreft hier juist de voorwaarde waaraan allereerst moet voldaan
zijn en die dus ook allereerst in de instructie hare plaats dient
te vinden.
De heer Westenberg wenscht deze bepaling hier te behouden.
Bij eventucele vacature zullen de sollicitanten het eerst kennis
maken me? <le betrekkelijke instructie, en dan heeft het zijn nut
dat iemand die, hoe ook bekend met administratie, toch niet
altijd gecenseerd kan worden eene bepaalde studie van de ge
meentewet gemaakt te hebben, die voorwaarde in de instructie
aantreffe. Bovendien er bestaat immers geen bezwaar dat men
die instructie zoo volledig mogelijk make.
De Voorzitter deelt in zoover het gevoelen van den heer
Duparc dat de borgstelling bij de organieke wet is voorgeschre
ven, doch moet opmerken dat bij de behandeling van verordc-
ningeu enz. meermalen de vraag is gerezen of en in hoever men
de bevoegdheid zou hebben dergelijke wetsbepalingen daarin
op te nemen, en dat men toen van meeaing is geweest daarin
geen bezwaar te zien. Het schaadt immers niet en het strekt
ter bevordering van volledigheid die vooral in eene instructie
wenschelijk is. Hij vraagt of de heer Duparc een voorstel te
dien opzigte wil doen.
17