72
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 20 April 1868.
onaannemelijk. Aangezien Spr. de punten van conclusie niet
voor zich heeft valt het hem eenigzins moeijelijk ze na te gaan
cn te behandelen. Hij zal zich daarom alleen bepalen tot het
hoofdpunt, het verzoek namelijk om op de zaak terug te komen.
Dat verzoek komt hem voor onaannemelijk te zijn en daarom
stelt hij bij amendement voor dat de Vergadering besluite
Aan adressanten te kennen te geven dat de Raad geene termen
heeft kunnen vinden oin aan hun verlangen te voldoen.
De Voorzitter doet de vrrag of het voorstel van den heer
Attema ondersteund wordt.
Dit geschiedt.
De heer Wiersma vraagt hierop welk der beide voorstellen
nu de prioriteit heeft.
De Voorzitter is van oordeel dat het voorstel van den heer
Attema, als zijnde het eerst gedaan, de voorrang heeft.
De heer Dupai'C geeft te kennen dat hij, behoudens alle hulde
voor het voorstel van den heer Wiersma, van oordeel is dat
volgens de bepaling van het reglement van orde, het voorstel
des heeren Attema, als zijnde een positief voorstel, wel de prio
riteit dient te hebben. Wordt dat voorstel afgestemd, dan komt,
natuurlijk dat van den heer Wiersma daarvoor in de plaats.
De heer Wiersma kan die opinie niet deelen. Eerst dient
men te weten of men aan het verzoek van adressanten gevolg
zal willen geven, en eerst dan wanneer daartoe besloten is, zal
men hebben te onderzoeken welk gevolg. Dergelijke behande
ling van zaken maakt men meestal commissoriaal, en somtijds
stelt men de zaken ten fine van berigt en voorlichting in handen
van B. cn W. Men dient eerst te bepalen zal men aan het
verzoek gevolg geven cn zoo ja welk gevolg, want ook al be
sluit men daaraan gevolg te geven, dan is het Spr. althans
volstrekt niet onverschillig op welke wijze het verder onderzoek
zal plaats vinden. Uit dien hoofde wenscht hij dat eerst zijn
voorstel behandeld worde, want om het voorstel van den heer
Attema, dat is tc zeggen om der adressanten met zorg gestelde,
ja ingewikkelde conclusie zoo maar voetstoots te behandelen en
op die wijze daaraan het burgerregt te vcrleenen, dit acht Spr.
niet goed, dit wil hij niet.
De heer Attema zal zich met het laatst gesprokene van den
heer Wiersma niet, kunnen vereenigen. Ter vorige vergadering,
toen de adressen ter tafel werden gebragt, is, op voorstel van den
Voorzitter, eenparig besloten om zc in behandeling te nemen.
Ze zijn dus ontvankelijk verklaard en de eenige questie is nu
nog, zijn ze al dan niet toewijsbaar. Om daartoe tc geraken cn
om tc gemoet te komen aan het bezwaar van den heer Wiersma
om niet over door adressanten gestelde punten beslissing te nemen,
heeft Spr. dat verzoek als zijn voorstel overgenomen en uit dien
hoofde vermeent hij, dat dit voorstel genoegzaam het regt van
prioriteit met zich voert. De heer Wiersma noemde de conclu
sie van de adressen, thans de conclusie van Spr. 's voorstel, inge
wikkeld cn moeijelijk te beantwoorden. Spr. acht die gestelde
vraagpunten niet alleen pertinent, maar ook afdoende en tot het
doel leidende. Maar bovendien, men heeft nog daaraan toege
voegd „of wel zoodanige andere en betere vragen als waartoe
de Raad termen zal vinden, naar aanleiding van de door de
adressanten genoemde feiten." Door die toevoeging behoudt (le
Raad het regt, nog andere en, zijns inziens, betere vragen aan
de commissie te stellen.
Tot het in behandeling nemen der adressen is besloten, nu
dient daarop ook eenige beslissing genomen tc worden en die
conclusie maakte alreeds een punt van beraadslaging uit, zoodat
het wel gten twijfel lijdt, of het voorstel van den heer Wiersma
is daaraan postérieur.
De heer Wiersma blijft bij zijne opinie dat men hier moeije
lijk over die conclusie zal kunnen beraadslagen, maar wel over
de vraag of men iets zal doen.
De heer Attema gelooft dat zijn voorstel heel duidelijk is.
Iïij leest dit nogmaals. Aangezien nu reeds is besloten dat het
voorstel ontvankelijk is, zoo is daarmede te gelijk besloten, dut
ook beslist zal worden het lot der adressen.
De Voorzitter stelt hierop voor om het voorstel van den heer
Attema het eerst in behandeling tc nemen.
Hiertoe wordt besloten met 20 tegen ééne stem (die van den
heer Wiersma,)
Het voorstel van den heer Attema is dus in beraadslaging gebragt.
De lieer Gorter geeft te kennen, dat er wel goede motieven
aanwezig zijn om de uitvoering van het voorgenomen werk der
uitbreiding raadzaam tc achten. Van af het standpunt waarop
hij zich in de beoordceling dier zaak op heden plaatst, dringen
zich echter genoegzame beweegredenen bij hem op om die uitvoe
ring onraadzaam tc achten. Het voorname motief daarvoor is
de groote uitgaaf die het werk na zich sleept. Om terug te
kecren rekent hij het nog tijd, want al is die post van ƒ60,000
ter begrooting gebragt, dit belet niet dat men de uitvoering
achterwege laat. Du gemeente komt zijns inziens door die uit
voering in te groote financieele bezwaren, die alleen door hoogcre
bedragen van den hoofdelijkcn omslag zijn te dekken. Zijns
inziens is de stand van de geldmiddelen der gemeente reeds
zoodanig, dat zij een zeer zuinig beheer behoeft. Vroeger was
de ifntelast pl. ra. ƒ11,000 nu is die gestegeu tot ƒ25.700,
buiten de rente van voor de gasfabriek opgenomen kapitalen.
Hij zal zich daarom voor het voorstel dat hij ondersteunde
verklaren.
De lieer Surillgar zegt: Al spoedig nadat hij lid van deze
vergadering was, kwam het plan tot uitbreiding der bebouwde
kom van de gemeente in behandeling. Ten einde van geene
inconsequentie te dezer zake beschuldigd tc worden, weuscht hij
op te merken, dat hij reeds tijdens die bohandeliug moeite had
zijne volle adhacsie aan eene uitbreiding op zoo groote schaal
te schenkenhij was niet overtuigd van hare noodzakelijkheid
en zag in de verwezenlijking der ontworpen plannen groote be
zwaren voor de gemeente. Die bezwaren deelde hij mede bij het
onderzoek in de sectiën zoowel als in de vergadering van de
commissie van rapporteurs. liet verslag der commissie draagt
daarvan trouwens dc blijken.
Door den Voorzitter is, in diens memorie, van dat sectie-ver-
slag mentie gemaakt en gezegd dat daarin geen enkel punt. onbe
sproken is gebleven, hetwelk de wensehelijkheid en de noodza
kelijkheid in het licht kan stellen. Spr. wil den daarin vervat
ten lof gaarne voor zijn deel aannemen maar moet toch obser
veren, dat uit dat verslag evenzeer blijkt, dat de ingenomenheid
met die plannen niet algemeen, niet onvoorwaardelijk was. Zells
de meerderheid in de commissie van rapporteurs deelde die be
zwaren, maar zij had tegenover zieh zulk eene groote meerder
heid in de sectien, dat zij wel mede moest werken, zij het dan
ook onder eene beperkende voorwaarde, tot de uitvoering van
hetgeen door die meerderheid noodzakelijk en vvenschelijk
werd geaeht. Hij voor zieh had respect voor die meerderheid
en zou gaarne blijven medewerken, gelijk hij tot nu toe gedaan
heeft, aan de verwezenlijking dier groote plannen, ook zonder
die eenmaal kenbaar gemaakte bezwaren te releveren. Maar nu
hij zijne bezwaren gedeeld ziet door een aanzienlijk getal inge
zetenen, nu hij die bezwaren terugvindt in de adressen dier inge
zetenen, nu eenmaal die adressen ontvankelijk zijn verklaard en
in behandeling genomen, nu wenscht hij in elk geval niet ligt-
vaardig' tc werk tc gaan maar moet hij zich verklaren voor liet
instellen van een nader onderzoek.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 20 April 1868.
73
Dc heer Attema moet, als hij het woord over de aanhangige
zaak zal voeren, een blik op het verledenc terugwerpen en trach
ten aan te toonen hel standpunt dat hij ter zake innam. Toen
de zaak der uitbreiding in de sectien behandeld werd, behoorde
hij tot de kleine minderheid, die twijfelde aan de behoefte, welke
hier aan uitbreiding der stad zou gevoeld worden. Desniettegen
staande kwam dc zaak tot stand en heeft hij later tot de vaststelling
van de nader genomen besluiten medegewerkt. Ja, hij weuscht hier
ten allen overvloede nog te constateren, dat hij zelfs heeft medege
werkt tot een voorstel, de strekking hebbende om tot eene bespoe
digde uitvoering van het voorgenomen werk te geraken, omdat
zulk een besluit leidde tot eene eerlijke uitvoering van een eens,
hoezeer zijns ondanks genomen raadsbesluit. Maar niettegenstaande
hij daartoe medewerkte wensche hij, nu er eene stem, eene zoo krach
tige stem van den kant der ingezetenen opgaat, het nader onder
zoek naar die behoefte iu te stellen, zij het ook, dat hij daar
door den schijn van inconsequentie op zieh laadt. Hij wenscht
nog opzettelijk te onderzoeken of hij al dan niet iu zijne primi
tieve meening zal worden bevestigd dat er werkelijk geen behoefte
en urgentie bestaat om dc zaak der uitbreiding uit te voeren.
Reeds zyu tegen de door een groot tal van ingezetenen beproefde
poging, afkeurende stemmen van leden dezer Vergadering, op
gegaan. Maar wat wordt hier dan wel eigenlijk verzocht? Spr.
herhaalt het dat verzoek is zeer bescheiden, men vraagt een
nader onderzoek omtrent eene aangelegenheid die zeer van nabij
het finanlicel belang der ingezetenen raakt, die op het punt staat
om uitgevoerd te worden. Er is over het verzoek en het voor
stel gesproken, als of het inhield het verzoek aan den Raad om
op zijn besluit terug ie komen. Zulks moge de hoop der adres
santen, de wensch van Spreker, als Voorsteller zijn, voor het
oogenblik, hebben èn de adressen èn het voorstel niets anders
ten doel dan een nader onderzoek van eene belangrijke aangele
genheid, van een openbaar werk, dat., uitgevoerd wordende, groote
lasten voor de gemeentenaren zal meebrengen. Het is de vraag
alleen is de Raad dan zoozeer van het nuttige, het noodzakelijke
overtuigd, dat dc uitvoering van het werk onverwijld moet door
gaan Het is hier de vraag of men nog niet ter goeder ure
kan terugkomen, indien dat nuttige en noodzakelijke niet direct
mogt blijken te bestaan. Het voorstel tot onderzoek beslist niets,
ook Spr. wenscht met zijn voorstel niets te beslissen, maar de
gelegenheid tot een nader, hem noodzakelijk voorkomend onder
zoek te openen. Blijkt het daaruit, dat hij in dwaling verkeert,
welnu hij zal zich daarover verblijden en te geruster tot verdere
uitvoering medewerken. En nu vaagt Spr. bestaat er werkelijk
die behoefte, is dc zaak wezentlijk zóó urgent dat men een nader
onderzoek ongeraden acht, zóó dat men zich daartoe den tijd
niet mag gunnen Spr. wenscht tc vragen, verkeert Leeuwarden
ten aanzien van die vermeende behoefte, dan in gelijk geval als
b. v. Arnhem en 's Ilage, zijn voor onze gemeente zulke sporen
van vooruitgang zigtbaar dat men zulk een haast met de uitbrei
ding hebbe tc maken Zal men, bijaldien die uitbreiding plaats
vindt, dc nieuwe wijken bezet zien door nieuwe inwoners, of zal
men in dat geval niet veeleer hebben te deuken aan verplaatsing
van ingezetenen van het eene gedeelte der stad naar het andere?
De vraag, die adressanten zich veroorloven te doen is deze heeft
dc Raad wel het ware voor Het is niets dan een vraag, waarop
de adressanten cn hij voorsteller than3, wel is waar, ontkennend
meenen te moeten antwoorden, en waaromtrent nu nader onder
zoek, met gepaste bescheidenheid, wordt gevraagd. Dat onder
zoek kost slechts eenige weken tijds, ja laat het een jaar koster.,
maar dan zal men het besef hebben overeenkomstig den wensch
van vele ingezetenen gehandeld te hebben, zoo niet dan vermeent
Spr., slaat men den ingezetenen in het aarigezigt.
Neen, beter is het de zaak nog te onderzoeken en brengt dit
geene verandering in het eens genomen besluit, dan kan zc uit-
BlJ VOEGSEL TOT DE PROVINCIALE FuiESCIIE COURANT.
gevoerd worden, met een nog versterkte overtuiging, dat hier in
't waar belang der gemeente gehandeld wordt. Bovendien heeft
dan de Raad de voldoening dat hij in allen gevalle heeft ge
luisterd en regt heeft laten wedervaren aan de billijke wenschen
van een aantal ingezetenen. Spr. deelt ten volle het geopperd
bezwaar tegen de opportuniteit, dc te late indiening der adressen.
Dc ingezetenen hadden veel vroeger hun belangstelling in deze
zaak aan den dag moeten leggen.
Het publiek wordt soms wakker bij veel minder ingrijpende
besluiten. Hij herinnert zich nog dat Leeuwarden, na het bekend
worden van het raadsbesluit tot afschaffing van het luiden van
het kwart voor tiens klokje, vol was van verontwaardiging over
de afschaffing van dat aloud gebruik. Welk een velschil met
hetgeen men thans ziet gebeuren Terwijl de ingezetenen reed§
lang gelegenheid hadden om tegen de besluiten der uitbreiding
van de stad hunne bezwaren kenbaar te maken, bleven ze tot op
het laatste uur daarmede achterwege. Ilct valt niet te ontken
nen, zij hebben veel te laat hun verlangen kenbaar gemaakt.
Maar nu der adressanten verzoek door de ontvankelijkheidsver-
klaring is gedekt, nu dient men het ook- te behandelen. Spr.
is niet in staat om al de feiten waarvan het adres gewaagt toe
te lichten, maar dit is hier ook minder noodig. De te benoa-
men commissie zal dit hebben te doen. Enkele punten echter
wil hij bespreken. Omtrent de bij de adressen gegeven bevol
kingsstatistiek waartegen de heer Burgemeester bij zijne memorie
opkwam, wenscht hij op te merken, dat de gunstige stand waarop
door den Burgemeester in die memorie wordt gewezen, eigenlijk
verkregen is door eene veranderde inrigting der bevolkingsregis
ters. Sedert 1859 toch is de feitelijke, niet racer de wettige
bevolking grondslag van die registers, zoodat nu ook gevangenen
en militairen tot de bevolking der gemeente, waar ze verblijven,
worden geacht te behooren. Ware het door den Burgemeester
gegeven uitzigt op eene eenigzins noemenswaardige vermeerdering
van bevolking gegrond op verkregen ervaring der laatste jaren,
dan zou het zooeven door Spr. beweerde, dat namelijk tengevolge
van den voorgenomen aanbouw de bevolking zich alleen van het
eene deel der gemeente naar liet ander zou verplaatsen, misschien
voor een deel van minder aanbelang zijn.
Maar toch blijft de aanwinst der bevolking zóó gering, dat
deze de uitbreiding der gemeente allerminst noodig maakt. Er
is door den heer Wiersma op gewezen dat het der opbrengst
aan personele belasting van dc bewoners der nieuwe wijk of wij
ken zou vloeijen in de gemeentekas en dat dit zulk een belang
rijk voordeel zou aanbrengen, dat daardoor gemakkelijk de rente
van het kapitaal voor het eerste werk der uitbreiding, zou kun
nen worden gedekt. Ilct is waar, het dier opbrengst vloeit
in stads kas. Maar hoe groot zal dat voordeel zijn, bijaldien die
bewoners vroeger in andere wijken der gemeente woonden, bijal
dien men hier aan verplaatsing moet denken Spr. ziet er iü 't begin
dat groote voordeel althans niet in, maar vreest veeleer dat de
teckening op die wijze van de zaak gegeven, te helder gekleurd
zal zijn hij gelooft niet dat door dien aanbouw zoo groote ver
meerdering der stedelijke inkomsten zal worden verkregen. Er
is nog een punt aangeroerd dat de aandacht overivaardig is en
dat, zoo het feitelijk bestaat, inderdaad een bezwaar oplevert
tegen de aanneming van Sprs. voorstel. Er is namelijk dooi
den heer Wiersma beweerd, dat de zaak niet meer in haar ge
heel zou zijn, en indien dit zoo ware, dan zouden adressanten
niet meer ontvankelijk zijn in hun verzoek. Maar die bewering
is niet juist. De zaak der uitbreiding is nog volkomen in haar
geheel maar was op het tijdstip der indiening van dc adressen, op
het punt om verbroken te worden. De gracht nevens de bur
gerschool is voor een gedeelte aangeplempt, dit i3 waar, maar
die aanplemping vond niet plaats als een gevolg van het besluit
der uitbreiding ze was in geen opzigt een eerste stap op deu
21