4
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 14 Januarij 1869.
geval van schade door brand daaraan overgekomen de assurantie
penningen voor zooverre strekkende of benoodigd, in de plaats
der onderzetting treden, ten welken einde de verkoopers bevoegd
zullen zijn, om dit beding ten allen tijde ten koste van de betrok
ken koopers, aan de verzekeraars te doen beteekenen.
22. Wordt in behandeling genomen, het in de vorige verga
dering ter tafel g'ebragte verslag van tie commissie voor de straf
verordeningen, dd. 23 December 1868, betrekkelijk 't onderzoek
van de plaatselijke verordeningen, tegen wier overtreding straf
is bedreigd, ingevolge art. 177 der gemeentewet, voortdurend
kracht is toe te kennen.
De commissie geeft bij dit verslag te kennen, dat het haar
niet is gebleken, «lat sedert haar verslag van 25 April 1867,
wetten of koninklijke besluiten zijn verschenen, waardoor ecnige
bepaling van die verordeningen kracht zou hebben verloren of
wijziging of intrekking zou vorderen en voegt daarbij het voorstel,
dat verslag in afschrift mede te deelen aan Gedeputeerde Staten
dezer provincie, naar aanleiding van hun besluit van 30 April
1866, no. 21 (Prov. blad no. 77.)
De vergadering zich met dit verslag vereenigende, besluit dien
overeenkomstig zonder hoofdelijke stemming.
23. Wordt in behandeling genomen, het in de vorige verga
dering ter tafel gebragte voorstel van Burgemeester en Wethou
ders, tot benoeming van een hulponderwijzeres aan de Fransche
dag- en kostschool voor jonge jufvrouwen alhier, aan welke vol
gens 's Raads besluit van 12 November 1S68, behalve de door
de hoofdonderwijzeres te verstrekken kost, inwoning en bewas-
sching, eene jaarwedde verbonden is van vier honderd gulden
400); onder overlegging van de vercischte voordragt.
Tot stemopnemers worden ten dezen door den Voorzitter be
noemd de heeren Suringar en de With. Bij de ter zake gehou
den stemming is gebleken, dat raej. N. II. A. Retel met alge-
rneene (20) stemmen, tot opgemeldc betrekking is benoemd ge
worden.
24. Is ter tafel gebragt en gelezen, een voorstel van Burge
meester en Wethouders, betrekkelijk eene aan hun collegie ge-
rigte missive van hunne ambgenooten der gemeente het Bildt,
van den 22 December jl. no. ,Tyn0C, houdende voorstel, van
heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie magtiging aan te
vragen, tot wijziging van art. 7 van de verordening op het beurt-
veer tusscben wederzijdeche gemeenten.
De Voorzitter stelt voor tot de dadelijke behandeling var.
van dit voorstel over te gaan; waartoe wordt besloten.
De conclusie van het voorstel hierop in rondvraag gebragt
zijnde, wordt dezelve onveranderd, zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld en alzoo besloten:
lo. Burgemeester en Wethouders te magtigen om, namens
den Raad, tie volgens art. 121 der gemeentewet vereischte mag
tiging te vragen, tot het aanbrengen eener nadere wijziging in
art. 7 lett. b der verordening op de beurtveren tusscben Leeu
warden en het Bildt, primitief vastgesteld den 11 en 26 Maart
1857, gewijzigd den 7 en 26 November daaraanvolgende en den
4 en 27 September i860.
2o. Burgemeester en Wethouders op te dragen, om wanneer
de sub a bedoelde magtiging wordt verleend, te zyner tijd een
ontwerp-besluit tot vaststelling van raeerbedoelde wijziging aaD
de goedkeuring van den Raad te onderwerpen.
De Voorzitter stelt hierop voor, eene kleine verwisseling in
de volgorde der behandeling van de nog af te doene punten
van den oproepingsbrief te maken, door in plaats van punt 8,
eerst punt 9 van dien brief in behandeling te nemen.
Hiertoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
25. Wordt overgegaan tot de behandeling van de iu de vo
rige vergadering onafgcbandcl le artikelen van de, door de in
de vergadering van 26 November 1868, benoemde commissie
voor de gymnastiek, ontworpen concept-verordening, houdende
algemeene bepalingen voor het onderwijs aan de gemeentelijke
gymnasticks ;hool.
De Voorzitter geeft te kennen dat men in de vorige verga
dering is genaderd tot de behandeling van art. 16, waarop door
den heer Rengers een amendement is voorgesteld
dat inmiddels van de commissie een schriftelijk voorstel is in
gekomen en stelt hij alzoo voor dit bij de behandeling in over
weging te nemen hiertoe wordt besloten.
De heer Rengers geeft te kennen, dat, ofschoon dit niet uit
drukkelijk in de memorie van toelichting vermeld is, het vorige
amendement door de commissie ingetrokken, en daarvoor het in
behandeling zijnde voorstel in de plaats gesteld is.
Het voorstel der commissie wordt hierop gelezen en inbehan-
deling genomen
Art. 16.
De heer Süringar verzoekt de Vergadering, met goedvinden
van zijne medeleden der commissie, voor het woord lesuren in
dit artikel eenvoudig te lezen uren, als hier, waar van geen
school of verdeeling in klassen sprake is, voldoende is.
De heer Bloembergen heeft alnog bezwaar tegen dit artikel;
hij is van meening dat wegens de hooge retributie van de inrig-
ting niet dat gebruik zal worden gemaakt dat men zich voor
stelt; vooral voor menschen van meergevorderden leeftijd, brengt
het den aard der zaak mede, dat het getal zich tot een gering
cijfer zal beperken volgens het voorstel zal de gemeente voor
2 lesuren per week ƒ6.60 's maands genieten voor vergoeding
van vuur en Jicht en dit is nog al een aanmerkelijk bedrag
liever zou hij zien dat in plaats van l/3 van 't leergeld l/+ en
in plaats van ƒ6.60, 5 aan de gemeente worde uitgekeerd.
Bovendien hoeft Spr. nog eene bedenking tegen de redactie van
het artikeler is toch in het artikel sprake dat „leergeld" aan
de gemeente zal worden uitgekeerd en dat woord wenschl hij
buiten te sluiten wanneer het art. zoodanig wordt vastgesteld
zal het ingevolge de gemeentewet, de koninklijke goedkeuring
moeten erlangen de bedoeling echter is eene vergoeding te er
langen voor vuur en licht, voor gebruik van 't lokaal en de in
strumenten en wanneer het nu iu dien zin wordt ingekleed zal
het uil een wettelijk oogpunt al» geregeld kunnen worden be
schouwd. Zoodoende zou men aan te maken bedenkingen tege
moet komen de onderwijzer ontvangt het schoolgeld en deze
geeft aan de gemeente eene vergoeding voor vuur, licht, enz.
van '/3 of J/4 van het ontvangen schoolgeld. Spr. wenseht over
zijne opmerkingen het oordeel van de commissie te vernemen.
De heer Rengers zegt dat vorige geachte Spr. tweeërlei be
zwaren heeft, die niet door de commissie worden gedeeld 't eene
is van finantieëlen, 't andere van wettelijken aard; hij zal trach
ten ze beide te beantwoorden en zoo mogelijk uit den weg te
ruimen.
Op bet eerste bezwaar merkt hij op, dat de gemeente de in-
rigting heeft tot stand gebragt voor openbaar onderwijs en ziet
hij de noodzakelijkheid niet in om, zonder noemenswaardige ver
goeding dezelve voor privaat onderwijs open te stellen- de
bedoeling i3 echter niet om ze tot een bron van inkomsten voor
de gemeente te maken. Dat de som door de commissie gesteld
dan ook niet te hoog is blijkt geredelijk wanneer men nagaat,
dat gedurende de le3 13 gaspitten gebrand worden; rekent men
nu voor de consumtie van gas 40 cents en voor die van turf
20 cents per les, dan krijgt men voor 9 lessen in de maand
15.40. Het gebruik van het locaal en der instrumenten dus
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 14 Januarij 1869.
5
buiten rekening gelaten, is eene vergoeding van 5 reeds te ge
ring en mag de door de commissie voorgestelde som van 6.60
of A van het leergeld, van 20 personen tegen 1 gulden per
persoon, waarop hare berekening steunt, zeer billijk geacht worden.
Wat nu het wettelijk bezwaar aaDgaat merkt Spr. op, dat de
uitkeering toch niet met het helfen van een belasting is gelijk
te stellen het schoolgeld wordt door de onderwijzers krachtens
particuliere overeenkomst geheven en deze keeren daarvan een
gedeelte aan de gemeente uithet art. is overigens ook met het
oog op art. 244 der gemeentewet in dier voege geredigeerd.
De heer Suringar kan niet vatten hoe do voorlaatste Spreker
zijn doel om het leergeld voor particuliere lessen te verminderen,
wil bereiken door de vergoeding aan de gemeente op '/4 a 5
in plaats van V3 a ƒ6 te stellen. Daardoor komt men toch tot
dezelfde som, ja tot een kleinigheid meer; want 3 X 6.60
19.80 en 4 X 5 f20.
Spr. acht wijders de vermindering van het door de commissie
tot basis aangenomen minimum van leergeld onraadzaam en ge
looft met den heer Rengers dat ook de vergoeding aan de ge
meente niet veel lager kan gesteld worden. De grond daarvan
ligt in de uitgebreidheid van het lokaal en de kostbaarheid van
de inrigting, die dezelfde blijven, 't zij een klein 't zij een groot
personeel aan de lessen deelneemt en dus een hooger bedrag per
hoofd vorderen, wanneer slechts een betrekkelijk klein getal daar
van gelijktijdig gebruik maakt.
De heer DuparC zegt over 't algemeen een vriend te zijn van
het heffen van lang schoolgeld hij veronderstelt, dat het ook de
bedoeling der commissie is dat de gemeente hier slechts vergoe
ding erlange voor vuur en licht en 't gebruik maken van lokaal
en toestellen, en dat zij daarvan niets wenseht te profileren maar
verder diene men ook niet te gaan, want bij een te laag school
geld zou hij vreezen, dat de onderwijzers te veel lessen zouden
moeten geven en. dat de geregelde gang van 't onderwijs van
wege de gemeente daaronder zou lijden. Spr. gelooft echter dat
aan de gemaakte bezwaren opzigten» het woord leergeld, dat ook
hij wel eenigzins deelt, zou kunnen worden te gemoet gekomen
door een vast bedrag van de uitkeering te bepalen.
Het le lid van art. 16 geeft den onderwijzers bevoegdheid tot
het geven van privaat-lessen; indien men nu aan deze bepaling
toevoegde, dat de onderwijzers daarvoor eene vaste vergoediug
aan de gemeente moeten uitkeeren, dan kan het woord leergeld
geheel uit de verordening vervallen. Willen de onderwijzers dan
f 1 of j 0.50 leergeld per les nemen, daarmede heeft de gemeente
dan niets uit te staan dat moeten ze zelf weten. Spr. vraagt
de commissie of zij niet genegen zou zijn, het art. in dien zin
te wijzigen
De heer Bloembergen zegt dat de gegeven inlichtingen hem
niet van zijn denkbeeld hebben teruggebragthij blijft wijziging
van het art. wenschelijk achten en stelt daarom voor aan alinea
1 toe te voegen „tegen genot van een daarvoor door hen, onder
goedkeuring der commissie te bepalen leergeld."
„In dat geval wordt door de onderwijzers aan de gemeente
eene vergoeding voor het gebruik van het lokaal en de werktui
gen uitgekeerd, ten bedrage van minstens l/4 gedeelte van het
leergeld."
Dit voorstel wordt door den heer Wijbrandi ondersteund.
De heer Rengers acht eene uitkeering van '/4 gedeelte van
liet leergeld te gering de commissie heeft als grondslag aange
nomen dat geregeld 20 personen de lessen zullen bijwonen en
zou de volgens haar voorstel daarvoor uit te keeren vergoeding
6.60 bedragen wanneer '/4 bepaald wordt zal de gemeente
schade lijden en dit mag men toch in het belang van particu
liere personen niet vergen 't is waar, in de zomermaanden be
hoeft men geen vuur en licht en zou dit in compensatie kunnen
worden gebragt, maar Spr. is van gevoelen dat dan niet zooveel
gebruik van de lessen zal worden gemaakt als in de winter
maanden, en dat welligt gedurende de zomermaanden van het
privaat onderwijs minder gebruik zal worden gemaaktkon men
op een cursus over 't geheele jaar rekenen dan zou de zomer het
te kort van den winter kunnen dekken.
De heer Westenberg merkt op dat de particuliere lessen
grootendeels door volwassen personen zullen worden bezocht;
«lat de werktuigen daardoor, zooals van zelf spreekt, meer te
lijden hebben en aan grootere slijtage onderhevig zijn, dan zulks
met jonge personen het geval is en dat men daarop bij het
bepalen van de vergoeding, wegens de duurte van de instru
menten wel mag letten.
Do heer DuparC is van raeening dat wanneer de vergoeding
op »/4 wordt gesteld, zij allezins voldoende zal zijn.
De heer Bloembergen zegt dat het mogelijk kan zijn dat de les
sen door 40 jonge lieden wortlen bijgewoond; wanneer nu deze
40 ieder 1 leergeld per maand betalen dan nog ontvangt de
gemeente, indien n.l. de vergoeding op '/4 wordt gesteld, in een
jaar eene som van f 120; als de gemeente zich voorstelt om op
de zaak niet te winnen, mag eene vergoeding van J/4 billijk
geacht worden.
De heer Asman kan zich met het voorstel van den heer Bloem
bergen niet vereenigen naar der commissie's oordeel moet de
gemeente minstens eene vergoeding van 6 genieten. Hij zou
een vaste som als schadevergoeding willen vaststellen en ge
looft met den heer Duparc dat het niet noodig is noch van /3
noch van gedeelte van het leergeld te spreken.
De heer Dliparc doet hierop het voorstel het 2e en 3e lid te
doen vervallen en daarvoor te lezen:
„Voor het geven van particuliere lessen wordt door de onder
wijzers eene vergoeding aan de gemeente uitgekeerd van 3 per
maand voor 1 uur 's weeks."
Bij aanneming van dit amendement krijgt de gemeente een
doorloopende billijke vergoeding voor 't gebruik van 't locaal en
voor vuur en licht en zal ook het bezwaar, gelegen in het woord
leergeld, uit den weg zijn geruimd.
De heer Rengers verklaart zich tegen de beide amendementen,
ofschoon hij aan dat van den heer Duparc dc voorkeur zou geven.
De heer Duparc wijst den heer Rengers op de door dc com
missie zelve voorgestelde wijziging van art. 18, volgens welke
voor het privaat onderwijs door de commissie nog altoos speci
ale voorwaarden kunnen worden gesteld.
Het voorstel van den heer Bloembergen in rondvraag gebragt
zijnde wordt hetzelve met 17 tegen 3 sternen, die var. de heeren
Bloembergen, Attcma en Wijbrandi verworpen.
De heer Westenberg ondersteund hierop het amendement van
den heer Duparc.
De heer Brunger vraagt den heer Duparc of 't in zijn be
doeling ligt slechts één uur de lessen voor privaat onderwijs
open tc stellen.
De heer Diiparo antwoord ontkennend. Dc bedoeling zal ech
ter geheel uitkomen door het woord „een" te veranderen in „ie
der" uur.
De heer Brunger kan zich alsnu met het voorstel vereenigen.
De heer Bloembergen verklaart zich tegen dit amendement,
omdat de gemeente dan, al wordt de inrichting ook deor 40
personen bezocht, toch maar j 6 zal genieten.
Het amendement hierop in stemming gebragt zijnde, wordt
hetzelve met 11 tegen 9 steramen, die van de heeren Westen
berg, van Eijsinga, Brunger, Duparc, Bruinsma, van Sloterdijck,
Oosterhoff, Wijbrandi en Buma verworpen.
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciib Courant.
2