80
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 25 Februarij 1869.
Wethouders aangeboden bestek en de voorwaarden van aanbeste
ding voor het maken van eene ijzeren voetbrug over de stads
gracht, tusschen de buurt de Olde Galilëcti en het centrum der
stad, ter plaatse waar de „Verwersbrug" heeft gelegen, aan ge
noemd collegie ingezonden door den gemeente-architect, bij mis
sive van 27 Janurij 1869, no. 22/2.
15. Wordt in behandeling genomen het in de vorige vergade
ring ter tafel gebragte voorstel vaD Burgemeester en Wethouders,
aangaande het om bcrigt en raad in hunne handen gestelde
adres van de directie der alhier gevestigde sociëteit „Amicitia",
daarbij verzoekende
a. de jaarlijksche som van vijf en twintig gulden 25) tegen
betaling waarvan aan haar in erfpacht is afgestaan, de grond,
waarop 't gebouw dier sociëteit i9 gesteld, harerzijds moge wor
den afgekocht en afgelost tegen den penning twintig of voor
eene hoofdsom van vijf honderd gulden (ƒ500),
b. de beperkende bepalingen mogen worden opgeheven, opdat
zij daardoor volle en vrije eigenares worde van den grond sub a
bedoeld, alsmede van de plek gronds ten zuiden en
c. van een en ander eene behoorlijko titel zal worden opge
maakt ten koste van de adressante.
De heer Gorter geeft te kennen, dat hij, ten tijde de grond
aan de sociëteit Amicitia in erfpacht is afgestaan, de eer had
lid dezer vergadering te zijn en alzoo tot het in stand komen
dezer zaak heeft medegewerkt. In evenredigheid met de
waarde van den grond heeft men toen den te betalen pacht ge
steld op ƒ25 die, in aanmerking genomen dat de plek gronds
waar thans de sociëteit staat een verloren hoek was, billijk mag
worden genoemd. Men had op het oog dat door het stichten
eener sociëteit daar ter plaatse, niet alleen eene verfraaijing,
maar ook eene verbetering zou geschieden. Spr. acht het daarom
onvoegzaam om, daar de directie der sociëteitdoor het stichten
van het gebouw de waarde van den grond heeft vermeerderd,
het verzoek om de erfpacht af te koopen tegen het cijfer waarop
dcnzelven aan haar is afgestaan, te wijzen van de hand, te meer
nog (laar aan andere personen, aan wie in vroegeren tijd tegen
erfpacht grond is afgestaan, zulks is vergund.
Naar aanleiding van art. 46 der Gemeentewet is het Spr.
echter voorgekomen, dat hij, ais lid der sociëteit, aan de stem
ming over deze zaak geen deel mag nemen, waarom hij te ken
nen geeft zich daarvan te zullen onthouden.
De Voorzitter vraagt den heer Gorter of hij aangaande hei
door hem opgemerkte ook een voorstel wenscht te doen.
De heer Gorter geeft hierop te kennen, dat hij zich alleen aan
de stemming ten dezen zal onttrekken.
Daarna vraagt de Voorzitter of ook een der leden in staat
is, den heer Gorter aangaande zijn bezwaar om mede te stem
men, eenige inlichtingen te verstrekken en dat bezwaar uit den
weg te ruimen
De heer Jongsma zegt hierop het komt mij, behoudens beter
oordeel, voor, dat het bezwaar van den heer Gorter ongegrond
is. Art. 46 der Gemeentewet verbiedt de Raadsleden mede te
stemmen over de zaken die hens hunne cchtgenooten enz. per
soonlijk, d. i. in hunne private vermogensregten betreffen of,
waarin zij als gelastigden, d. i. als procuratiehouders, ter bevor
dering van die private belangen, zijn betrokken. De heer Gor
ter is lid van de sociëteit Amicitia, als zoodanig heeft hij be
lang bij deze zaak dus het lid van Amicitia Gorter, niet
de heer G. O. Gorter als zóódanig, heeft belang bij deze zaak,
en dat de heer G. O. Gorter in deze optreedt als gelastigde van
anderen ter bevordering van dezer particuliere belangen, is niet
door ZEd., als ik goed gehoord heb, beweerd. Dit ontslaat mij
van de moeite om de regtsgevolgen van zoodanige bewering te
bestrijden.
De heer Sufingar zegtdat toen indertijd de afstand van
grond behandeld werd, ook is ter sprake gebragt het nu door
den heer Gorter geopperde bezwaar, of de leden van Amicitia
wel aan de stemming daarover mogten deelnemen, welk bezwaar
evenwel door de vergadering niet is gedeeld Spr. beaamt ten
vollen het gezegde van den heer Jongsma en vindt geene rede
nen waarom de heer Gorter zich ten dezen van de stemming
hebbe te onthouden.
De Voorzittel' merkt nog op, dat ook hij, ten tijde de be
handeling van den afstand van grond lid dezer vergadering was
er tevens lid der Sociëteit Amicitia, doch dat hij voor zich geen
gronden heeft gevonden om zicb van de stemming uit te sluiten.
De heer Gorter verklaart hierop dat hij, Da de ontvangen
medcdeelingen, aan de stemming zal deelnemen.
De heer Westenberg vindt, hoewel daaromtrent geen voor
stel is gedaan, dat in het door den heer Gorter geopperde aan
gaande den afkoopprijs, veel billijks gelegen is de grond is op
erfpacht uitgegeven ten einde daarop eene Sociëteit te bouwen
toen ter tijd bezat hij betrekkelijk geringe waarde, 't was een
stuk grond dat als verloren werd beschouwd de directie der
Sociëteit echter heeft door het stichten van het gebouw de waarde
van den grond aanzienlijk vermeerderd en acht hij het derhalve
onbillijk om door die vermeerdering van waarde, die door de
gebruikster zelve aan het perceel is gegeven, aanspraak te wil
len maken op eene hoogere afkoopsom.
De Voorzitter geeft den heer Westenberg in overweging, om
in aanmerking te nemen, dat door de directie der Sociëteit niet
alleen verlangd wordt den grond waarop het gebouw staat, maar
ook den daaraau grenzondeii tuin, die aan haar in gebruik is afge
staan.
De conclusie van het voorstel hierop in rondvraag gebragt
zijnde wordt dezelve met algemeene stemmen aangenomen en
dientengevolge besloten:
Aan de directie der alhier gevestigde Sociëteit „Araioitia" to
kennen te geven, dat de ltaad vermeent bezwaar te moeten ma
ken, 't door haar bij adres van 22 Junij 1868 gedaan verzoek,
zoo als 't is liggende, in te willigen, doch genegen is casu quo
een verzoek harerzijds ora de daarbij bedoelde gronden, tegen
betaling van eeuen aan de waarde geëvenredigden koopprijs op
nader overeen te komen voorwaarden, van de gemeente in ei
gendom over te nemen, nader te overwegen.
16. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, aangaande de door h^n met den heer
jhr. mr. W. E. Engelon plaats gehad hebbonde onderhandelin
gen, tot het bij minnelijke schikking afstaan, van een perceel
dat bij raadsbesluit van 27 Februarij 1868 no. werd aan.
gewezen, waarvan de onteigening ten dienste van de uitbreiding
der bebouwde kom dezer gemeente naar de zuidzijde, noodzake
lijk werd geacht, tegen ruiling van perceel 28 van het voor die
uitbreiding in de eerste plaats aangewezen terrein.
Op des Voorzitters voorstel wordt tot de dadelijke behan-
handeling hiervan overgegaan.
De conclusie van het voorstel hierop puntsgewijze in rondvraag
gebragt zijnde, wordt dezelve buiten eenige beraadslaging en
zonder hoofdelijke stemming onveranderd aangenomen en dien
tengevolge besloten
Burgemeester en Wethouders te magtigon om met jhr. mr.
Willem Engelhart Engelen en vrouwe Sara Susanna Cats echte
lieden wonende alhier, eene overeenkomst van ruiling aan te
gaan, waarbij dezen aan de gemeente Leeuwarden in ruil afstaan
eene plek gronds, groot vijf en vijftig vierkante ellen, uitma
kende het zuidelijk gedeelte van het aan hen in eigendom be-
hoorende perceel, in de schrifturen van het kadaster bekend in
die gemeente sectie B, no. 2063, tegen den aan de gemeente
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 25 Februarij 1869.
31
toebehoorenden niet kadastraal ingedcelden grond, begrepen tus
schen gemeld kadastraal perceel ten noorden en westen, de
nieuwe kade aldaar ten zuiden, en ten oosten eene lijn, getrok
ken langs de oostzijde van de huizinge, ten kadaster almede be
kend in die gemeente, sectie B, no. 1768, haaks tot op be
doelde kade, ter grootte van twee honderd vijftig vierkante el
len, vijf en negentig vierkante duimen, op de navolgende voor
waarden
a. de heer Engelen en zijne cchtgenoote voornoemd betalen
bij de verteekening van de acte van ruiling aan de gemeente
een' toehaak van vier honderd gulden
b. van wege en ten koste van den heer Engelen en zijne
cchtgenoote wordt tot afscheiding van hun erf en de kade, op
twaalf el evenwijdigen afstand uit den wal, een steenen muur
opgetrokken en daarop een ijzeren hek geplaatst, een en ander
overeenkomstig de bij schrijven van eerstgenoemde dd. 26 De
cember 1868 overgelegde teekening
c. langs de buitenzijde van den muur sub b. hiervoren bedoeld,
wordt mede van wege deo heer Engelen en zijne cchtgenoote
en op hunne kosten eene stoep gelegd en onderhouden, ter
breedte van eene el vijf en twintig duimen
d. de kosten van afscheiding van het erf van den heer En
gelen en zijne echtgenootc van het aan de oostzijde daarvan
gelegen terrein, waartoe, voor zoover strekkende, de bestaande
schutting zal worden gebruikt, worden voor de helft door dezen
en voor de wederhelft door de gemeente gedragen
e. de grondslag van den aan den heer Engelen en zijne echt
genootc in ruil afgestanen grond, wordt van wege en op kosten
der gemeente gelijk gemaakt aan dien van hun erf
de grondpacht, ten bedrage van een gulden vijftig cents,
door den heer Engelen en zijne echtgenoote tot dusver, inge
volge 't Magistraats resolutie van den 6 Februarij 1819 no. 2,
aan de gemeente verschuldigd, vervalt door deze overeenkomst
van ruiling met den 12 Mei 1869;
g. de kosten van zegels, registratie en overschrijving in de open
bare registers op deze overeenkomst van ruiling vallende, komen
voor de helft ten laste van deu heer Engelen en zyne echtge
noote en voor de wederhelft ton laste van de gemeente.
17. Wordt in behandeling genomen het in de vorige ver
gadering ter tafel gebragte rapport der commissie, in wier han
den is gesteld de door Burgemeester en Wethouders, naar aan
leiding van 's Raads besluit van 26 Maart 1868 no. 2/7, met
de commissie van administratie der stads bank van leening al
hier gevoerde correspondentie, ten einde omtrent de door gemelde
commissie van administratie gedane voorstellen te dienen van
berigt en raad.
De vergadering zich met de conclusie van dit rapport veree-
nigendc, besluit buiten beraadslaging eenstemmig
lo. Burgemeester en Wethouders op te dragen, aan de com
missie Van administratie der stads bank van leening alhier mede
te deelen, dat de Raad het voorstel bij missive van 5 Novem
ber 1868 no. 730, door haar aan Burgemeester en Wethouders
gedaan, op de gronden in de missive van dit collegie van 9
October 1868 no. 7/980, aan die commissie gerigt, aangevoerd,
voor de gemeente onaannemelijk acht.
2o. De bij het tweede onderdeel van het raadsbesluit van
26 Maart 1868 no. 2/7 gedane opdragt uit te breiden, in dien
zin, dat tevens aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedra
gen het treffen van voorbereidende schikkingen met de commis
sie van administratie der stads bank van leening alhier, voor
eene eventuele overname in eigendom van do lokalen bij de bank
in gebruik, door die instelling, en
3o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, met in
achtneming der sub lo. en 2o. genoemde besluiten, de uitvoe
r ng der eerste en tweede punten van 's Raads besluit van 26
Maart 1868 no. 2/7 met gepasten spoed te bevorderen.
18. De Voorzitter brengt ter tafel het door Burgemeester
en Wethouders voorloopig vastgestelde tweede suppletoir kohier
der directe belasting op het inkomen ten behoeve dezer gemeente,
dienst 1868 en stelt voor tot de behandeling daarvan in eene ver
gadering met gesloten deuren over te gaan.
Hiertoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
l)c vergadering daarna weder heropend zijnde, brengt de Voor
zitter het op de vaststelling betrekking hebbende, door Burge
meester en Wethouders ontworpen concept-besluit in rondvraag,
t welk buiten beraadslaging met algemeene stemmen werdt goed
gekeurd luidende het concept-besluit als volgt
De Raad der gemeente Leeuwarden
Gezien het door Burgemeester en Wethouders voorloopig vast
gestelde 2e suppletoir kohier der plaatselijke direccte belasting
op het inkomen, ten behoeve der gemeente Leeuwarden;
Gelet op het bepaalde in art. 265 der Gemeentewet;
Overwegende, dat ten aanzien van dit kohier behoorlijk uit
voering is gegeven aan het voorschrift van art, 264 dier wet
Overwegende, dat gemeld kohier na de daarin aangebragte
wijziging, een belastbaar kapitaal aanwijst van ƒ18,470.005 en
het raontant van den aanslag zal beloopen ƒ646.46.
Besluit:
lo. Het 2e suppletoir kohier der directe belasting op het
inkomen ten behoeve van de gemeente Leeuwarden, over het
dienstjaar 1868, vast te stellen, zooals geschiedt bij deze, in be
lastbaar kapitaal tot een bedrag van j 18,470.00' en in totaal
van den aanslag ter somma van J 646.46.
2o. De aanslagen op dat kohier invorderbaar te stellen in
twee termijnen, vervallende de eerste vóór of op den 15 April
en de tweede vóór of op den 15 Mei 1869,
Aldus enz.
16. Alsnu wordt overgegaan tot de benoeming van een hulp-
onderwijzeres (secondante) aan de fransche dag- en kostschool
voor jonge jufvrouwen te Leeuwarden, op eene jaarwedde van
drie honderd gulden.
Tot stemopnemers worden ten dezen door den Voorzitter
benoemd de heeren Jongsma en Suringar.
Het resultaat der gehouden stemming is geweest, dat in de
bus bevonden werden 18 briefjes, gelijk aan het getal aanwezige
leden.
Na de opening dezer briefjes bleek het dat op mejufvrouw
Georgine Gcertruida Maria Beker 9 en op mejufvrouw Eva Mar-
garetha Iloitsema 8 stemmen, waren uitgebragt, terwijl een briefje
blanco bevonden werd, zoodat eerstgenoemde met meerderheid
van stemmen tot de onderwerpelijke betrekking is benoemd ge
worden.
19. Op voorstel van den Voorzitter, wordt alsnu overge
gaan tot de behandeling van het onder no. 5 dezer vergadering
aangebragte voorstel van Burgemeester en Wethouders, aangaande
een in de vergadering van den 6 dezer verworpen voorstel van
den heer Jongsma, strekkende om aan 'tslot van art. 9 der
nadere voorwaarden en bepalingen betrekkelijk de uitgifte van
perceelen bouwterrein toe te voegen „zonder korting wegens
eenige boegenaamdc tegenwoordige of toekomende belasting en
dus tot haar volle bedrag zooals in de koopacte is bepaald."
De heer Attema geeft te kennen, dat hij, nadat in de voor
laatste vergadering deze aangelegenheid is behandeld, van de
zaak een punt van studie heeft gemaakt, ten einde zich te ver
gewissen, of, en in hoeverre, art. 101 der wet van 3 Primaire,
An VII, op de overdragt van de onderwerpelijke perceelen tegen
grondrente, alzoo op de grondrente-contracten, volgens het tegen-