62
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 Mei 1869.
12. Is Ier tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, aangaande liet den 13 Mei jl., om be-
rigt cn raad in hunne handen gestelde adre9 van Oense Klazcs
Sinnema, eervol ontslagen politie-dienaar van de 2c klasse In
deze gemeente, dd. 11 te voren, houdende verzoek dat aan hem,
bij wijze van gratificatie, eenige tegemoetkoming uit de gemeen
tekas moge worden toegekend.
Ter visie, om in eene volgende vergadering te worden be
handeld.
13. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, op het bij besluit dezer vergadering van
25 Maart jl. no. 14, aan hun gerenvoijeerde adres van J. Hania,
zich noemende eigenaar van de huizinge letter L no. 137, op
het Zuidvliet alhier, van den 24 Maart bevorens, houdende ver
zoek, dat, zoo noodig legen betaling eener jaarlijksche grond-
pacht, aan hem worde afgestaan den aan deze gemeente in ei
gendom behoorenden grond, door hem benoodigd, ten einde die
huizinge bij verbouwing in de rooijing te brengen van het nevens
gelegen schoolgebouw.
Op des Voorzitters voorstel wordt tot de dadelijke behande
ling hiervan overgegaan.
De heer Plantenga verschilt in gevoelen van Burgemeester en
Wethouders; het verzoek komt hem voor wel voor inwilliging
vatbaar te zijn, omdat, wordt de grond aan den adressant ter
bebouwing afgestaan, daardoor zoowel eene betere rooijing zal
worden bevorderd, als eene verfraaijing aangebragt. Bovendien
is de adressant ook niet onbillijk in zijn verzoek, integendeel,
verklaart hij zich bereid eene billijke grondrente te betalen.
De ingcbragte bezwaren van de buren, dat zij tengevolge der
betimmering des gronds zouden worden benadeeld, acht Spr. wel
eenigzints overdreven en niet aan zoodanig gewigt dat dit hem
zal beletten des adressants verzoek aan te nemen.
Het eenigste argument wat in dezen iets zoude kunnen afdoen
is dit, dat de naastliggende bewoners het ruime uitzigt wordt
benomen en dat tengevolge der betimmering eene steeg zal wor
den gevormd, doch ook dit is, uit aanmerking dat die steeg
slechts van geringe lengte zal worden, volgens Sprs. meening
niet van zoo groot belang om tengevolge daarvan afwijzend op
het verzoek te beschikken.
Op grond van een en ander kan Spr. zich niet met het voor
stel vereenigen.
De heer Asman is van meening dat er alle grond bestaat om
het voorstel, zooals het is liggende, aan te nemen. Wanneer
toch des adressants verzoek wordt ingewilligd en hij den in ei
gendom verkregen grond betimmert, zal daardoor niet alleen aan
de buren het licht worden ontnomen, maar tevens, door de vor
ming van twee hoeken of steegen, aan die buurt ccuen zeer on-
regelmatigen vorm worden' gegeven.
De heer van Sloterdijck merkt, aangaande de door den heer
Plantenga beweerde verbetering en verfraaijing, op dat dit geen
zins het geval kan zijn, aangezien de beide op het bewuste per
ceel volgende huizen, mede niet met het schoolgebouw in gelijke
rooijing staan. Wordt dus de door den adressant bedoelde opene
plek bebouwd, dan ontstaat daardoor een hoek, welke thans
door de tussehenliggende opene plek gronds niet wordt opge
merkt, doch die bij betimmering des te meer in het oog zal
vallen.
De heer Gorter geeft te kennen, dat het eerste voorstel van
de bouwcommissie om den grond aan Hania af te staan, hoofd
zakelijk moet worden toegeschreven aan mindere bekendheid met
den localen toestand.
Bestond er grond om te verwachten dat het Vliet naderhand
zal worden uitgebreid, dan zou Spr, het van belang achten dat
het verzoek werd toegestaan, doch, nu het boven allen twijfel is
verheven, dat die uitbreiding niet verder denkbaar is dan tot
aan den molen, kan door de bebouwing van de door den adres
sant bedoelde plek gronds geene verbetering of verfraaijing wor
den aangebragt. Hij kan zich daarom geheel met het voorstel
vereenigen.
De heer Plantenga erkent de opmerking van den heer van
Sloterdijck, dat de naastbclendende huizen door de bebouwing
buiten de rooilijn geraken, doch merkt tevens op, dat de eige
naars daarvan welligt ook later van de gelegenheid om den voor
hunne perceelen gelegen grond te bebouwen, gebruik zullen wen-
schen te maken.
Geen der leden verder het woord verlangende wijst de Voorzit
ter nog op de noodzakelijkheid om den grond te behouden.
Aan de westzijde van het schoolgebouw ligt eveneens onbe
bouwde grond en mag het allezins wenschelijk worden geacht,
dat ook die aan de oostzijde onbebouwd blijve, zoowel ter beko
ming van frissche lucht in de door een groot aantal leerlingen
bezocht wordende school, als voor 't vertier van de kinderen.
De conclusie van het voorstel hierna in stemming gebragt
zijnde wordt met 17 tegen ééne stem, die van den heer Plan
tenga, aangenomen, weshalve is besloten
Aan den adressant J. Hania, alhier, te kennen te geven, dat
de Raad vermeent bezwaar te moeten maken den bij zijn adres
van den 24 Maart 1869 aangevraagden grond aan hem af te
staan en 't daartoe gedaan verzoek wijst van de hand.
14. Is ter tafel gebragt en gelezen een extract uit het register
der notulen van Burgemeester en Wethouders dezer gemeente, dd.
19 Mei jl. no. */,,c, inhoudende voorstel om de invordering der
belasting op tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijk
heden, welke ter gelegenheid der jaarmarkt van 1869 binnen deze
gemeente worden gegeven, bij gaardering te doen plaats hebben.
Nadat op voorstel van den Voorzitter tot de dadelijke behan
deling dezer zaak was overgegaan, is de conclusie van het extract
huiten beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen
en dientengevolge besloten
lo. de invordering der belasting op tooneelvertooningen en
andere openbare vermakelijkheden, welke ter gelegenheid der jaar
markt van 1869 binnen deze gemeente worden gegeven, bij gaar
dering te doen plaats hebben.
2o. aan de personen, welke met bedoelde gaardering zullen
worden belast, de daarvoor onder hoofdstuk VI, afdeeling IV,
artikel 5, der geraeente-begrooting, dienst 1869, uitgetrokken som
van vijftig gulden als belooning toe te kennen,
15. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, op het den 14 January jl. om berigt en
raad in hunne handen gestelde adres van Lammert Kniepstra,
aannemer van het werk der stichting van een gebouw voor de
school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs in deze ge
meente, dd. 13 te voren, houdende verzoek, dat aan hem kwijt
schelding moge worden verleend van de betaling der boete ad
twee honderd veertig gulden ƒ240, door hem beloopen ter zake
48 dagen te late oplevering van dat werk.
Op voorstel van den Voorzitter wordt tot de dadelijke be
handeling hiervan besloten.
De lieer van Sloterdjljck kan zich met het voorstel, tot bet
verleenen van gedeeltelijke kwijtschelding der beloopcne boete,
niet vereenigen hij brengt in herinnering dat in de Raadsverga
dering van 26 November 1868, de aanvrage van W. A. van Bloemen,
om kwijtschelding van boete wegens te late oplevering van 't
werk der plaatsing van stootpalen bij de Verlaats- en Vrouwen*
poortsbruggen, is afgewezen.
l>ie adressant had bij zijn adres als motief voor het verleenen
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 27 Mei 1869.
63
van kwijtschelding opgegeven den lagen waterstand in den zomer
van 1868.
Bij het nu in behandeling zijnd adres worden twee motieven
opgegeven en wel lo. de lage waterstand, in den afgeloopen zo
mer, weike den adressant belet heeft de bouwmaterialen zoo tijdig
cn geregeld te ontvangen als voor eene spoedige en onafgebroken
voortzetting van het werk noodig was, en 2o. het afkeuren der
ijzeren ramen, tengevolge waarvan nieuwe gegoten moesten wor
den, hetgeen een belangrijk oponthoud heeft te weeg gebragt.
Spr. gelooft dat het laatste motief, als geheel van den schuld
des aannemers afhankelijk, in dezen buiten aanmerking moet wor
den gelaten, waardoor alleen overblijft dat betreffende den lagen
waterstand. En aangezien nu dit motief bij de aanvrage van
van Bloemen geen grond heeft, opgeleverd om het verzoek in te
willigen, zon Spr. van meening zijn dat ook dit verzoek, als op
hetzelfde beginsel rustende, behoort te worden afgewezen.
De heer Bruinsma zegt, zich wel te kunnen herinneren dat
het verzoek van van Bloemen is afgewezen, doch meent tevens te
moeten opmerken^ dat het door dien adressant aangevoerde motief
betreffende den lagen waterstand niet als geldig is kunnen wor
den beschouwd, omdat hij even goed in staat was de benoodigde
materialen hier dan elders te verkrijgen.
In dit geval is het echter wat anders. De adressant was ge
bonden waalsteen te leveren en daarin werd hij door den lagen
waterstand op de rivieren feitelijk belet. Bovendien meent Spr.
nog dat het aangevoerde motief omtrent het afkeuren der ijzeren
ramen ook wel eenigzins der overweging waardig is. Wanneer
Spr. toch goed is ingelicht, dan kan een aannemer wel met een
leverancier omtrent den tijd van aflevering der materialen schik
kingen treffen en de door te late oplevering ondervondene schade
op hem verhalen, doch geenzins die, veroorzaakt door het niet
aan de cischen voldoen der materialen. Spr. meent daarom dat
er in dezen wel termen bestaan om het verzoek tot kwijtschelding
van boete in te willigen.
Den heer Jongsma komt het voor, dat, wanneer in dezen kwijt
schelding wordt verleend, men dan in 't vervolg gerust de bepa
ling omtrent het beloopen van boete, wegens te lute oplevering,
uit de contracten kan weglaten.
De aannemers toch zijn in den regel gewoon onder de bere
kening van kosten eene niet onbeduidende sorn vo®r de risico
van te late oplevering op te nemen.
De lage waterstand in den zomer van 1868 levert hun een
wapen op waarmede in den laatsten tijd geducht wordt geschermd
om van de betaling der beloopene boete te worden ontheven.
Spr. zal daarom aan het voorstel zijne goedkeuring onthouden,
zoolang het hem niet duidelijk is gebleken dat de lage water
stand werkelijk eene vertraging in den voortgang van het werk
heeft veroorzaakt.
De heer DuparC zou om de eene opgegeven reden het ver
zoek om kwijtschelding van boete afwijzen, doch, daar bepaalde
lijk geconstateerd is, dat de aannemer wegens den lagen water
stand de benoodigde materialen niet op het vastgesteld tijdstip
kon bekomen, is hij voor de inwilliging van 't verzoek.
Hij vestigt er de aandacht op, dat regendagen bij sommige
werken steeds worden afgetrokken van het getal dagen die de
oplevering te laat heeft plaats gehad. De zomer van 186-8 heeft
zich echter niet door te veel, maar door zeer weinig regen, en
daardoor ook door een buitengewoon lagen waterstand, geken
merkt, die hier vertraging heeft veroorzaakt. Spr. vindt daarin
een even geldig motief voor remissie, als in het omgekeerde ge
val (regendagen.) Hij zal daarom vóór het voorstel stemmen.
De conclusie van het voorstel vervolgens in rondvraag gebragt
zijnde wordt met 13 tegen 5 stemmen, die van de he eren Jong
sma, van Sloterdijck, Attemn, Hommes en Suringar, aangenomen,
zoodat is besloten
lo. Burgemeester en Wethouders te raagtigen, aan den adres
sant L. Kniepstra, uit de gemeentekas terug te geven een ge
deelte der boete, door hem beloopen wegens te late oplevering
van 't door hem op den 20 Mei 1868 aangenomen werk der
stichting van een gebouw voor de school voor lager en meer
uitgebreid lager onderwijs in deze gemeente, tot een bedrag
van een honderd en veertig gulden (ƒ140.)
2o. Yan dit besluit aan den adressant mededeeling te doen,
als beschikking op zijn onderwcrpelijk verzoekschrift.
16. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel ean Burge
meester en Wethouders, aangaande de bij heeren Gedeputeerde
Staten dezer provincie gerezen bedenkingen tegen de den 8 Mei
jl. genomen besluiten tot:
a. het doen van af- en overschrijvingen van- en op sommige
posten der gemeentebegrootiug, dienst I860 en
b. wijziging der evengemelde begrooting.
Nadat op voorstel van den Voorzitter tot de dadelijke be
handeling hiervan was overgegaan, is de conclusie van liet
voorstel buiten beraadslaging, eenstemmig aangenomen cn mits
dien besloten
Vast te stellen het volgend besluit, houdende intrekking van
de den 8 Mei 1869 genomen besluiten tot het doen van af- en
overschrijvingen van- en op sommige artikelen der gemeentebe
grooting, dienst 1869
De Raad der gemeente Leeuwarden,
Gelet op dc door hem den 8 Mei jl. vastgestelde besluiten,
betreffende het doen van af- en overschrijvingen van- en op som
mige artikelen der gemcentebegrooting, voor het dienstjaar 1869.
Gezien de resolutie van heeren Gedeputeerde Staten van Fries
land, dd. 21 Mei 11. no. 17, houdende bedenking tegen dc
goedkeuring van de genoemde besluiten.
Overwegende, dat het meest verkieslijk is te achten, door wij
ziging der opgeraeldc begrooting aan de bedenking van heeren
Gedeputeerde Staten te geraoct te komen en in verband daar
mede de voornoemde besluiten buiten effect te stellen.
Besluit:
lo. In te trekken gelijk geschiedt bij deze, de door hem,
den 8 Mei 1869, onder no. 15/32 vastgestelde besluiten betref
fende het doen van af- en overschrijvingen van- cn op sommige
artikelen der gemeentebegrooting, dienst 1869.
2o. Afschrift van dit beslyit, ten fine van mededeeling, toe
te zenden aan heeren Gedeputeerde Staten van Friesland.
17. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, daarbij, ten gevolge van de bij hee
ren Gedeputeerde Staten gerezen bedenkingen, tegen de goed
keuring van een der in de vergadering van 8 Mei jl. sub no.
15 genomen besluiten, betreffende het doen van af- en over
schrijvingen van- en op sommige artikelen der gemeentebegrooting,
dienst 1869, en het in verband daarmede ter nadere overweging
teruggezonden besluit van denzelfden datum no. 17a, tot wijziging
van voormelde begrooting ter vaststelling aanbiedende, een
nader door hen ontworpen concept-besluit met memorie van toe-
lichting, tot wijziging van de gemeentebegrooting, dienst 1869.
Op voorstel van den Voorzitter wordt dat ontwcrp-besluit
dadelijk in behandeling genomen.
Tot de artikelsgewijze behandeling overgegaan zijnde, worden
hoofdstuk III, art. 2, lett. r, hoofdstuk IV, art. 14 en hoofd
stuk V, afd. I, art. 1 der ontvangsten» buiten beraadslaging
goedgekeurd.
Hoofdstuk Y, afd. II, art. 1.
De heer Attema heeft ten aanzien van dit art. een bezwaar.
Hieronder wordt toch aangebragt de onzuivere som van'tgeen