78 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Dingsdag den 15 Junij 1869. gebleken te zijn, met het behartigen van de belangen der open bare gezondheid en reinheid. Hij veroorlooft zich nog te zeggen, dat de opgegevene cijfers steunen op dc deswege gemaakte berekeningen van een' in deze zaak deskundig persoon, waarbij de verhouding van deze ge meente met Groningen bepaald in acht is genomen. Tegenover die cijfers is z. i. eene eenvoudige ontkenning niet voldoende en de ten slotte geopperde overtuiging, dat eigen ex ploitatie in de gevolgen belangrijk hoogere inkomsten zal geven dan de thans bedongen wordende pachtsommen, acht hij in elk geval niet gewaagd. Eindelijk overgaande tot de punten van conclusie van het verslag der rapporteurs, geeft Spr. te kennen, dat de Raads commissie in sommige opzigten met hen overeenstemt en dien ten gevolge straks enkele wijzigingen in de conclusie van haar rapport zal voorstellen. Omtrent andere punten heeft zij echter eene andere opvatting. Om tot de beide eerste punten der conclusie slechts in begin sel te besluiten acht zij niet noodzakelijk. Althans meent Spr. te moeten opmerken, dat omtrent punt 1, „het besluit dat de ex ploitatie regtstreeks van wege de gemeente zal geschieden," reeds zóóveel is voorgevallen, zóóveel is gesproken en nagedacht, dat bij elk lid der vergadering dc overtuiging vaststaat, dat eigen exploitatie wenschelijk is te achten, zoowel in het belang der reinheid enz., als in 't finantieel belang der gemeente. Daartoe in beginsel te besluiten is volgens zijne meening ge heel overbodig. Bij punt 5 van de conclusie stellen rapporteurs voor, litt. d van punt 3 van het rapport der commissie niet aan te nemen, als behoorende het daarbij aan Burgemeester en Wethouders op- gedragene bij de commissie voor de strafverordeningen. Met het oog op de niet zeer duidelijke bepalingen van art. 166 der gemeentewet, acht Spr. het niet overbodig, dat de commissie eene hiertoe betrekkelijke opdragt worde verstrekt. Vervolgens geeft Spr. te kennen, dat de commissie het voor stel van rapporteurs punt 3a, om van heeren Gedeputeerde Sta ten te vragen of zij bezwaar hebben tegen het plan bij punt 2 bedoeld, niet deelt. Gedeputeerde Staten hebben alleen verzocht van 't geen in dezen is voorgevallen mededeeling te mogen ontvangen. Met eene bloote mededeeling van het genomen besluit kan men dus volstaan. Vraagt men integendeel of bij hun collegie ook be zwaren bestaan, dan zou het alligt kunnen gebeuren dat zij het antwoord op die vraag schuldig bleven in elk geval schept men daardoor èn voor Heeren Gedeputeerde Staten cn voor dezen Raad onnoodige bezwaren. Op grond van een en ander stelt Spr. namens de commissie voor, in de conclusie van haar den 11 Maart jl. uitgebragt rap port, de volgende wijzigingen aan te brengen achter punt 1 te voegen „nadat het vergelijk, hierna sub 3<5 omschreven, zal zijn ge troffen." Punt 3d te doen vervangen door punt 4 en te doen luiden, als volgt „De commissie voor de strafverordeningen, bedoeld bij art. 166 „der gemeentewet, uit te noodigen om, in verband met boven bedoelde door Burgemeester en Wethouders aan te bieden voor ttellen, aan den Raad de noodige wijzigingen vopr te dragen „in de verordening betreffende de instandhouding, bruikbaarheid, „reinheid enz. der openbare wegen enz." Door laatstbedoelde wijziging zal 't geen anders volgens punt 3d aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedragen, dooi den Raad verzocht worden aan de commissie voor de strafver ordeningen. Dc heer van Sloterdijck wenscht als zijn gevoelen te kennen te geven, dat het onregelmatig en weinig afdoende zou zijn, oin de op de primitieve conclusiën der Raadscommissie voorgestelde amendementen, in behandeling te nemen. Het rapport van de commissie toch is thans niet aan de orde. Omtrent dat rapport is door den Raad besloten, dat het in de sectiën zou worden onderzocht; van dit onderzoek is het verslag der commissie van rapporteurs de vrucht, waarvan de conclusiën de plaats innemen van het primitieve rapport cn in stede van dit laatste, het onderwerp van beraadslaging cn beslissing in de Raad uitmaken. De behandeling van amendementen op de conclusie van een alzoo vervangen rapport is daarom onregelma tig maar het is ook weinig afdoende, omdat, welk ook het lot zij van die amendementen, ze den Raad geen stap verder bren gen, bij zijne behandeling van het aan de orde gesteld onderwerp, waartoe ze immers in geene betrekking staan. Wil de commis sie afdoende amendementen voorstellen, dan behoort ze wijziging van de conclusiën van het verslag der rapporteurs voor te slaan. De heer Wbstenberg gelooft dat door de voorgestelde araen dementen de beide conclusiën nagenoeg overeenstemmen alleen blijft er verschil bestaan omtrent de mededeeling aan Gedepu teerde Staten. Mogt men echter het verslag van rapporteurs in behandeling nemen, het is Spr. goed, doch, meent hij te moeten opmerken, dat dan evenmin eene goede orde van behandeling zal worden gevolgd. Er bestond hier een rapport van de commissie waarbij zij de noodige voorstellen heeft gedaan. Dat rapport is in de sectiën onderzocht en van dat onderzoek door de commissie van rapporteurs verslag uitgebragt. Dit verslag zou naar Sprs. mecning in handen der commissie behooren te zijn gesteld, ton einde de gemaakte opmerkingen in overweging te nemen en, zoo noodig, de door haar gedane voorstellen te wijzigen. Nu dit niet heeft plaats gehad, is der commissie dc gelegenheid, om over de in het verslag vervatte voorstellen hare zienswijze anders dan bij monde kenbaar te maken, ontnomen. De heer Dupa.ro gelooft, dat de door de Raadscommissie bij monde van den heer Westenberg voorgestelde wijze van behan deling, strijdt niet alleen met de usantie maar ook met het regle ment van orde. In het laatste gedeelte van de derde alinoa van art. 64 van dat reglement toch is uitdrukkelijk voorgeschreven „De rapporteurs bieden te zaïnen den Raad een verslag aan „met een bepaald voorstel, dat dan het onderwerp der beraad slaging uitmaakt." Naar aanleiding daarvan meent Spr., dat op 't oogenblik niets anders te behandelen valt dan 't verslag der commissie van rap porteurs, hetgeen ook voor eene geleidelijke afdoening wenschelijk is te achten de Raadscommissie heeft dan van zelf de gelegen heid de noodig geoordeelde wijzigingen voor tc stellen. De heer Rengers geeft te kennen, dat het hem na inzage van 't reglement van orde is voorgekomen, dat thans geene na dere wijziging in de conclusie van 't rapport der commissie meer kan worden voorgesteld en dat hij diensvolgens zijne medeleden in overweging wenscht te geven het gedane voorstel terug tc nemen. Een enkel woord van verontschuldiging wenscht hij evenwel in 't raidden te brengen, namelijk, dat de commissie door de omstandigheid dat thans twee conclusiën tegenover elkander staan, is geleid tot het denkbeeld, dat wijziging der primitieve conclusie noodzakelijk was. Het reglement van orde toont echter aan dat dit niet kan geschieden. De Voorzitter geeft, na van de commissie zekerheid te heb GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Dingsdag den 15 Junij 1869. 79 ben gekregen, dat zij het door haar gedane voorstel terug neemt, te kennen, dat bij bem het voornemen bestond het voorstel van den heer Westenberg buiten behandeling te laten en het verslag der commissie van rapporteurs aan dc orde te stellen. Het doet hem echter genoegen van meerdere leden der ver gadering te hebben vernomen, dat zijne zienswijze juist was en is bet naar aanleiding daarvan dat hij de beraadslagingen opent over de conclusie van het verslag der commissie van rapporteurs, waarbij wordt voorgesteld om te besluiten (wat dc beide eerste punten betreft slechts in beginsel) dat lo. dc exploitatie van bet ophalen van faecale stoffen, stalmest, asch, vuilnis, lcikaarde, puin enz. zal geschieden regt streeks van wege de gemeente 2o. als plaats voor het verzamelen van die stoffen en voor werpen worde bestemd, het tegenwoordige daartoe gebezigd per ceel, sectie G, no. 808, waartoe dit alsdan in hoofdzaak zal wor den ingerigt, zooals is omschreven in het rapport der commissie, uitgebragt ter Raadsvergadering van 11 Maait 1869 3o. Burgemeester en Wethouders te verzoeken, bij aanneming van de punten sub 1 en 2 vermeld, a. Heeren Gedeputeerde Staten, onder overlegging van een afdruk van aangehaald rapport met bijlagen en met verwijzing naar hunne resolutiën dd. 2 November 1863, 4 April 1865 en 17 December 1868, te vragen of zij bezwaar hebben tegen bet plan bij punt 2 hierboven bedoeld b. tc trachten met heeren voogden van het St. Anthonij Gasthuis alhier eene voorloopige overeenkomst te sluiten tot overname in eigendom van gemeld perceel, sectie G, no. 808 4o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen om, zoodra de bezwaren bij punt 3 genoemd, die de uitvoering van bet plan bij punt 2 in den weg staan, zullen zijn opgeheven, aan ilcn Raad aan le bieden een volledig plan van afvoer, opzame- ling en inrigting van de verzamelplaats en van de wijze waarop de exploitatie zal moeten geschieden, met de daarbij behoorende begrooting van kosten van inrigting en exploitatie 5o. om litt. d van punt 3 van het rapport der commissie voornoemd niet aan te nemen. De heer Bruinsma komt op tegen de opmerking van rappor teurs als zoude de commissie niet geheel aan 't haar verstrekt mandaat hebben beantwoord. Bij het nagaan toch van 't aan de commissie opgedragene en het ten gevolge daarvan uitgebragt rapport, blijkt z. i. dat al de gestelde vragen aan eene breedvoerige cn naauwgezette over weging zijn onderworpen. Bij het door den heer Westenberg bereids aangevoerde, betreffende het riolenstelsel, deelt Spr. nog mede, dat het volstrekt niet in de bedoeling der commissie lag, het thans bestaande stelsel on voorwaardelijk goed te keuren en aan te bevelen bij gemis van een ander en beter heeft zij zich daarbij moeten neêrleggen. Bovendien kan men later tot het tonnenstelsel overgaan, zoo als thans bereids in Bolsward en Sneek het geval is, alwaar het verboden is dc faecale stoffen door riolen in de kanulen te laten loopen. De ingezetenen schijnen tegen dezen maatregel niet in verzot te komen Spreker herinnert de leden dat beide bedoelde ver ordeningen ter kennisneming bij de verzameling waren gevoegd. Heeren rapporteurs deelen voorts op bl. 2 mede, dat de com missie het stilzwijgen heeft bewaard omtrent bet aanbrengen van ver beteringen in de private riolen Spr. erkent dit maar de commissie heeft gemeend, om boven aangevoerde reden, daarin voorshands niet te moeten treden. De Commissie van rapporteurs bespreekt op pag. 2 en 3 van 't verslag den nadeeligcn invloed van dc riolen, welke volgens baar niet tc tauxeren is en wordt het tonnenstelsel noodzakelijk geacht en aanbevolen. Het valt echter niet te ontkennen, dat ook dit stelsel nadce- lige gevolgen voor de gezondheid der bewoners van de huizen, waarin de tonnen geplaatst zijn, zal opleveren, aangezien vooral bij het ledigen der tonnen veel stank ontstaat, welke tevens ook voortdurend kan worden opgemerkt. De commissie schijnt voorts van mecning te zijn dat de na- deelige invloed der uninoirs niet in verhouding staat met die der riolen. Spr. stemt ciLt niet toe. Hij is van oordeel dat uit de urine, vooral om zijn stikstof gehalte, even goed schadelijke gas soorten ontwikkelen als uit andere faecale stoffen cn dat gevol- gelijk dit punt evenzeer voorziening vcrcisoht. Dat de commissie, volgens heeren rapporteurs bl. 3, de ver zameling van vuilnis enz. op de algeineene verzamelplaats op den voorgrond stelt valt niet te ontkennen, omdat zonder die plaats behoorlijk in te rigtcn, er schier geene verbetering moge lijk i3. Op bl. 6 zijn heeren rapporteurs van oordeel, dat het financieel voordeel, door onze commissie beweerd opblz. 46-48 van bet rapport, te problematisch is; Spr. vermeent dat zulks niet het geval is, omdat voor de inzameling en den verkoop der vuilnis enz. slechts in berekening is gebragt van hetgeen hier zal worden verza meld, vergeleken met Groningen; hij refereert zich voorts, naar het door den heer Buttingcr naauwgezet en uitvoerig medege deelde op bl. 17 van de memorie, die op goede grondslagen steunt. Uit de woorden van hli. rapporteurs bl. 6, luidende „met inbegrip der kosten die noodzakelijk nog zullen moeten worden gemaakt" leidt Spr. af, dat hier bedoeld wordt de in rigting der geprojecteerde vuilnisbakken, urinoirs en secreten; deze zijn namelijk niet in de berekening der commissie opgeno men, aangezien dit eene afzonderlijke zaak is, die in zeker opzigt met de opzameling enz. niets te maken heeft. Door de rapporteurs wordt voorts verwezen naar de wet vau 21 Augustus 1859 (Staatsblad no. 98), houdende bepalingen omtrent bet gebruik der spoorwegen, op sommige bepalingen waarvan men in dezen acht behoort te geven. Ook die wet, merkt Spr. op, is door de Commissie bij het zamenstellen van haar rapport in overweging genomen. Op de aangebodene grondteekening komen 2 bergplaatsen voor, welke ouder het bereik van art. 28 vallen, als niet op eencn afstand van minstens acht ellen van den spoorweg verwijderd; doch hierin ziet Spr. niet het minste bezwaar aangezien die bergplaatsen zeer goed op eene andere plaats kunnen worden opgerigt en boven dien volgens art. 29, van de bepaling van art. 28 ontheffing kan worden verleend, waartegen naar hij meent, bij de maat schappij tot exploitatie van staatsspoorwegen geene bezwaren zullen bestaan. De heer Bloembergen, zich bepalende bij bet verslag der com missie van rapporteurs, geeft te kennen, dat eene hoofdopmer- king daarin voorkomende grootendeels door bem wordt gedeeld. Ook Spr. is het opgevallen dat de Raadscommissie, met hoeveel naauwgezetheid en zorg zij ook het haar opgedragen onderzoek heeft in het werk gesteld en hare voorstellen zóó aangaande de keuze en inrigting eener verzamelplaats voor faecale stoffen enz., als ten opzigte der eigene exploitatie van de opzameling dier stoffen, heeft toegelicht en uiteengezet, ten aanzien van een voor naam punt zich van het doen van voorstellen, die tot verbete ring zouden kunnen leiden, heeft onthouden. Hij bedoelt do wijze waarop de faecale stollen thans uit de meeste huizen wor den afgevoerd en of door hoofd riolen of regtstreeks in de ge meentelijke kanalen worden afgeleid. Het is Sprs. overtuiging dat, zal de belangrijke aangelegenheid der verzameling van be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 2