I IT" JU* ii li 100 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag den 14 Julij 1869. gelegenheid daarvoor die leden uit verschillende sectiën aan te wijzen, die geacht kunnen worden het beste tot het geven van de vereischte voorlichting in staat te zijn. Spr. acht het eene inderdaad bezwaarlijke taak voor Burge meester en Wethouders, om de ingediende reclames in den geest van den Raad te bestrijden. Men zal kunnen tegenvoeren dat dit vroeger altijd zoo ge schied is, doch hieromtrent merkt Spr. op, dat toen het getal der gedane verhoogingen aanmerkelijk minder was en daarvoor tevens nog door de commissie van rapporteurs, de noodige mo tieven in haar rapport waren weggelegd. Het voorstel hierop in rondvraag gebragt zijnde, wordt met 7 tegen 6 stemmen, die van de heeren Ëuma, Asman, Hommes, Zeper, Reugers en Bloembergen, verworpen. De heer Duparc zegt, dat men, door de verwerping van beide voorstellen, nu nog even ver is. Te oordeelen naar de over de zaak gevoerde discussien komt het hem voor, dat men in de onderstelling verkeert, dat er buiten het verwijzen van de adres sen aan Burgemeester en Wethouders, slechts twee wegen open staan, namelijk het advies in te winnen, of van de sectiën of van een speciale commissie. Hij is echter van gevoelen dat er nog wel een ander middel bestaat om, zonder Burgemeester en Wethouders met het geven van advies te belasten, 't welk voor dat collegie zeer moeijelijk is, tot afdoening te geraken. Spr. bedoelt om eenvoudig de stukken ter visie te leggen en iu de volgende vergadering te behandelen. Dan heeft ieder lid de gelegenheid bij de behan deling van de adressen, die motieven op te geven welke hem bij inzage daarvan zijn opgevallen. Spr. dunkt dat dit nu de eenvoudigste weg is. De Voorzitter is van oordeel, dat deze wijze van behande ling moeijelijkhedcn zal ondervinden het geldt hier niet een besluit waarin over de al of niet gegrondheid van de aange voerde motieven wordt geoordeeld, maar een advies aan Gedepu teerde Staten, ten einde dat collegie met het oog op het advies, op de reclames kunnen beschikken. De heer Bloembergen is het geheel met het door den Voorzitter aangevoerde eens hij gelooft werkelijk dat men door de beoogde behandeling volstrekt niet tot afdoening kan geraken. Die wijze van behandeling gevolgd, zou men nog later het aan Gedeputeerde Staten te geven advies hebben te redigeren, welk advies dan andermaal bij den Raad een punt van over weging moet uitmaken. Liever zal hij zich dan nu er mee ver eenigen, dat Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd worden den Raad te dienen van praeadvies. De leden die zich met dat advies niet kunnen vereenigen, zullen dan bij de behandeling daarvan de gelegenheid hebben, bij wijze van amendement daarop wijziging voor te dragen. De heer Duparc erkent de gegrondheid van de gemaakte op merking, maar blijft toch bij zijn gevoelen dat deze wijze van behandeling boven het in handen stellen van Burgemeester en Wethouders de voorkeur verdient. De bekwaamheid en ijver van den secretaris zijn Spr. een waarborg, dat deze uit de de gevoerde discussien wel de noodige gegevens zal verkrijgen, om het advies te formuleren. Bovendien stelt Spr. zich voor dat Burgemeester en Wethou ders, die tegen de verhoogingen hebben gestemd, om consequent te blijven, moeijelijk kunnen adviseren de reclames toe te wijzen. De heer Westenberg is het met den heer Duparc niet eens dat men door het verwerpen van de voorstellen niet verder ge komen is. Immers de in handen van den Raad gestelde recla mes bevatten motieven tegen de gedane verhooging die motie ven kende men vroeger niethet blijft dus het grootste punt om te onderzoeken of die motieven gegrond zijn of niet, 't geen naar Sprs. meening aan Burgemeester en Wethouders gemakkelijk maakt een praeadvies uit te brengen. De heer de Ha.3.11 kan zich met het denkbeeld van den heer Duparc niet vereenigen hij stelt zich voor dat de in vorige jaren plaats gevondene verhoogingen dikwerf en uit den aard der zaak evenzeer in strijd geweest zullen zijn met de gevoelens van Burgemeester en Wethouders als thans in onderscheidene geval len plaats vindt, en niettegenstaande is telkens door dat collegie op de ingediende reclames geadviseerd. Het komt hem ongera den voor een advies aan heeren Gedeputeerde Staten zonder voorafgaand rapport te behandelen. De heer van Eijsinga is mede van oordeel, dat de bezwaar schriften, althans voor een gedeelte, genoegzaam motieven be vatten om tot toewijzing of verwerping daarvan bij Gedeputeerde Staten te adviseren. Eene behandeling daarvan naauwelijks door den Raad zonder eenige conclusie als uitgangspunt, waarover men kan stemmen, gelijk de heer Duparc bedoelt, acht hij niet raadzaam. Thans zijn successievelijk de verzending naar de sectien en het onderzoek door eene speciale commissie verworpen. Spr. oordeelt alzoo, dat de zaak in handen van Burgemeester en Wethouders dient te worden gesteld en doet hiertoe het voorstel. De heer Plantenga ondersteunt dat voorstelhij is van oor deel dat de Raad, nadat Burgemeester en Wethouders de inge diende reclames zullen hebben overwogen, welligt tot andere inzigten omtrent de betrokken aangeslagenen kan geraken. De Voorzitter geeft te kennen, dat hij het gevoelen van den heer Westenberg, als zoude het geven van advies door de in de adressen aangevoerde motieven eene gemakkelijke zaak wor den, niet deelt. Wel is waar geven die motieven eenig licht( doch het blijft niet te min eene moeijelijke taak de juistheid daarvan te beoordcelen. Aangaande het geobserveerde door den heer de Haan, dat Burgemeester en Wrethouders in vorige jaren advies hebben uit- gebragt, niettegenstaande hun collegie een ander gevoelen om trent de reclamenten was toegedaan, moet Spr. herhalen het reeds in de vorige vergadering door hem gezegde, dat toen het door de commissie van rapporteurs uit de sectiën uitgebragte rapport, meerdere gegevens bevatte dan dit thans het geval is. Het voorstel van den heer van Eijsinga wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen en mitsdien bedoelde reclames, ten fine van berigt, consideration en advies, geremoijeerd aan Burgemeester en Wethouders. 11. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge meester en Wethouders betrekkelijk de uitvoering van de dem ping der gracht loopende van de Wijde Gasthuissteeg tot aan de Langepijp. Op voorstel van den Voorzitter wordt tot de dadelijke be handeling hiervan besloten en de beraadslagingen over het on- derwerpclijk voorstel geopend. De heer Gorter wenscht te vernemen of bij de voorwaarden, waaronder de eigendoms-overdragt aan het St. Anthony Gasthuis zal plaats hebben, is gelet op het bij eene vroegere demping aan jhr. de Kcmpenaer verleende regt van opslag. De Voorzitter antwoordt hierop, dat op deze zaak is gelet voogden van het St. Anthonij Gasthuis zullen hieromtrent met den heer de Kempenuer de noodige schikkingen hebben te maken. De heer Gorter zou het wenschelijk achten dat deswege een punt in de voorwaarden werd opgenomen. De Voorzitter acht dit niet noodzukelijk, omdat bij inzage GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag den 14 Julij 1869. 101 van de gevoerde correspondentie genoegzaam blijkt, dat men het oog heeft gehad op de lasten, die ten aanzien van het pand van jhr. de Kempenaer, door het Gasthuis moeten worden over genomen. De heer Asman vraagt, met het oog op de brug tusschen de erven van den heer Buma, of het ook bekend is hoe zulk eene brug over een stads gracht indertijd is ontstaan; of hiertoe een bepaald regt bestaat dan alleen eene overeenkomst met bepaalde voorwaarden De Voorzitter zegt, dat, voor zoo verre bekend, geen contract bestaatde brug ligt daar ter plaatse reeds sedert eene lange reeks van jaren, zonder dat er gegevens bestaan waaruit kan worden afgeleid dat daartoe regt bestaat. De heer van Eijsinga wenscht omtrent de regeling met den heer Buma te treffen eenige opmerkingen te mak;n. Hij meent echter, dat die minder bij de algemeene beraadslagingen over het voorstel, waarmede hij hoogelijk ingenomen is, t' huis be- hooren en zal daarom het betrekkelijke punt van conclusie af wachten. De heer Bloembergen wenscht in het algemeen te kennen te geven, dat bij hem eene hoofdbedenking bestuat tegen de over- dragt van een gedeelte van het Perkswaltje aan heeren voogden van het St. Anthonij Gasthuis. Het komt Spr. voor dat dit een op zich zelf staande zaak is, die gebecl van de demping afgescheiden behoort te blijven. Men heeft dit daarmede in verband gebragt ten einde daar door beter tot het beoogde doel Ie kunnen geraken. Wat Spr. betreft, voor hem zijn aan dien afstand zoodanige bezwaren ver bonden, dat hij zich met de daarop betrekking hebbende ^oor- stellen niet zal vereenigen. Naar zijne meening zou de demping evengoed buiten dien af stand tot stand kunnen komen, althans Spr. is van gevoelen «lat dit, evenmin als met den heer Buma het geval is, dadelijk finaal behoeft te worden uitgemaakt. Spr. heeft daarom gemeend dit te moeten mededeelen ten einde daardoor den door hem uit te brengen stem te regtvnar- digen. De beraadslagingen worden hierop door den Voorzitter ge sloten en punt 1 der conclusie in behandeling gebragt. De heer Bloembergen zal zich, in verband met het reeds door hem aangevoerde, niet met dit punt vercenigen. Zijne bedenkingen gronden zich grootendcels daarop, dat het niet noodzakelijk is hierover reeds voor de demping te beslissen en hij den Raad ongaarne ter wille van het een tot het ander zou gedwongen zien. Bovendien gelooft Spr. dat het voor den welstand en in het be lang van de naastliggende panden van belang is, «lat de strook gronds van het Perkswaltje niet worde afgestaan, terwijl hij het voorts ongeraden acht om pleinen ten behoeve van aangrenzende ter reinen, die zoodoende kunnen worden vergroot, aan anderen in eigendom af te staan, tot nadeel van andere belendende panden, die daardoor het voorregt verliezen aan een ruim plein te wonen. De heer Gorter is van het tegenovergestelde gevoelen hij is van oordeel dat die strook daar ter plaatse zeer goed kan wor den gemist, waardoor nog meer dan voldoende ruimte overblijft en dat door het plaatsen van een ijzeren hek op het afgestane, niet alleen eene verfraaijing, maar tevens eene betere rigting zal zal worden verkregen. Punt 1 hierop in rondvraag gebragt zijnde, wordt met elf tegen twee stemmen, die van de heeren Asman en Bloembergen, aangenomen. Daarna punt 2 in behandeling gebragt zijnde, geeft de heer Westenberg in overweging om eerst dat punt en vervolgens de hierop betrekking hebbende voorwaarden Vast te stellen. De heer Bloembergen meent, dat het wel zoo geleidelijk is eerst de voorwaarden in overweging te nemen. De Voorzitter zegt, dat het in zijne bedoeling lag eerst de voorwaarden en dan het gehcele punt 2 met die voorwaarden te behandelen mogt echter gewenseht worden eerst punt 2 vast te stellen, Spr. ziet daarin ook geen bezwaar. De heer Westenberg geeft hierop te kennen, dat hij, alleen met het oog op eene mogelijke verwerping van punt 2, de op merking heeft gemaakt. Daardoor toch wordt het vaststellen van de voorwaarden overbodig. Met de door den Voorzitter be oogde wijze van behandeling kan hij zich overigens ook wel vereenigen. De Voorzitter brengt hierop de voorwaarden in behandeling. Artt. 15 worden builen beraadslaging onveranderd vastgesteld. Art. 6. De heer Bloembergen zegt, dat aan dit art. eene alinea zal moeden worden toegevoegd, namelijkDe uitvoering dezer werken zal binnen een door Burgemeester en Wethouders nader te bepalen termijn moeten zijn afgeloopen." In de voorwaarden was geen termijn opgenomen, binnen wel ken het gasthuis de door hetzelve uit te voeren werken zal heb ben te volbrengendoor de voorgestelde bijvoeging wordt dit aan Burgemeester en Wethouders overgelaten. De heer de Haan vraagt of daarmede de uitvoering van alle door het gasthuis te verrigten werken, wordt bedoeld De Voorzitter antwoordt hierop toestemmend. De heer Gorter acht de onderwcrpelijke bijvoeging niet nood zakelijk. Hij is van oordeel dat de omstandigheden het geheel medebrengen, dat voogden van het St. Anthonij Gasthuis, nadat zij met het besluit in kennis zijn gesteld, de voor eene spoedige uitvoering noodzakelijke maatregelen van zelf zullen nemen, 't geen geheel in hun eigen belang is. De Voorzitter is van het tegenovergesteld gevoelen de on dervinding heeft toch maar al te dikwijls geleerd dat misverstand tot verkeerde gevolgtrekking nanleiding kan geven en om dit te voorkomen is het wenschelijk dat een termijn worde bepaald, binnen welken het werk zal moeten zijn uitgevoerd. liet, door den Voorzitter ondersteunde araendement van den heer Bloembergen, wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aange nomen en het dienovereenkomstig geamendeerde art. 6 vastgesteld. Artt. 613 worden vervolgens buiten beraadslaging onver anderd vastgesteld. De heer Plantenga geeft te kennen, dat hij uit de beschou wingen van het voorstel meent te hebben opgemerkt, dat de vastgestelde voorwaarden welligt nog eenige wijzigingen zullen moeten ondergaan. Hij wil in dat geval aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid overlaten om, indien die wijzigingen slechts van ondergeschikt belang raogten zijn, alsdan, zonder vooraf daarover den Raad te hebben gehoord, die wijzigingen aan te brengen. Punt 2a wordt hierop met algemeene stemmen en punt 26 met 11 tegen 2 steramen, die van de heeren Asman en Bloem bergen, aangenomen. Punt 3 wordt buiten beraadslaging en Zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Punt 4. De heer Westenberg merkt op, dat aan den heer Buma,voor den afstand van het huis in de Bagijnestraat, volgens het voor stel zal worden betaald, de werkelijke waarde te bepalen door

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 2