-
132 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 23 September 1869.
aangegeven de wijzen waarop de lokalen voor de banken van
leening in Nederland over het algemeen door de commissiën van
administratie moeten worden aangeschaft. Daaruit is voor de
bank van leening te Leeuwarden eene keuze gedaan en die keuze
is uitgedrukt in art. 12 van het reglement voor die bank waar
gezegd wordt, dat de lokalen door de stad zullen worden be
zorgd. Men heeft alzoo de lokalen om niet in gebruik gegeven
en nu staat het vast, dat, zoolang het reglement vigeert, men
niet kan besluiten om voor het gebruik huur te doen betalen.
Op dit verschil, zegt Spr., is reeds dikwijls in onderscheidene
rapporten gewezen ca de vraag, of de gemeente al dan niet vcr-
pligt is de lokalen te verstrekken, is meermalen overwogen.
Is de gemeente daartoe verpligt, zooals Spr.'s opinie is, dan
is het ook aannemelijk, dat dc kosten van verbouwing door dc
bank voor de gemeente zijn betaald en deze mitsdien gehouden
ze terug te geven. Spr. is van meening, dat, wanneer men het
hieromtrent een9 zal zijn, wanneer men zich omtrent dit beginsel
verstaat, dan ook de geheele kwestie vervallen is.
Spr. wil nog eene opmerking maken. l)e gemeente heeft in
1834, de lokalen aan de bank in gebruik gegeven; de adminis
tratie hééft daarvan gebruik gemaakt tot dat in 1S43 bieek dat
de lokalen te klein warenom hierin te voorzien heeft de ge
meente toen een huis aangekocht, doch dit moest vooraf voor
het doel worden ingerigt en de kosten daarvan zijn door de
bank betaald.
De heer Bloembergen gelooft toch werkelijk, dat, al hadt de
stad de verpligting om de bank de noodige lokalen te bezorgen,
dit toch nog geenzins insluit de gehoudenheid om die lokalen in
dien toestand te brengen als door de commissie van administra
tie noodzakelijk wordt geacht. Deze heeft goedgevonden om de
lokalen te verbouwen en de daarvoor vereischte kosten te beta
len, welke ook bij de tauxatie in aanmerking zullen worden ge
nomen, doch niet tot dat bedrag wat daarvoor uitgegeven is.
Spr. gelooft, dat nu de verbouwing geheel in 't belang van de
administratie is geweest, ook met regt eene waarde-vermindcring
in aanmerking kan komen.
De heer Rengers verklaart, dat in het laatste door den heer
Bloembergen gesprokene de zienswijze van Burgemeester en Wet
houders ligt opgesloten. De verschaffing van lokalen kan ver-
pligtend wezen, de inrigting daarvan is echter eene zaak ten laste
van de bank. Nimmer zal deze ten laste van de gemeente kun
nen worden gebragt. Op dien grond kan Spr. zich niet met het
amendement vereenigen.
De heer Dirks zegt, dat de heer van Sloterdijck zich beroept
op art. 12 van het reglement voor de bank van leening, vastge
steld den 10 Maart 1834, 't welk luidt: „Het lokaal voor de
bank van leening benoodigd, zal door de stad worden bezorgd,
en uit het fonds der bank worden onderhouden." Daaruit blijkt
alzoo, dat men heeft willen verstrekken een lokaal voldoende aan
de behoeften van dien tijd en aan die welke men fsich toen van
de toekomst voorstelde. De beteekenis van dit artikel zoover
uit te strekken, dat ook de verbouwing van 1844 door de stad
zou moeten hebben plaats gehad, gaat naar Spr's. meening te ver.
Hij vat de bedoeling zoo op, dat men zich heeft voorgesteld dat
gene wat in 1834 noodig was door de stad te doen bezorgen,
maar alles wat later noodig mogt zijn door de bank te doen
uitvoeren.
Spr. zal zjch uit dien hoofde niet met het amendement vereer
nigen.
Dc heer W68tenberg zegt, dat hij aan die woorden juist eene
verdere strekking geeft. Wanneer men zegt, dat het lokaal door
de stad zal worden hezorgd, dan sluit dit naar Spr. meening in,
dat men een lokaal bezorgen wil dat ook in de toekomst vol
doende zal zijn. Spr. gelooft, dat art. 12 wel degelijk slaat op
alles wat voortdurend op dc ir.rigting en verbetering der loka
len betrekking heeft, weshalve hij zich met hei voorgestelde
amendement kan vercenigcn.
Spr. meent er voorts nog te moeten bijvoegen, dat de bank
van leenitjg nog nimmer een lastpost voor de gemeente is geweest,
integendeel, zij heeft daarvan van tijd tot tijd aanzienlijke balen
genoten.
De heer Bloembergen zegt, het woord te hebben gevraagd om
lecture te geven van art 17 van het koninklijk besluit van 31 October
1S26, luidende: „De lokalen, iugevalle de bank cr geene bezit, wor-
„den geleverd door de stad of gemeente, of door de instellingen
„van liefdadigheid, of zij worden aangeschaft uit de fondsen,
„vermeld bij art. 15," (die van de bank) „of eindelijk in huur
„genomen."
Spr. is van oordeel, dat daaruit volgt, dat dc bank zelve tot
het beschikbaar stellen van lokalen kan medewerken en dat het
geenszins kan worden opgevat dat de gemeente de gebouwen
geheel moet inrigtcn.
De heer Attema zegt, dat hij aanvankelijk van plan is geweest
om voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stem
men. De gevoerde discu9sien hebben hem echter tot andere
inzigten gebragt en daarvan wenscht hij met een enkel woord
rekenschap te geven. Onderscheidene wijzen worden aan de
hand gedaan hoedanig de lokalen kunnen worden verkregen.
O. a. dat ze door de stad worden bezorgd of in huur gegeven.
En nu terugkeerende tot het reglement op dc bank van leening,
blijkt daaruit, dat ze door de stad zullen worden bezorgd.
De vraag is echter hoe dit opgevat moet worden. Met de
door den heer Dirks aan het artikel gegevcne wetsuitlegging kan
Spr. zich niet vercenigcn. Hij gelooft, dat zoodanige uitlegging
het art. geheel illusoir aal maken.
Hij heeft de bedoeling zoo opgevat, dat de stad de gebouwen
bezorgen zal in evenredigheid tot de behoefte, om aau het be
oogde doel te kunnen beantwoorden. Datgene dus wat de bank uit
eigen middelen heeft betaald kan ze thans in rekening brengen,
als moetende het geacht worden, dat ze hier betalingen heeft
gedaan waartoe de stad verpligt was.
Op deze gronden zal Spr. zich met het araendement vereenigen.
De heer van Sloterdjjck komt terug op het argument van
den heer Rengers, als zoude wel de verschaffing, doch niet de
inrigting van het gebouw voor de gemeente verpligtend zijn. In
zeker opzigt is deze bewering gegrond, indien men namelijk onder
inrigting verstaat, het maken van de vereischte stellages voor de
berging van goederen enz.; maar de kwestie is hier over de kosten
van eene algeheele verbouwing van een in 1843 aangekocht huis
en de inrigting hiervan voor de bank, welke rtiiin 7600 heb
ben bedragen, en die zeker niet gehouden kunnen worden voor
kosten enkel van inrigting, vooral als men in aanmerking neemt,
dat voor den aankoop van dat gebouw zcif door dc gemeente
ƒ4400 is betaald.
De heer Bloembergen zegt, dat het bedoelde pand door de
gemeente voor 4400 is aangekocht en betaald en aan de bank
in gegruik gegeven,
Het amendement hierop in rondvraag gebragt zijnde, wordt
met acht tegen zeven stemmen, die van de heeren Westenberg,
Attema, van Sloterdijck, vau Eijsinga, Asman, Jongsma en Plan-
tenga, verworpen.
Vervolgens wordt de conclusie zonder hoofdelijke stemming
aangenomen en dientengevolge besloteD
lo. Burgemeester en Wethouders te magtigen om aan de
commissie van administratie der stads bank van leening te Leeu
warden te kennen te geven, dat de Raad genegen i9 om, voor-
behoudens dc vereischte goedkeuring van heereu Gedeputeerde
GEMEENTERAAD 'IE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 23 September 1869.
133
Staten van Friesland, aan de bank in eigendom over te dragen
de aan de gemeente Leeuwarden toebehoorende lokalen, thans
bij haar in gebruik, onder anderen op deze voorwaarden, «lat:
a. de overdragt geschiede tegen betaling door de bank van
de werkelijke waarde, te bepalen door twee deskundigen, waarvan
door ieder der partijen een te benoemen en aan wien in cas van
verschil een derde door den heer regter van het kanton Leeu
warden aan te wijzen, zal worden toegevoegd, onder aftrek even
wel eener som van zes duizend tachtig gulden, zijnde vier vijfde
gedeelten van de in der tijd door de bank voor de verbouwing
der lokalen besteedde kosten;
b. de kosten op deze cigendoras-overdragt vallende voor de
helft door de bank en voor de wederhelft door de gemeente
Leeuwarden worde gedragen.
2o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen om, wanneer
de commissie zich genegen verklaard tot dc sub lo bedoelde
eigendoms-overdragt op den aldaar aangegeven voet mede te
werken, in overleg met haar, dc nader daaraan te verbinden
voorwaarden te ontwerpen en aan den Raad ter goedkeuring
aan te bieden.
3o. Burgemeester en Wethouders inmiddels te houden voor
diligent met betrekking tot de indiening der van hen gevraagde
voorstellen tot wijziging van het reglement voor de bank van
Lening der stad Leeuwarden van 10 Maart 1834.
17. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders op het bij besluit dezer vergadering van
22 April jl., no. 5, om bcrigt en raad in hunne handen gestelde
adres van Menno Antonius de Haan, te Goiredijk, van den 17
April te voren, gcrigt aan dc Raden der gemeenten Leeuwarden
en Opsterland, houdende verzoek, hem aan te stellen als beurt
schipper van Wijnjeterp over Hernrik, Lippenhuizen, Kortezwaag
en Gorredijk op Leeuwarden, zoomede aangaande een inmid
dels in de maand Mei jl. aan hun Collegie ingediend adres van
J. II. Zwart, beurtschipper van Gorredijk op Leeuwarden, vice
versa, daarbij zijne bezwaren inbrengende tegen de inwilliging
van cerstgemeld vei zoek.
De vergadering, met de verschillende punten van de conclusie
instemmende, heeft buiten beraadslaging besloten
lo. tot den aanleg van een geregeld beurtveer tusschen Wijn
jeterp, over Hemrik, Lippenhuizen, Kortezwaag en Terwispel en
Leeuwarden, vice versa.
2o. de bereids door den Raad der gemeente Opsterland in
zijne zitting van den 11 September 1869 voor dat veer vastge
stelde verordening met bijbehoorend tarief, behoudens de ver-
eifchte goedkeuring van heeren Gedeputeerde Stalen van Fries
land, mede vast te slellcn.
3o. aan J. H. Zwart, schipper in het beurtveer tusschen
Leeuwarden en Gorredijk en tusschen Gorredijk en Leeuwarden,
naar aanleiding van zijn adres, dd. Mei 1869, te kennen te geven,
dat aan 't daarbij door hem gedaan verzoek in zoover is vol
daan, dat in 't. nieuw aan te leggen veer tusschen Wijnjeterp
en Leeuwarden, vice versa, niet 16 opgenomen Gorredijk, doch dat
de Raarl overigens vermeent bezwaar te moeten maken om dat
verzoek intewilligen.
4o. den adressant M. A. de Haan van het sub lo. vermelde
besluit mededeeliug te doen.
18. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, aangaande een schrijven van hunne ambt-
genooten in de gemeente Ferwerdcradecl, dd. 20 Augustus jl.,
no. 109/894, waarbij deze, naar aanleiding van een daartoe door
de trekschippers in het veer van Hallura op Leeuwarden, vice
versa, gedaan verzoek, in overweging geven, om met hen te be
vorderen, dat artikel 9, alinea 8, van het reglement op de beurt-
veren tusschen Leeuwarden eu Ferwerderadeel en Dokkum en
Ferwerdcradeel in dien zin worde gewijzigd, dat daarin geroijeerd
worden de woorden „van den 1 November tot ultimo April"
en alzoo het geheele jaar door, iederen Donderdag van llallum
's vooriniddags 9 en van Leeuwarden 's namiddags 4 uur, eene
schuit afvare.
Nadat was besloten dit voorstel onmiddellijk in behandeling
te nemen worden de beraadslagingen daarover door den Voorzitter
geopend.
De heer van Sloterdijck wenscht optemerken, dat, aangezien
het reglement op het bewuste veer is vastgesteld door de Ge
meenteraden van Leeuwarden, Ferwerderadeel en Dokkum, de
Raad van Dokkum ook zal moeten medewerken om dat reglement
te wijzigen.
De Voorzitter acht dit. niet noodig het betreft hier alleen
wijziging in de vaart tusschen llallum en Leeuwarden.
De heer Jongsma deelt deze zienswijze niet; hier wordt wijzi
ging in de vaart gebragt; die vaart is gereglementeerd door de
Gemeentebesturen van Leeuwarden, Ferwerderadeel en Dockuin.
Het komt Spr. derhalve voor, dat het reglement niet gewijzigd
kan worden zonder dat alle besturen die liet hebben vastge
steld daartoe medewerken.
De heer Asmaü vraagt of de beide veren door één reglement
worden geregeld, of dat op ieder een afzonderlijk reglement be
staat? In Jt eerste geval zal ook, naar zijne meening, het Ge
meentebestuur van Dokkum tot de beoogde wijziging moeten
medewerken.
De heer Rengers zegt, dat het hem blijkt dat hier twee af
zonderlijke ve#en bij één reglement worden geregeld. Hoe dit
zoo gekomen is, daarvan weet Spr. geen opheldering te geven.
Hier geldt het echter de wijziging van de afvaart in een veer,
waarmede de gemeente Dokkum niet het minste te maken heeft.
Spr. gelooft derhalve dat het Gemeentebestuur van Dokkum moei-
jelijk een besluit kan nemen tot wijziging van een veer waaraan
bet geheel vreemd is. Opzigtens het punt, of het bestuur van
Dokkum hieromtrent niet behoort tc worden gekend, meent Spr.,
dat men in dit geval volstaan kan met eene kennisgeving, dat
bedoelde wijziging is vastgesteld.
De Voorzitter stelt hierop voor, aan het Gemeentebestuur
van Dokkum van de in behandeling zijnde wijziging van het
reglement kennis te geven.
De beer Bloembergen komt het toch voor, dat men niet tot
dc wijziging van het reglement, 't welk gezamenlijk door Gemeente
besturen van Leeuwarden, Ferwerderadeel en Dockum is vastge
steld, kan overgaan, dan na van het Gemeentebestuur van Dok
kum te hebben vernomen, of van zijne kant tegen de bedoelde
wijziging ook bedenkingen bestaan. Hij meent dat de ge
zamenlijke vaststelling is voortgevloeid uit de omstandigheid, dat
de beide veren door dezelfde schepen worden bediend. De schepen
die van Leeuwarden naar Hallum varen, varen ook van llallum naar
Dokkum. De vraag zou derhalve kunnen zijn, of misschien de belan
gen van Dokkum ook worden gekrenkt en uit dien hoofde zal
het Gemeentebestuur van Dokkum vooraf gehoord moeten worden
en, zoo dit tegen de aantebrengen wijziging geene bedenkingen
heeft, dan eerst zal men daartoe kunnen overgaan.
De Voorzitter stelt hierop voor in de conclusie achter het
woord Ferwerderadeel, te lezen: „Dokkum."
Dat voorstel zoomede de aldus gewijzigde conclusie, worden
zonder hoofdelijke stemming aangenomen en is dientengevolge
besloten
lo. Burgemeester en Wethouders tc magtigen om met hunne
ambtgenoolen in de gemeenten Ferwerderadeel en Dokkum bij
heeren Gedeputeerde Staten van Friesland, ingevolge het bepaalde