10
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zittingen van Donderdagen den 27 Januarij en 10 February 1870.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 10 February 1870.
11
Art. 4.
Zij zijn belast met het schoonhouden van de bestrating bij den
ingang der begraafplaats en van het ijzeren hek 't welk zich al
daar bevindt, zoomede van de lijkwagens en gereedschappen,
welkè bij begravingen worden gebruikt of daarvoor zijn bestemd.
Ait. 5.
Zij zorgen voor dc rigtige bewaring vau de aanwezige rouw
goederen.
Art. 6.
Zij zijn vcrpligt de vcrblijfkamer en de lijkenkamer steeds
zindelijk en voor de bij art. 22 en 23 der verordening, rege
lende de inrigting en het gebruik van de begraafplaats, aange
geven bestemming beschikbaar te hebben.
Art. 7.
De schriftelijke vergunningen tot begraving worden door hen
naar de orde van de begravingen verzameld en na afloop vau het
jaar overgebragt ten kantore van den Directeur.
Art. 8.
Van de begravingen die hebben plaats gehad wordt in het
daarvoor bestemd register door een hunucr, daartoe door den
Directeur aan te wijzen, aanteekening gehouden.
Art. 9.
Geene graven worden door hen geopend dan op last van den
Directeur.
Zij voldoen aan dien last zoo tijdig en derwijze, dat het graf
genoegzaam bij tijds, voor dat de begrafenis moet plaats vinden,
geheel in voldoenden staat zij.
Wanneer bij het ontruimen van graven overblijfsels van lijken,
lijkkisten of overblijfsels hiervan daaruit moeten worden verwij
derd, brengen zij deze onmiddellijk naar het daarvoor bestemd
gedeelte der begraafplaats over.
Zij zorgen wijders, de voor het vervoer van het lijk binnen
de begraafplaats benoocligde lijkbaar, zoomede alle andere bij het
begraven gevorderde gereedschappen, tijdig ter plaatse waar dit
vereischt wordt, beschikbaar te stellen, en, na het ter aarde be
stellen van het lijk, het graf behoorlijk weder digt te maken.
Art. 10.
Zij zijn gehouden bij het ligten en weder leggen van zerken
de meest mogelijke voorzigligheid in acht te nemen, en dezen in
de gevallen dat zij ter beschikking van de tijdelijke gebruikers
van graven worden gesteld, zoo noodig naar een, door den
Directeur aan te wijzen, gedeelte der begraafplaats over te
brengen.
Art. 11.
Het is hun verboden
a. eenig vee op de begraafplaats te laten weiden
b. linnen van anderen op de begraafplaats te bleeken of tot
het bleeken van eigen linnen eenigc andere ruimte op deze te
gebruiken, dan die welke hun daarvoor door den Directeur is
aangewezen
c. aarde, gras, zoden, hout of iets hoegenaamd van de ge
noemde inrigting afkomstig, af te voeren, te verkoopen of weg
te schenken.
Art. 12.
Bij ziekte cf ongesteldheid van een der doodgravers geschiedt
daarvan onmiddellijk mededeeling aan den Directeur.
Hij, die zich voor één dag buiten de gemeente wil begeven,
behoeft daartoe de toestemming van den Directeurvoor eene
afwezigheid langer dan van één dag wordt de vergunning van
Burgemeester en Wethouders vereischt. Des noodig wordt op
zijne kosten in de dienst voorzien.
Art. 13.
De doodgravers waken, voor zoover dit geacht kan worden tot
hunne bcmoeijingen te behooren, met naauwkeurigheid voor de
rigtige uitvoering van de bepalingen der Wet van 10 April 1S09»
(Staatsblad no. 65) en der verordening van politie op het begra
ven en de begraafplaats.
Art. 14.
Deze instructie treedt in werking te gelijk met dc verordenin
gen, in artt. 6 cn 13 vermeld.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.
Verslag van 't verhandelde ter vergadering 9
van den Gemeenteraad te Leeuwarden,
op Donderdag den 10 February 1870.
Aanvankelijk 13, later 16 leden tegenwoordig. Afwezig dc
heereu Rengers, Gorter, Brunger en Asman.
Voorzitter de heer D. Zeper, die, nadut het vereischt getal
leden aanwozig was, de vergadering opent en mededeelt van de
lieereu Brunger, Asman en Rengers kenisgeving te hebben ont
vangen, dat zij verhinderd worden deze vergadering bij te wonen.
1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde
van 't verhandelde ter vergadering van den 27 Januarij jl.
2. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester cn Wethouders, op het bij besluit dezer vergadering van
13 January jl., no. 7/11 c, ten fine van berigt en raad in hunne
handen gestelde adres van den heer Jan Diederik Doorman, rijks-
telegrafist 3e klasse alhier, dd. 10 dier maand, waarbij deze
in de onderstelling, dat ten opzigte van zijnen aanslag in de
directe belasting op het inkomen, dienst 1869, eene vergissing
heeft plaats gehad verzoekt, dat die aanslag herzien en de
door hem te betalen belasting met die zijner mede-ambtgenooten J
gelijk gesteld worde.
Ter visie, om in eene volgende vergadering te worden be-
handeld.
3. Is ter tafel gebragt en gelezen een vocrstel van Burge-
meerter en Wethouders betreffende den aanmaak van nieuwe
banken, volgens 't Amerikaansch model, ten behoeve van de
beide achterste lokalen van 't voor de tusschenschool le klasse
in deze gemeente bestemd gebouw.
Ter visie, als voren.
4. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders tot ouderhandsche verhuring voor den
tijd van een jaar van dc aan de gemeente toebehoorende huizinge
in de Groote Hoogstraat alhier, gekwoteerd letter II, no. 121,
aan Willem Anthoons Janssen, kleermaker wonende te Leeuw arden.
Ter visie, als voren.
5. Is ter tafel gebragt en gelezen een extract uit het re
gister der notulen van heeren Burgemeester en Wethouders de
zer gemeente, <1(1. 5 dezer, no. 3/119, betreffende het aangaan
van een contract met den tcgenwoordigen directeur van het J
stads werkhuis al hiel'.
Ter visie, als voren.
6. Is ter tafel gebragt cn gelezen een voorstel van Burge- M
meester en Wethouders, om aan het rijk als hulp-ijklokaal in l
gebruik af te staan 't achterste gedeelte der aan de gemeente
toebehoorende huizinge in de Groote Hoogstraat alhier, gekwo
teerd letter II, no. 121.
Ter visie, als voren.
7. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge- 'a
geracester en Wethouders, betrekkelijk de maatregelen die zullen
moeten worden getroffen, opdat de dienst der stads reiniging en 1
de exploitatie van het ascbland met 1 Mei a. geene belem
mering moge ondergaan zoomede omtrent het om berigt en
laad in hunne handen gestelde adres van de heeren S. Draisma
van Valkenburg en F. II. van der Meulen, dd. 21 Julij 1869,
daarbij verzoekende, dat dc exploitatie van het ascbland en de
opzamcling van asch, vuilnis enz. aan hun moge worden opge
dragen.
De Voorzitter zegt, dat hij zich voorstelt deze zaak in eene
lieden over acht dagen te houden buitengewone vergadering in
behandeling te brengen. De nog ten dien aanzien te nemen
maatregelen vereischen eene spoedige behandeling. Hij geeft in
(Overweging het aangebragt voorstel ter inzage te leggeu en in eene
Volgende vergadeiing in behandeling te nemen.
Dienovereenkomstig wordt eenstemmig besloten.
8. Is ter tafel gebragt en gelezen een adres van de heeren
G. J. Wispelweij en Co. te Zwolle, dd. 31 Januarij jl., houdende,
Om daarbij aangevoerde redenen, verzoek hen, zoo mogelijk, in
kennis te stellen met de reden, die Burgemeester en Wethouders
kunnen hebben geleid, met voorbijgaan van hunne fabriek, de
herstelling van twee ijzeren draaibruggen aan de fabriek de IJssel
op te dragen en hen adressanten te magtigen aan die reden
zoodanige openbaarheid te geven, als zij in hun belang noodig
zullen achten, in ieder geval hun herstel van eer te verschaffen,
Oiiz.
De Voorzitter stelt voor, dit adres tc stellen in handen van
Burgemeester en Wethouders, ten einde daarop te dienen van
berigt en raad.
i De lieer Joilgsma zegt, dat in eene vorige vergadering de
Baad het besluit heeft genomen de bevordering der gebroken
ijzeren draaibruggen aan Burgemeester en Wethouders op te
dragen. In het ter tafel gebragt adres worden door de fabrie
kanten Wispelweij en Co. inlichtingen gevraagd waarom Burge
meester cn Wethouders, met voorbijgaan der fabriek der adres
santen, de herstelling van twee der bedoelde bruggbn aan de
fabriek de l.Jsscl hebben opgedragen. Het komt Spr. voor,
dat dit verzoek in deze vergadering niet te huis behoort en zul
hij zich daarom met het door den Voorzitter gedaan voorstel
niet vereenigen. Hij wenscht het adres te verzenden aan Bur
gemeester en Wethouders ten fine van afdoening, opdat deze,
dit verkiezende, van hunne handeling in dezen aan de adressan
ten de vereisehtc rekenschap kunnen geven.
De Voorzitter doet de vraag of het gevoelen van den heer
Jongsma ook gedeeld wordt? Hij zou anders geneigd zijn het
iloor hem gedaan voorstel terug te nemen en het adres tot eene
volgende vergadering ter inzage te leggen.
De heeren van Eijsinga en Hommes hierop te kennen ge
vende, dat zij zich niet de zienswijze van den heer Jongsma
verccnigcn, onderwerpt de Voorzitter aan de stemming of het
door dien Spr. gedaan voorstel reeds nu dan wel in eene vol
gende vergadering zal worden behandeld.
I)c uitslag dier stemming te geweest, dat met dertien tegen
drie stemmen, die van de heeren de With, Wiersma en Bruinsma,
tot de dadelijke behandeling is besloten.
De lieer Jongsma moet, tot nadere toelichting van zijn voor
stel in herhaling van het reeds door hem zoo even gezegde
treden. Het komt hem voor, dat de bedoeling van het adres
daarop neerkomt dat er eene verklaring worde gegeven waarom
Burgemeester en Wethouders zoo en niet anders hebben gehan
deld. Spr. meent, dat die vraag nimmer door den Raad kan
>vorden beantwoord en dat alleen Burgemeester en Wethouders
?ulk3 kunnen doen.
De heer van Sloterdjjck merkt op, dat dc adressanten niet
alleen vragen eene verklaring waarom de bedoelde herstelling
niet aan hunne fabriek is opgedragen, maar ook herstelling van
eer. Het komt Spr. derhalve voor, dat er hier van den Raad
gevraagd wordt eene beoordeeling en rectificatie van de hande
ling van Burgemeester en Wethouders en gelooft hij, dat de
Raad zich aan de beschikking op het adres niet wel kan ont
trekken. Het adres is aan den Raad gerigt en Spr. althans is
geene bepaling in eenigerlei verordening bekend, die dc bevoegd
heid geeft om soortgelijk verzoek aan Burgemeester en Wethou
ders te renvoijeren. Iets anders is het met de aanvragen om
remissie van hoofdclijkcn omslag, daar bij de betrekkelijke ver
ordening aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid is toege
kend, om zoodanige aanvragen af te doen. Spr. vindt het verder niet
h^usch, dat de Raad zich door de verzending aan Burgemeester
en W'ethouders van de zaak afmaakt. Liever zou hij zich met
het voorstel van den Voorzitter vereenigen.
De heer Jongsma stemt toe, dat er ook gevraagd wordt her
stelling van eer, maar tevens moet hij opmerken, dat, indien er
al benadeeling in eer en goeden naam aanwezig is, die dan door
Burgemeester en Wethouders is geschied. Spr. kan zich niet
voorstellen, hoe dc Raad iemand in zijn eer kan herstellen, die hij
niet benadeeld heeft. Ilij gelooft, dat men de zaak beschouwen
moet op eene andere wijze. De adressanten hebben zich name
lijk bij adres tot den Raad gewend. De Burgemeester brengt
het ter tafel van den Raad, doch nu is de Raad bevoegd het
adres te zenden waar het behoort. De adressanten bepalen tot
daar het opschrift dat zij aan hun stuk geven niet welk col-
lcgie bevoegd is om de zaak te behandelen.
De heer van Eijslnga wenscht te constateren waarom hij het
voorstel van den heer Jongsma heeft ondersteund. Ilij wil niet
treden in rceriunnatien over een in deze vergadering gevalleu
besluit, maar waar toch de Raad heeft besloten, om ten opzigte
van de herstelling der bruggen aan Burgemeester en Wethouders
alles over te laten gelooft Spr., dat het ook consequent is dc be
slissing op het adres aan dat collegie op te dragen. Die op-
dragt is het logisch gevolg van het vroeger door den Raad aan
Burgemeester en Wethouders verstrekte mandaat.
De heer Bloembergen kan zich met het voorstel niet veree
nigen. Het adres der fabriekanten is gerigt aan den Raad en
wanneer deze nu, uit overweging, dat aan Burgemeester en Wet
houders een algemeen mandaat is verstrekt, om ten opzigte der
herstelling van de bruggen het noodige te bevorderen, vermeent
zich er van te moeten onthouden om aan adressanten de ge
vraagde opgaaf van redenen voor de handelingen van dat col
legie te verstrekken, dan meent Spr., dat de Raad wel aanlei
ding kan vinden zulks aan de adressanten te kennen te geven
en ben naar gemeld collegie te verwijzen, maar niet om zelf het adres
aan Burgemeester en Wethouders te verzenden ten fine van af
doening hunnerzijds. Ilct komt Spr. voor, dat men hier niet
volstaan kan met zoodanige verzending, maar dat de Raad in
elk geval de adressanten zal dienen te antwoorden, overigens
aan hen overlatende, om datgene wat door hen verlangd wordt
vau het collegie zeiven te vragen. In elk geval zal tegenover
de adressanten eene beschikking moeten worden genomen.
De Voorzitter verklaart zich ook niet met het voorstel van
den heer Jongma te kunnen vereenigen. De adressanten heb
ben zieh tot den Raad gewend en deze zal nu ook het adres
moeten beantwoorden.
De heer Dirks beschouwt het als een gevaarlijk antecedent,
om het adres, zonder de adressanten daarvan te verwittigen,
naar Burgeraeesser en Wethouders te verzenden. De adressanten
zijn waarschijnlijk r.iet met de omstandigheden bekend, Zij