H GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 10 February 1870. GEMEENTERAAD TE «LEEUWARDEN. Zittingen van Donderdagen den 10 en 17 February 1870. 15 Spr. weet wel, dat het cene moeijelijke zaak is graven te roe ren, maar hij meent toch, dat, wanneer zulks gebeurd op de wijze als door den architect in het bij 't voorstel gevoegd schrijven is aangegeven, er dan zoovele bezwaren niet tegen zijn. Hij voor zich ziet er althans geen bezwaar in dc bedoelde plek gronds af te staan. Dc architect geeft do middelen aan, om het bezwaar tegen het roeren der graven te verminderen, en wijst daarbij op dc voorzorgsmaatregelen, die ter zake noodig zijn. Ten vorigen jarc, zegt Spr., toen op het Jacobijner kerkhof een riool werd gemaakt, zijn die voorzieningen niet genomen, en hij inoct bekennen, dat dit voor de ingezetenen wel eenigzins aanstootelijk was; maar, wanneer echter die maatregelen worden genomen, dan ziet hy, Spr., geen overwegend motief, om het ver zoek af te wijzen en verklaart hij zich zeer goed met het denk beeld van den heer Hommes te kunnen vereenigen. De heer Hommes verklaart, dat door den heer Attema veel is gezegd, wat ook hij gemeend had nog te moeten aanvoeren, waarom hij van 't gevraagde woord afziet. De heer Wiersma zal zich, niettegenstaande hetgeen daar tegen in 't midden is gebragt, met het voorstel van Burge meester en Wethouders vereenigen. Hij gelooft, dat men hier verschil van zaken in 't oog heeft te houden. In de eerste plaats is eene school iets anders dan een wijn pakhuis, daar toch voor eene school, als eene inrigting van algemeen nut, eerder een gedeelte van 't kerkhof kan worden gebezigd dan voor eenig ander gebouw. In de tweede plaats moetSpr. op merken, dat toen de school werd gesteld, dc Raad nog gcene terreinen ter bebouwing uitgaf. Tegenwoordig echter bestaat er gelegenheid om bouwterreinen in eigendom te bekomen, op eene zeer geschikte plaats zelfs aan het water gelegen, tegen een prijs geëvenredigd aan dien welken voor een gedeelte van liet kerk hof zou moeten worden bedongen. Zoo bet dus eene zuinigheid van dc aanvragers was, zou dit een motief van geenorlei over wegend belang zijn; terwijl het aan den anderen kant bevreem ding zou verwekken, dat, waar de gemeente terreinen in over vloed ter bebouwing aanbiedt, juist hier eene plek gronds waar graven moeten worden geroerd tot het stichten van een wijn pakhuis afstaat. De reden, die dus vroeger bestonden bestaan nu niet meer. Willen de heeren Menalda cn Zonen grond heb ben, welnu zij kunnen worden geholpen laten ze een bouw terrein nemen. Dc heer van Sloterdijck wenscht, naar aanleiding van deze zaak eene iulichting te vragen, en dat wel, in hoeverre er voor de gemeente verpligting bestaat, om voor de touwslagers ruimte voor lijnbanen te verstrekken Ilij meent aan het slot van 't rapport te hebben gelezen, dat hoogstwaarschijnlijk deze grond zal moeten worden benuttigd wanneer de ruimte tot uitoefening van dat bedrijf achter het Zaailand zal volgebouwd zijn. De Voorzitter merkt op, dat dit eene der motieven is ge weest van de commissie voor de bouwzaken. In het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt daarvan gecne melding gemaakt. Ilij meent echter gemakkelijk de gedane vraag te kunnen beantwoorden. Er bestaat voor de gemeente volstrekt geene verpligting, om voor de uitoefening van bedoeld bedrijf terreinen te verstrekken, maar Spr. moet in herinnering brengen, dat die lijnbanen zich vroeger bevonden langs den nu vergraven buiten- cingel. Daar was de gelegenheid opengesteld om dit bedrijf uit te oefenen. Later heeft men, aangezien dit bedrijf voor een tal van werklieden en jongens nog al een matig goed middel van bestaan oplevert en zij bij gemis van die verdiensten voor een groot deel ten laste van armen-administration zouden vervallen, bet van belang geachtom voor die werk lieden tot de uitoefening van hun beroep gelegenheid tc geven. Herhaaldelijk heeft men reeds naar eene andere plaats voor dc lijnbanen uitgezien, maar tot nog toe zonder gevolg, omdat het niet gemakkelijk is zoodanig terrein te vinden, dat niet op een te verren afstand van de gemeente gelegen is. Verpligt is dc gemeente echter niet, om de gelegenheid hiervoor open .te stel len, maar wanneer aan de werkbazen werd opgelegd zelf een terrein aan te koopen, dan zou alligt een groot gedeelte er van hunnen arbeid moeten staken en van zelf zou dit weder min gunstig op de gemeente terugwerken, daar deze werklieden als dan in ongelegenheid geraken en hun toevlugt tot bet arm bestuur moeten nemen. l)e commissie voor dc bouwzaken heeft dit beschouwd als eene zaak die bezwaar oplevert cn daarom gemeend in haar rapport er op te moeten wijzen. De heer Bloembergen moet, ofschoon hij als lid van het dagelijkscli bestuur niet tot het doen van 't in behandeling zijnd voorstel heeft medegemerkt, thans verklaren, dat hij zich daarmede zal Vvireenigen. Het komt hem voor, dat de omstan digheden, die vroeger er toe hebben geleid, oru zelf over een gedeelte van het kerkhof tc beschikken, nog niet als een motief kunnen gelden, om anderen hetzelfde te vergunnen en dat men daarom nog evengoed het ter zake gedaan verzoek kan weigeren. Naar Spr's meening moet de beschikking over het terrein af hankelijk worden gesteld van de omstandigheden die zulks weu- schclijk maken. Er is geciteerd, dat ook reeds vroeger een ge deelte van een kerkhof aan een particulier is afgestaan, maar juist daar, zegt Spr., waren de omstandigheden van dien aard, om in dien geest op de ter zake gedane aanvrage te beschikken. Daar gold het de vergrooting eener bestaande lokaliteit en wel van eene inrigting voor onderwijs. Moeijclijk kon men toch tegen de eigenaren van het Sint Elizabeths-gcsticht zeggen ziet voor uwe school welke vergroot moest worden elders een terrein tc verkrijgen. Zoodanige omstandigheid bestaat bier niet. Spr. is het eens met den Spr., die er op gewezen heeft dat elders terreinen beschikbaar zijn. Hij weet wel, dat dit terrein voor de adresanten bijzonder gunstig gelegen is, maar, behalve dat het de vraag is of niet op andere wijze ook een gunstig in de nabijheid gelegen terrein kan worden verkregen, bestaan er in dit geval geene omstandigheden die gebieden, om over het bedoelde terrein te beschikken. Waar toch in het algemeen velfen er nog al bedenking tegen hebben, sommigen zelfs er zich aan ergeren dat oude graven geroerd worden, bestaat er bij Spr. bezwaar om, zonder dringende noodzakelijkheid of hoog belang, over den grond eener begraafplaats te beschikken en wer.scht hij die beschikking afhankelijk te stellen van de omstandigheden, die zulks wensehijnlijk of noodzakelijk mogten maken. Zoodanige omstandigheden hier niet bestaande, zal Spr. zich met het voor stel van Burgemeester en Wethouders vereenigen. De Voorzitter geeft, naar aanleiding van eene vraag van den heer Jongsma, te kennen, dat in het terrein, nu door de firma Menalda en Zonen aangevraagd, een ever. groot getal graven aanwezig is als in dat gebezigd voor de uitbreiding der tus- schenschool 2e klasse. De heer Jongsma heeft het woord gevraagd in de eerste plaats, om den Voorzitter voor de gegeven inlichting dank te zeggen, en in de tweede plaats, om te kennen te geven, dat hij, na de gevoerde discussiën cn na gehoord tc hebben, dat dc afstand van kerkhofsgrond afhankelijk moet worden gesteld van het doel waartoe hij zal worden gebezigdvoor het voorstel zal stemmen. De heer Suringar verklaart zich ook met het voorstel van Burgemeester en Wethouders tc zullen vereenigen. Wanneer echter in tegenovergestelden zin door den Raad mogt worden besloten, dan zou Spr. het wcnschelijk achten, dat daaraan werd verbonden de opdragt aan Burgemeester cn Wethouders, om bij de heeren Menalda en verdere nnastlegers pogingen aan te wen den, om het naast bedoelden grond gelegen terrein te ordenen. De oneffenheden daarvan maken den toegang tot de school zeer onaangenaam en maken het noodzakelijk, dat er iets aan ge daan wordt. Voor 't geval echter het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, vervalt de opmerking door htm, Spr., gemaakt, doch blijft hij dan evenwel de aandacht van Burgemeester en Wethouders er bij bepalen. U De Voorzitter merkt op, dat dc door vorigen Spr. bedoelde grond geen gemeentegrond is. Het is nog niet uitgemaakt of dgZe grond uitsluitend behoort .aan Radersma, Menalda of aan die gemeente doch, dit daargelaten het punt is besproken bij 'tdagelijksch bestuur en is men tot «ie conclusie gekomen, dat deze grond niet alleen aan de gemeente behoort. De heer Suringar zegt, dat ook hij van dat beginsel is uit gegaan hij heeft echter gemeend, dat deze gelegenheid voor elnc betere ordening van bedoelden grond zou kunnen worden te baat genomen. In ieder geval is de gemeente toch mede eigenaar cr van. Ilierna wordt de conclusie van 't voorstel in omvraag gebragt en met veertien legen twee stemmen, die van de heeren Hommes en Attema, aangenomen, zoodat is besloten •K Aan de firma A. Menalda en Zonen alhier, naar aanleiding van haar adres dd. 25 November 1869, te kennen tegeven.dat de Raad vermeent bezwaar te moeten maken, om 't daarbij ge daan verzoek in te willigen en dat verzoek mitsdien wijst van de hand. 19. Wordt in behandeling genomen het in de vorige verga dering ter tafel gebragt voorstel van Burgemeester en Wethou ders, aangaande de bij besluit dezer vergadering van 16 Decem ber 1S69, no. 2, ten fine van berigt en raad in hunne handen gc t 1de missive van de Kamer van Koophandel cn Fabrieken alhier, dd. 10 dier maand, no. 912, waarbij op eene algeheele herstelling en vernieuwing van de Boomsbrug wordt aangedrongen. V De vergadering, zich met de conclusie van dat voorstel ver- cenigcudc, heeft buiten beraadslaging en hoofdelijke omvraag besloten Aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leeuwarden, in antwoord op haar schrijven van 10 December 1869, no. 912, te kennen te geven, dat de Raad, in verband met de onlangs aan de Boomsbrug gedane herstellingen, ofschoon deze niet van dien aard zijn geweest, dat ze, gelijk dc Kamer vermeent, met eeue bijna algeheele vernieuwing van dat voorwerp gelijk te stellen zouden zijn, van oordeel is, dat eene algeheele vernieu wing dier brug vóór 1871 niet volstrekt noodig is te achten, en op dezen grond daarmede tot dat tijdstip te moeten wachten dat overigens de Raad zich voorstelt om, gelijk ook reeds in zijn besluit van den 10 Januarij 1868, no. 4/34 ligt opgesloten, die vernieuwing gepaard te doen gaan met eene verbetering der doorvaartswijdte in den zin als door de Kamer wordt beoogd. De Voorzitter sluit hierop de vergadering. VERSLAG van 't verhandelde ter buitengewone vergadering van den Gemeenteraad te Leeuwarden, op Donderdag den 17 February 1870. Aanvankelijk 11, later 15 leden tegenwoordig. ^fwezig de heeren van Sloterdijck, Brunger, de With en Attema, oorzitter de heer D. Zeper, die, nadat het daarvoor vereischt ft&ptal leden aanwezig was, de vergadering opent, te kennen geeft van den heer Brunger mededeeling te hebben ontvangen, dat hij door ongesteldheid verhinderd wordt deze vergadering bij te wonen, cn vervolgens zegt, dat hij nog eene andere mededee ling heeft te doen, die hem met leedwezen vervult. Het is namelijk in het begin dezes jaars geweest, dat Spr. in deze vergadering herdacht aan het overleden lid, den heer Plantenga. Geen der leden zal toen hebben kunnen denken, dat het geacht medelid, de heer dr. P. H. Asman, zoo spoedig daarop zou komen te overlijden. Het is Spr's. overtuiging, dat de leden zich zullen verplaatsen in denzelfden toestand, waarin hij zich op hetoogen- blik bevindt, wanneer hij met korte woorden den afgestorvene gaat herdenken. De heer Asman, zegt Spr., is heengegaan in den bloei zijns levens. Wij allen hebben hem in den bloeijendcn leeftijd met kracht zien medewerken aan het belang der gemeente, aan het belang der gemecnlenaren. Gedurende betrekkelijk korten tijd heeft hij in groote mate deelgenomen aan datgene wat tot nut, bloei en welzijn der gemeente kon strekken. Dikwijls zullen wij, zegt Spr. hem ons nog herinneren. Wanneer wij verder gaan, en hem beschouwen in zijnen levenskring, hem beschou wen als echtgenoot en vader van een zestal nog jeugdige kin deren, dan, zegt Spr., geloof ik de overtuiging te hebben, dat Gij, mijne Heeren, het geleden verlies met mij zult betreuren, ja zelfs, dat zulks als eene groote ramp zal worden geacht. Wij weten het, zegt Spr., met welke belangstelling hij zijne betrek king als medicus waarnam, maar ook, hoe hij buitendien niet alleen zijn hulp als geneeskundige verleende, maar tevens bij die zieken, welke iu minder gunstige finanticle omstandigheden ver keerden, waar meer dan lijden te lenigen was, bijstand bood. In de verdere betrekkingen, die door hem werden bekleed, genoot hij dezelfde belangstelling die ook hier hem ten deel mogt vallen. Wie de heer Asman was, ieder lid der vergadering is het bekend. Spr. wil eindigen met den wensch, dat het nyt door den overledene gesticht, nog lang moge worden herdacht, en zijne assche iu vrede ruste. 1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde van 't verhandelde ter vergadering van den 10 dezer. 2. Is ter tafel gebragt eene door Burgemeester en Wethouders, in overleg met den districts schoolopziener cn den betrokken hoofdonderwijzer, opgemaakte voordragt tot benoeming van een hulponderwijzer aan eene der openbare lagere scholen in deze ge meente, ten einde aanvankelijk als zoodanig werkzaam te zijn in de Tusschenschool le klasse, op eene jaarwedde van vier honderd gulden; bij welke voordragt worden aanbevolen de hulponderwij zers Gjalt Kuipers te Winterswijk, Sjoerd de Heer te Leeuwarden cn Jans Wegener te Assen. Ter inzage, om in eene volgende vergadering tot de benoeming over te gaan. 3. Is ter tafel gebragt en gelezen eene missive van den heer schoolopziener in 't lc district van Friesland, dd. 10 February jl., no. 68, daarbij eenige verbeteringen aanbevelende, die, naar zijn oordeel, behooren te geschieden aan het lokaal der fransche dug- en kostschool voor meisjes in (leze gemeente. In handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van be rigt en raad. De Voorzitter stelt alsnu voor, om het in de vergadering van 10 February jl. ter tafel gebragt verslag, betreffende de open bare lagere scholen in deze gemeente, ten fine van berigt en raad te verzenden aan 't collegie van dagelijksch bestuur. De heer Wiersma geeft te kennen, dat hij zich met dit voor stel niet kan vereenigen en door hem, voor 't geval het niet wordt aangenomen, een ander voorstel ter zake zal worden gedaan, namelijk, om het verslag te stellen in handen eener speciale Raadscommissie. In de Raadsvergadering van 23 Dp-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 1