GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 10 Maart 1870. lieer majoor-kommandant der schutterij en Burgemeester en Wet houders en de rauziekcommissie, dat tot langdurige discussie Jiecft aanleiding gegeven. Spreker kan gerust verklaren dat hij verheugd is, dat genoemd conflict een gunstig einde heeft geno men ook kan hij zich nog vereenigen met de wijze van beëindi ging van dat conflict; maar de loop dor discussie en de behande ling der zaak heeft duidelijk doen zien, dat er tusschen Burge meester en Wethouders en de commissie verschil van meaning bestaat, vooral omtrent den aard en de bevoegdheid der commissie voor het stedelijk muziekkorps. Om die reden ziet Spr. zich thans liever geëxcuseerd, om van de commissie lid te zijn. Misschien, dat hij zich thans aan voorbarigheid heeft schuldig gemaakt, doch hij heeft het wensckelijk geacht het door hem aangevoerde vóór <lc stemming in 't raidden te brengen. Den Voorzitter doet het genoegen den lieer Wicrsraa te kun nen antwoorden, dat hij in geencn deele voorbarig is geweest, daar hij gerust de verzekering durft geven, dat naar zijne, Spr's. meening, de keuze ook nu weder op hem zal vallen. Het is, zegt Spr., eene waarheid, dat in het maatschappelijk leven, in de beoordeeling van zaken, dikwijls een zeer groot ver schil bestaat, cn zulks aanleiding geeft tot uitecnloopende ziens wijzen. De bestaan hebbende moeijelijkhcid tusscbcn don majoor der schutterij en de stedelijke muziekcommissie is gelukkig uit den weg geruimd, en hebben Burgemeester en Wethouders zich over den gunstige» afloop daarvan verheugd. Het doet Spr. wezenlijk leed, dat de heer Miersma, die zoo bijzondere geschiktheid bezitom als lid der muziekcom missie werkzaam te zijn, daarvan nu wenseht te worden ontheven, waarom hij hem in overweging wenseht te geven van het genomen besluit terug te komen, en de benoeming aan de vrije keuze der vergadering over te laten. De lieer vaD Eijsinga erkent, dat het een vooruitloopcn is op eene stemming, waarin tie Raad geheel vrij is hij geeft toe, dat liet eene ongelukkige omstandigheid mag worden genoemd, dal juist nu de benoeming van de commissie voor liet stedelijk mu ziekkorps aan de orde is. Spr. moet echter te kennen geven, dat hij zich in hoofdzaak vcrcenigt met hetgeen zoocven door den heer Wiersma is aangevoerd, en dat ook hij van de benoeming tot lid der commissie wenseht te worden verschoond, liet doet hem leed zulks te moeten zeggen, doch hij ziet zich door het voorgevallene genoodzaakt te onderschrijven hetgeen door den heer Wicrsraa is in 't midden gebragt. Alleen wenseht Spr. daaraan nog foc te voegen, dat ook hij in de commissie er voor gestreden heeft, oin liet door de meerderheid voorgestaan begin sel gehandhaafd te zien, hetgeen echter door den loop der om standigheden niet is mogen gelukken. De bestendiging van den besiaandcn toestand zal aanleiding blijven geven tot conflicten, die men hoeft willen trachten te voorkomen. Spr. kan derhalve de verantwoordelijkheid voor dien toestand niet op zich nemen, cn het is voor hem een jeden te meer om de leden te verzoeken niet op hem hunne stem uit te brengen. l)c Voorzitter zou in herhaling vallen, wanneer hij ook nu aan den lieer van Eijsinga hetzelfde toevoegde als zooevcn aan den lieer YY iersma. Hij wil echter nu die beide hoeren in over weging geven de stemming af te wachten, en, mogt liet dan blij den dat de keuze op hen is gevallen, dan een besluit tc nemen. De aanleiding van het verschil was te gering, om daarover zoo veel woorden tc wisselen; men ziet het helaas te dikwijls, dat kleine oorzaken groote gevolgen kunnen hebben. Hij stelt daarom voor tot de stemmiug over te gaan. Hiertoe overgegaan zijnde, is daarvan de uitslag dat waren uitgebragt op de heeren G. T. N. Suringar cn Mr. J, L. van Sloterdijck ieder 14 stemmen, op de heeren Jhr. Mr. I. F. van Humalda van Eijsinga en Mr. H. Wiersma ieder 13 stemmen en op de heeren Mr. C. W. A. Butna, Mr. J. Dirks. Mr. E. Attc- tnn, II. J. Westenberg, A. Duparc en Mr. E. Jongsma ieder «1 stem, zoodat de vier eerstgenoemde heeren tot leden der com missie zijn herkozen geworden. De Voorzitter acht het niet wenschelijk over deze zaak vele woorden meer te verspillen. Wij hebben, zegt Spr., zooevcn de redenen gehoord waarom de heeren Wiersma cn van Eijsinga niet herbenoemd wenschten te worden. De Raad heeft hun echter wederom het vertrouwen geschonken, waarom Spr. alsiiu aan hen voorstelt, om ten nutte Jer zaak en tot genoegen der vergadering, het lidmaatschap der commissie aan te nemen. De heer Wiersma zegt, dat daarvan geenc kwestie bcstaal. Immers de leden zijn verpligt de hun opgedragen commission aan te nemen. Zoo straks, zegt Spr., heeft hij den wensch te 1 kennen gegeven, om niet weder in aanmerking te komen. Dat de leden van den Raad aan dien wensch niet willen voldoen, hiertegen kan hij niets doen. De heer van Eijsinga zegt, dat art. 52 van 't reglement van orde, de kwestie omtrent het aannemen van het lidmaatschap der commissie beslist. De stemming heeft gesproken, de leden van den Raad hebben op Spr. hunne stemmen uitgebragt. Na zijn protest van zooevcn zal hij in die stemming berusten cn het lidmaatschap der commissie aanvaarden. De heer Jongsma merkt op, dat, wanneer hij de heeren Wiersma en van Eijsinga goed begrepen heeft, ze beide bukken voor het feit, nl. het artikel in liet reglement van orde, „dat de leden vcr- pligt zijn de hun opgedragen eommissiën aan te nemen". De heer van Eijsinga, zegt Spr., haalt dit artikel aan, art. 52 van 't reglement van orde. Maar Spr. brengt onder de aandacht, dat in 'tzelfde artikel verder vermeld wordt„tenzij de ltaad mogt oordeelen, dat de redenen van verschooning, door den benoemde aangevoerd, gegrond zijn." Nu is de Raad genaderd tot het beoordeclcn van die gronden. Maar hij kan dat niet doen, als de hh. Wiersma en van Eijsinga blijven voortgaan, met die gronden in nevelen te hullen. Ze hebben wel gesproken van beginselen, die hen beletten het lid maatschap van de muziekcommissie te aauvaarden, doch ze hebben niet genoemd, welke die beginselen zijn. Spr. wil de verzekering geven, dat hij tot de herbenoeming heeft medegewerkt, in het denkbeeld, dat de hh. die beginselen zouden noemen, cn aan 's Raads oordeel zouden onderwerpen, of ze gegrond zijn. Waic dit het geval geweest, bij hem zoude iedere redelijke grond van verschooning gegolden hebben, want hij gaat van het beginsel uit, dat niemand tegen zijn wil moet genoodzaakt worden, lid van eene vaste raadscommissie tc zijn. Dus om de wetenschap te bekomen, welke die beginselen waven, heeft Spr. medegewerkt tot de benoeming van de hh.; hij noodigt die heeren uit ze te noemen, dan kan het 2c lid van art. 52 van liet reglement van orde worden toegepast, welks le alinea door den heer van Eijsinga is voorgelezen. De Voorzitter geeft ill overweging de discussien over deze zaak tc eindigen, daar de herbenoemde heeren reeds hebber verklaard geen bezwaar tc zien de benoeming aan tc nciucn. 15, Aan de orde is de benoeming van vier leden der vaste Raadscommissie voor de gemeentelijke gasfabriek, en zulks ter voldoening aan de bepaling van art. 2 der verordening, rege lende den werkkring van die commissie. De Voorzitter deelt mede, dat hoeren Burgemeester cn Wet- GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zittingen van Donderdag den 10 cn Maandag den 14 Maart 1870. 25 [houders uit hun raidden als voorzitter der bedoelde commissie jhebben aangewezen, de heer Wethouder E. Bloembergen. I Tot de stemming bij geslotenc briefjes overgegaan zijnde, is daarvan de uitslag geweest, dat waren uitgebragt op de heeren A. Duparc, mr. E. Attcma en J. J. Bruinsma ieder 13 stemmen op den heer J. J. Brunger 11 stemmen, op den heer H. J. Westenberg 3 stemmen, op den heer mr. J. Dirks 2 stemmen en op de heeren J. Oostcrhoff Wzn. cn mr. E. Jongsma ieder 1 stem, weshalve de vier eerstgenoemde heeren als leden der voormelde commissie zijn benoemd geworden. 16. Overeenkomstig art. 63 van het reglement van orde [voor de vergaderingen van den Raad, overgegaan zijnde tot de [vernieuwing van de sccfiën, is na de ter zake gehouden lotingen gebleken, dat de eerste sectie zal bestaan, uit de heeren D. Zeper (Burgemeester), E. Bloembergen (Wethouder) A. Duparc, liet lid, te kiezen ter vervulling van de vacature, ontstaan door 't overlijden van den heer Dr. I'. II. Asman, cn de heeren G. II. Hommes, Mr. J. L. van Sloterdijck en Mr. E. Attcma :1e tweede, uit den heer Mr. W. J. van Weldercn baron Ucngcrs (Wethouder), het lid, te kiezen ter vervulling van de vacature, ontstaan oor het overlijden van den heer P. T. Plantenga, cn de heeren J. Oostcrhoff Wz., J. J. Brunger, Mr. C. W. A. Buma, Mr. J. Minnema de With en G. T. N. Suringar; [cn de derde, uit de heeren J. J. Bruinsrca, G. O. Gorter, Mr. E. Jongsma, Mr. J. Diiks, Jhr. Mr. I. F. van Humalda van Eijsinga, II. J. Westenberg en Mr. II. Wiersma. 17. Naar aanleiding van art. 13 van 't reglement van orde oor de vergaderingen van den Raad, wordt overgegaan tot de jaanwijzing door het lot van den rang van zitting der leden, (waarvan de uitslag is, dat bedoelde rang van zitting zal bestaan, als volgt No. 1, de heer Mr. J. L. van Sloterdijck, >i 2, Mr. J. Minnema de With, 3, Mr. J. Dirks, ,j 4, Jhr. Mr. I. F. van Humalda van Eijsinga, 5, Mr. E. Jongsma, 6, Mr. H. Wiersma, 7, het lid, te kiezen ter vervulling der vacature, ontstaan door het overlijden van den heer Dr. P. II. Asman, 8, de heer A. Duparc, >i Mr. E. Attcma, G. T. N. Suringar, 11, II. J. Westenberg, 12, G. O. Gorter, 13, Mr. C. W. A. Buma, 14, het lid, te kiezen ter vervulling der vacature, ontstaan door het overlijden van den heer P. T. Plantenga, 15, de heer J. Oostcrhoff Wz., IC, J. J. Brunger en 17, G. H. Hommes. 18. De Voorzitter, het noodig achtende, dat tot het houden cener vergadering met geslotene deuren de openbare tijdelijk worde opgeheven, wordt daartoe overgegaan. Na afloop der beslotene zitting wordt de openbare voortgezet cn daarin door den Voorzitter aan de orde gesteld 19. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders op de reclames van de heeren Melle Prakken en A. I. L. Beudt, tegen hunne aanslagen in de directe belasting op het inkomen teu behoeve dezer gemeente, dienst 1869, voorkomende op het tweede suppletoir kohier dier belasting, vergezeld van een concept-be sluit tot vaststelling van dat kohier. Nadat gemelde reclames waren gelezen, wordt buiten beraad slaging met algemeene steramen, overeenkomstig het voorstel, besloten lo. De bezwaarschriften door de heeren Melle Prakken en A. 1. L. Beudt, tegen hunne op het 2e suppletoir kohier der directe belasting op 't inkomen, ten behoeve dezer gemeente, dienst 1869, voorkomende aanslagen ingebragt, te wijzen van de hand. 20. ITet sub lo. bedoeld kohier vast te stellen cn daartoe tc nemen het volgend besluit De Raad der gemeente Leeuwarden; Gelet op het bepaalde in art. 265 der gemeentewet; Overwegende, dat ten aanzien van het 2e suppletoir kohier van de directe belasting op het inkomen, ten behoeve dezer ge meente, over het dienstjaar 1869, behoorlijke uitvoering is ge geven aan liet voorschrift van art. 264 der gemeentewet; Overwegende, dat gemeld kohier een belastbaar kapitaal aan wijst van 12,782.09 en dat het montant van den aanslag zal beloopen ƒ453.73 Overwegende, dat bij raadsbesluit van 15 Junij 1869 is be paald, dat van de aanslagen der belastingschuldigen over ge meld dienstjaar slechts zullen worden ingevorderd 97/100 ge deelten, tengevolge waarvan het invorderbaar bedrag van dit kohier zal uitmaken eene som van ƒ440.12 Besluit? lo. Het tweede suppletoir kohier van de directe belasting op 't inkomen, ten behoeve der gemeente Leeuwarden, over het dienstjaar 1869, vast te stellen, zooals geschiedt bij deze, in belastbaar kapitaal tot een bedrag van ƒ12,782.09 cn in totaal van den aanslag ter somma van 453.73. 2o. Te bepalen, dat van de op 't kohier vermelde aanslagen 97/100 gedeelten zullen worden ingevorderd, tengevolge waarvan het zuiver invorderbaar bedrag zal beloopen eene som van ƒ440.12. 3o. De aanslagen invorderbaar te stellen in twee termijnen, vervallende, de eerste vóór of op den 15 April en de tweede voor of op den 15 Mei 1870. De Voorzitter sluit hierop de vergadering. VERSLAG van 't verhandelde ter buitengewone vergadering vau den Gemeenteraad te Leeuwarden, op Maandag den 14 Maart 1870. i Tegenwoordig 18 leden. Afwezig de heer van Eijsinga. Voorzitter de heer D. Zeper, die de vergadering op het daarvoor bepaalde tijdstip opent. Bij afwezigheid van den secretaris, worden zijne functiën waargenomen door den commies ter secretarie. 1. De Voorzitter stelt voor de lezing van de notulen der vorige tot de eerstvolgende vergadering aan te houden. Hiertoe wordt besloten en vervolgens, mede op voorstel van den Voorzitter, tot eene zitting met gesloten deuren overgegaan en de openbare vergadering gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 1