58
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 14 April 1870.
"Wij zouden echter, met 'toog op 't geen te dier zake voorat is
gegaan, meenen, en de commissie voor openbare werken, welke
door ons over de ontwerp-ruilingactc is gehoord, blijkt dit ge
voelen te declen, dat de verpligting van 't Rijk, niet alleen om
de over te nemen bouwterreinen af te scheiden, maar ook om dit
te doen op de wijze als door U bij algemeenen maatregel is
overgeschreven, eventueel in de acte duidelijk moet worden ge
constateerd.
Naar aanleiding van een en ander hebben wij mitsdien dc
ccr U voor te stellen om, voorbehoudens dc vereischte goedkeu
ring van hecren Gedeputeerde Staten, te besluiten
lo. in beginsel te bepalen dat, op hierna vast te stellen voor
waarden, de aan dc gemeente Leeuwarden toebehoorende grond groot
11 ares en 23 centiares, liggende tusschen den tuin der Hoogore Bur
gerschool cn de nieuwe kade langs de gerectificeerde buitengracht
aldaar, welke grond op de vastgestelde plannen van uitbreiding
der bebouwde kom van de Gemeente is aangewezen als de bouw
terreinen nummers 29, 30 en 31 aan den Staat der Nederlanden
in ruil zal worden afgestaan, tegenover den Rijksgrond tusschen
't bestaand plein vóór 't stationsgebouw aan den staatsspoorweg
en den vóornjaligen buitensingel te Leeuwarden, groot 94 ares en
90 centiares, kadastraal bekend in die Gemeente sectic G, no.
2162
2o. goed te keuren de tot de sub lo. bedoelde ruiling betrek
kelijke, bij schrijven van den heer Directeur der registratie en
domeinen te Leeuwarden, dd. 14 Maart 1870 R en D, no. 583,
in afschrift toegezonden ontwcrp-acte, behoudens deze wijziging,
dat aan de sub 3o. daarin gestelde voorwaarde nog worde toe
gevoegd
„en wijders door en op kosten van den Staat wordt afgeschei
den van den publieken weg, op de wijze als bij de hierna sub
4o. bedoelde voorwaarden van bouwkundigen aard is bepaald."
De Voorzitter opent de beraadslagingen over dit voorstel.
De heer Duparc heeft twee redenen, waarom hij zich tegen
het gedane voorstel zal verklaren. De eerste is dezelfde, die
hem ten vorigen jare noopte zijn slem te onthouden aan de voor-
dragt tot afstand van de bouwterreinen 29, 30 en 31 aan het
rijk cn waarvan hij destijds de gronden heeft blootgelegd. Af
gescheiden echter hiervan vindt hij geene vrijheid deze ruiling
goed te keuren, omdat in deze zaak van hooger hand op'den
gemeenteraad een dwang, eene pressie is uitgeoefend als welke
een particulier tegenover een particulier zich niet ligt zou ver
oorloven. Spr. wil door zijn stem, als ware het protest aanteeke-
nen tegen deze handelwijze. Hij weet wel, dat eene afstem
ming dezer voordragt tengevolge zal hebben eene nog langere
vertraging van de hier zoo noodzakelijke verbetering, maar deze
overweging heeft hem toch niet kunnen terugbrengen van zijn
na rijp nadenken genomen besluit, om eene ruiling af te keuren,
die, ook wat hare voorwaarden betreft, hem te bezwarend voor
de gemeente voorkomt. Hij rekent, dat de van het rijk benoo-
digde grond aan de gemeente niet kan onthouden worden. Waar
de Minister van Binnenlandschc Zaken zoo zeer overtuigd is ge
weest van de wcnschelijk- en noodzakelijkheid van het erlangen
van een tweeden breeden toegangsweg tot het spoorwegstation,
dat hij niet geaarzeld heeft, cer.è wet voor te dragen tot ontei
gening van perceelen voor dc verbreeding benoodigd, waar
Tweede en Eerste Kamer beide zonder beraadslaging met alge-
mecne stemmen die wet hebben goedgekeurd, daar zal de
Minister van Finantiën niet kunnen volharden in zijne weigering
tot afstand van rijksgrond, die volstrekt benoodigd is tot verlen
ging van dienzelfdcn weg. Daarom wil Spr. geen besluit als
liet voorgedragene goedkeuren, dat, zooals hij reeds de eer had
te zeggen, slechts het gevolg is van dwang en pressie, en waarbij
twee geheel van elkander afgescheidene zaken zijn verward.
Wanneer de gemeenteraad zijne afkeuring te kennen geeft, dan
zal hij tevens een antecedent hebben gesteld, dat hem voor
meer dergelijke handelingen ten zijnen aanzien in het vervolg
zal kunnen vrijwaren.
Dc Voorzitter zegt, dat het nu in behandeling zijnd voorstel
een gevolg is van een vroeger genomen raadsbesluit, waarbij aan
het Rijk de terreinen achter dc hoogerc burgerschool in huur
zijn afgestaan. Wat daaromtrent is voorgevallen, zegt Spr., is
aan de vergadering bekend. Hij acht deze zaak van dien aard,
dal, hoezeer hij zich niet vereenigt met dc wijze waarop zij is
behandeld, het toch van belang is, dat in dc door den Minister
gedane voorstellen worde getreden.
De heer Surillgar staat tegenover de opinie van den heer
Duparc, wat betreft diens ongenegenheid, om de terreinen ach
ter de hoogerc burgerschool aan het rijk in eigendom af te staan.
In der tijd heeft Spr. ook aan het ter zake gedaan voorstel uit
volle overtuiging zijn stem gegeven. Wat echter verder door
den heer Duparc, omtrent de onheusche wijze waarmede de Mi
nister den gemeenteraad heeft bejegend, is aangevoerd, zoo ver
klaart Spr., dat hij zich daarmede geheel vereenigt en dat hij
daarom ook niet met het voorstel zal instemmen.
Punt 1 der conclusie wordt hierop in rondvraag gebragt en
met 12 tegen 3 stemmen, die van de heeren Duparc, Hommes
en Surir.gar, aangenomen.
Punt 2.
De heer Wiersma gelooft de strekking van de laatste alinea
goed te begrijpen, wanneer hij aanneemt, dat het in (le bedoe
ling ligt aan de overdragt der bouwterreinen de bepaling te ver
binden, dat de staat de perceelen van den publieken weg zal
moeten afscheiden op de wijze als bij de betrekkelijke voor
waarden van uitgifte der bouwterreinen is voorgeschreven. Het
wenschelijke daarvan heeft ook reeds bij de commissie voor open
bare werken een punt van bespreking uitgemaakt. Spr. echter
kan zich met het stellen dier voorwaarde niet vereenigen. Hij
is bevreesd, dat ze tengevolge kan bebben, dat de plaats gehad
hebbende onderhandelingen daardoor kunnen worden gestuit.
Doordrongen van het nuttige van de tot standkoming der over
eenkomst, zou het Spr. leed doen, dat door het stellen eener
voorwaarde de gevoerde onderhandelingen afknapten. Hij acht
het daarom gewenscht hier geene bepaalde voorwaarde te stellen,
maar uit te spreken, dat dc Raad verwacht, dat de afscheiding
op de bij de voorwaarden van uitgifte bepaalde wijze plaats
hebbe.
De heer Duparc gelooft, dat aan het bezwaar van den heer
Wiersma niet anders zou kunnen worden tegemoetgekomen, dan
door de betrekkelijke alinea te roijeren en in den brief, waarbij
het goedgekeurde contract zal worden opgezonden, de bewuste
verwachting uit te spreken. In het contract kan zoodanige ver
wachting niet worden uitgedrukt, daar een contract moeijelijk
iets anders dan bepaalde voorwaarden, waaraan men zich te
houden heeft, kan bevatten.
De Voorzitter wenscht de voorwaarde te behouden. Wordt
het niet bepaaldelijk bedongen, dan zou de Minister eenvoudig
de afscheiding door eene omheining lot stand kunnen doen
brengen. De gemeente beeft zich voor het tot stand brengen der
uitbreiding eene belangrijke uitgaaf getroost, maar ook voor den
daarvoor beschikbaar gekregen grond voor iedereen voorwaarden
gesteld. Spr. zou, het niet wenschelijk achten, dat in dit geval
vun die voorwaarden werd afgeweken en de afscheiding anders
dan door een ijzeren hek geschiedde.
De heer Wiersma is het volkomen eens, dat het niet wen
schelijk is de afscheiding anders dan op dc bepaalde wijze te
doen plaats hebben. Hij wil erkennen, dat het plaatsen eener
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 14 April 1870.
59
omheining een misstand zou te weeg brengen, maar toch heeft
liij er op willen wijzen, dat door het stellen der voorgedragene
voorwaarde de onderhandelingen zouden kunnen afknappen. Nog
liever zou Spr. de perceelen omheind willen zien, dan dat de
overeenkomst niet wordt aangegaan. Hij doet daarom het voor
stel de laatste alinea van punt 2 te doen vervallen.
Dit voorstel niet ondersteund zijnde, blijft buiten verdere be
handeling.
Hierna wordt punt 2 in rondvraag gebragt cn, met uitzonde
ring van dien van den heer Dupare, met algemeene stemmen
aangenomen, weshalve, voorbehoudens de vereischte goedkeuring
van hecren Gedeputeerde Staten, is besloten
lo. in beginsel te bepalen, dat, op hierna vast te stellen
voorwaarden, de aan de gemeente Leeuwarden toebehoorende
grond, groot 11 ares en 23 centiares, liggende tusschen den
tuin der hoogerc burgerschool en de nieuwe kade langs de ge
rectificeerde buitengracht aldaar, welke grond op dc vastgestelde
plannen van uitbreiding der bebouwde kom van de gemeente is
aangewezen als dc bouwterreinen 29, 30 en 31, aan den Staat
der Nedeilanden in ruil zal worden afgestaan tegenover den
rijksgrond tusschen 't bestaand plein voor 't stationsgebouw van
den staatsspoorweg en den voormaligen buitensingel te Leeuwar
den, groot 94 ares en 90 centiares, kadastraal bekend in die
gemeente sectie G, no. 2162
2o. goed te keuren dc tot rle sub lo bedoelde ruiling betrek
kelijke, bij schrijven van den heer directeur de registratie en domei
nen le Leeuwarden, dd. 14 Maart 1870, R en D, no. 583, in af
schrift toegezonden ontwerp-acte behoudens deze wijziging, dat
aan de sub 3 daarin gestelde voorwaarde nog worde toegevoegd:
„cn wijders door en op kosten van den Staat worden afge
scheiden van den publieken weg, op de wijze als bij de hierna
sub 4o. bedoelde voorwaarden van bouwkundigen aard is be
paald.
15. De Voorzitter zegt, (lat alsnu volgens den oproeping-
brief aan dc orde is de behandeling van de „ontwerp-verorde-
ning van politie op het begraven en de begraafplaatsen in de
gemeente Leeuwarden;" dat echter, wanneer die verordening in
deze vergadering wordt vastgesteld, welligt bij de toepassing
barer bepalingen eenigc moeijelijkheid kan worden ondervonden
hij vertrouwt evenwel, dat die moeijelijkheid tegen eene volgende
vergadering zal zijn opgeheven, waarom hij het voorstel doet
de behandeling der ontwerp-verordening tot eene volgende bij
eenkomst uit te stellen.
Zonder hoofdelijke omvraag wordt daartoe besloten.
16. De heer Attema brengt ter tafel en geeft lecture van
het rapport der commissie, die in de vergadering van 10 Maart
jl. is belast met het onderzoek der rekening en verantwoording
van de commissie van administratie der stads bank van leening,
over 1869.
Ter visie, om in eene volgende vergadering te worden be-
handdld.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.