102
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 14 Julij 1870.
De heer Bloembergen observeert, dat er alsnu een deskundige
tegenover den heer van der Tak genoemd is, ten minste wan
neer aan den heer Wispelweij den naam van deskundige mag
worden toegekend.
Dc Voorzitter gelooft, dat nu een weg wordt ingeslagen
waarop men niet behoort. De discussien loopen nu zoo, dat er
nog wel veel tijd nutteloos verspild kan worden. Hij geeft daar
om in overweging zich bij de zaak te bepalen.
De heer van Valkenburg moet nog in 't midden brengen,
dat de heer architect is belast geworden, om aan den heer van
der Tak te vragen of aan de firma Wispelweij en Co. het maken
eener nieuwe brug zou kunnen worden opgedragen en dat het
advies van den heer van der Tak allczins gunstig is geweest.
Moge nu de heer Wispelweij ai niet met dien deskundige gelijk
gesteld worden in ieder geval wordt hij dan toch door hem
aanbevolen en is hij officieel uitgenoodigd tot opname der brug
en berekening van kosten.
De Voorzitter merkt op, dat de heer van Valkenberg zeer
waarschijnlijk verkeerd is geïnformeerd. Veel zou er nog op
deze wijze te zeggen vullen, doch daarmede geraakt men niet
tot de uitvoering van het plan waartoe men hier is zamengekomen.
Dc heer van Valkenburg vraagt andermaal het woord.
Dc Voorzitter geeft te kenucn, dat dit de derde maal is
zoodat daartoe de toestemming der vergadering wordt vereischt.
Hij brengt in rondvraag of het woord aan den heer van Valken
burg zal worden verleend.
Met algemeene stemmen wordt hierop den heer v. Valkenburg
voor dc derde maal het woord gegeven.
De heer van Valkenburg gelooft, dat de zaak in kwestie
niet regt duidelijk is en weuscht daarom de vergadering in ken
nis te stellen met den inhoud eener hem gezondene eopie van
een schrijven van de hccren Wispelweij en Co. aan den heer
architect, waaruit de juistheid van 't door hem, Spr., aange
voerde kan blijken. Ha lezing van bedoelden brief geeft Spr.
nog tc kennen, dat volgens dien brief de uitnoodiging wel als
officieel door hem moest worden aangemerkt.
Dc Voorzitter acht het op 't oogcnblik niet de geschikte tijd,
om over dit onderwerp in nadere illusidaticn te treden.
De heer Wiersma is van mccning, dat de heer Bloembergen
op een verkeerd terrein is gekomen. Die heer, zegt Spr., beeft
er op gewezen dat de llaad zich dadelijk met het benoemen
eener commissie heeft vereenigd. Spr. moet in herinnering bren
gen de beraadslagingen van 16 December 1869. De deskun
digen zijn niet door den Raad benoemd, integendeel, leest men
in het verslag van bedoelde zitting „Burgemeester en Wethou
ders hebben geoordeeld dat onderzoek optcdragen aan drie des
kundigen, buiten deze provincie woonachtig."
Spr. moet er dientengevolge op wijzen, dat, daar de deskundigen
door Burgemeester en Wethouders zijn benoemd, het collegic
niet kan vorderen, dat dc Raad die deskundigen als de besten
beschouwd en zich geheel aan hen over te geven.
De heer Bloembergen zegt niet te hebben beweert, dat de
jlaad de commissie van deskundigen heeft benoemd. Integen
deel, Spr. erkent, dat deze door 't dagclijksch bestuur zijn ver
kozen. Alleen heeft hij de opmerking gemaakt, dat hij het be
treurt, dat van het advies der gehoorde deskundigen wordt afge
weken. Overigens waren er naar Spr.'s opinie geene andere des
kundigen geuoemd waardoor het moeijelijk werd eene paralel
te trekken, tusschen de adviesen dier wederzijdsche deskundigen.
Dc heer van Eijsinga moet terugkomen op een paar bewe
ringen van den heer Bloembergen. Die geachte Spreker kwam
er op, dat de mogelijkheid der herstelling in tegenstelling van
de vernieuwing ondersteund wordt door deskundigen. Spr. acht
den Raad gelukkig in zijn midden eeu deskundige te zien, die
aan die mogelijkheid twijfelt, een deskundige evenzeer als de
heer Wispelweij en als de oorspronkelijk door Burgemeester cn
Wethouders geconsulteerde heer van Gelder. Vervolgens wil dc
heer Bloembergen zich geheel overgeven van de opvatting der
hoeren van der Tak cn geeft hij den Raad in overweging niet
tc zeer vasthoudend te zijn aan zijn besluit van 9 April, terwijl
die geachte Spreker in een adem de vasthoudendheid roemt Van
den heer van der Tak, die zoowel in December 1869 als op dit
oogcnblik tot eene herstelling adviseert.
Eindelijk zou de rede van dan heer Bloembergen, die kramp
achtig liet denkbeeld eener herstelling vasthoudt, het vermoeden
doen rijzen alsof de deskundigen, die tot de herstelling advi
seren in eene nieuwe brug op zich zelf eenig bezwaar zien. Spr.
gelooft niet, dat een zoodauig deskundige zal gevonden worden,
wel velen, welke met Spr., die geen deskundige is, de voorge
stelde herstelling als eeuc gewaagde proef zullen beschouwen.
De heer Bloembergen van de vergadering toestemming
hebbende verkregen, om nogmaals het woord te voeren zegt,
dat het bloot is om van zich te werpen den schijn als zoude
hij aan de bekwaamheid van een der raadsleden willen te kort
doen allerminst ligt dit in zijne bedoeling.
Hierna wordt punt 1 van 't voorstel van Burgemeester en Wet
houders in rondvrang gebragt en met 11 tegen 7 stemmen, die
van de heeren Bloembergen, Gorter, Dirks, Westenberg, KcDgers,
Bruinsma en Zeper, verworpen.
De Voorzitter zegt, dat alsnu de verdere punten van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders als vervallen kunnen
worden beschouwd en het voorstel van de heeren Wiersma c. s.
weder aan de orde is. Naar aanleiding van 't bepaalde in art.
58 van 't reglement van orde stelt hij voor, om het voorstel der
bedoelde heeren dadelijk, zonder nader advies, te behandelen.
Nadat daartoe met elgemeene stemmen was besloten, stelt de
Voorzitter punt a van het voorstel aan de orde.
De heer Wiersma stelt ton gevolge van de weigering van
den heer van der Tak voor den aanhef van punt a te lezen
„Aan den heer J. Rouppe van der Voort, sectie-ingenienr bij
dc maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen te Meppel,
tegen eene nader te bepalen gratificatie, buiten reis-, verblijf-
en andere kosten, op te dragen enz.
De heer Gorter zal zich met dat amendement niet vereenigen.
Hij vindt gecu redenen, om hier een ander deskundige boven
den heer van der Tak op den voorgrond te stellen. Liever nog
zou hij de vervaardiging van het plan enz. aan een bekend des
kundige opdragen.
l)e heer Rooseboom gelooft, dat de heer Gorter uit het oog
verliest, dat de heer van der Tak voor dc opdragt bedankt, ten
minste dat hij te kennen heeft gegeven, dat zijne bezigheden het
hem niet toelieten.
Spr. wenscht verder cenigc inlichtingen te verstrekken aan
gaande den lieer Rouppe van der Voort. Deze, zegt hij, heeft
zich uitsluitend gewijd aan den ijzeren bruggenbouw. Nadat hij
voor ongeveer 10 jaren is gepromoveerd, zijn door hem onder
scheidene bruggeplannen ontworpen, o. a. van de brug over de
Maas bij Venlo van de spoorwegbrug tc Kuilenburg enz. voor
korten tijd is hij benoemd tot ingenieur bij de maatschappij tot
exploitatie van staatsspoorwegen, hoofdzakelijk voor bet opzigt
over de bruggen. Spr. meent derhalve te mogen aannemen, dat
de heer van der Voort genoegzaam in staat mag worden gerekend,
om hier het plan eener eenvoudige plaatijzeren draaibrug te ontwerpen.
Hierop wordt het amendement in stemming gebragt en met
14 tegen 4 stemmen, die van de heeren Gorter, Westenberg,
Zeper en Bloembergen, aangenomen, waarna het geamendeerd
punt a zonder hoofdelijke stemming wordt goedgekeurd.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 14 Julij 1870.
108
Litt. fl, punt 1.
Dc heer Bruinsma heeft er bezwaar tegen, dat bij liet opma
ken van het plan de meest mogelijke spaarzaamheid moet worden
in acht genomen.
Dc heer Wiersma merkt daartegen op, dat het slot luidt
„zonder daardoor aan de soliditeit in het minst afbreuk te doen."
Met uitzondering van dien van den heer Bminsrna, wordt punt
1 met algemeene stemmen aangenomen.
Punt '2.
De heer Westenberg vraagt, ol wel duidelijk genoeg staat
uitgedrukt, dat ook liet materiaal wat van de oude brug niet
gebruikt wordt moet worden weggeruimd.
De heer Rooseboom gelooft den heer Westenberg te kunnen
geruststellen, dat het overblijvend materiaal in ieder geval de
kosten van wegruiming wel waard zal zijn.
De heer Dirks leest in dit punt met geringe uitzondering ten
voordeele van den aannemer komt. Hij vraagt, wat wil men
uitzonderen
Dc heer Rooseboom moet daaromtrent te kennen geven, dat
deze zinsnede is gegrond op het bestek voor de indiening van
plannen voor eene nieuwe brug; daarin toeli vindt men dat de
geheclc oude brug, met uitzondering van de houtwerken en ket
tingen, ten voordeele van den aannemer komt cn tengevolge
daarvan is hier geringe uitzondering opgenomen.
l)e lieer Wiersma zegt, dat, wanneer men bezwaar maakt, dat
dc aannemer niet alles zal wegruimen, wel eene bepaling ter
zake kan worden opgenomen hij stelt voor aan punt 2 toe te
voegen „en ten zijnen ko3te worde weggeruimd."
Punt 2, aldus gewijzigd, wordt met algemeene stemmen aan
genomen.
Punt 3.
De heer Bruinsma vraagt of de voorstellers overtuigd zijn,
dat eene nieuwe brug in 4 maanden tijd kan worden gemaakt
De heer Rooseboom kan op dc vraag van den heer Bruinsma
antwoorden, dat ook de tijdsbepaling is gegrond op het bestek
van Burgemeester en Wethouders, waarin dezelfde bepaling is
opgenomen. Men mag dus, zegt Spr., aannemen, dat wat toen
kon ook nu niet onuitvoerbaar zal zijn.
Ook wat zich zelf betreft kan Spr. den heer Bruinsma gerust
stellen. De heer van der Voort althans is van oordeel, dat het
niet tot de onmogelijkheden behoort om binnen 4 maanden eene
nieuwe brug te leveren.
l)e lieer Bruinsma vraagt of men dan wel gerekend heeft op
den aanstaanden winter en of deze niet voor den aannemer een
inconvenient zal medebrengen, dat hem in de spoedige uitvoering
van het werk belet
De heer Wiersma is van oordeel, dat de brug best in vier
maanden kan worden gemaakt. Mogt echter de heer Bruinsma
bezwaren maken, welnu, de voorstellers zullen er zich wel bij
willen aansluiten om in plaats van 4, 5 maanden te stellen.
Misscdiien dat eene zoo ruime tijdsbepaling, vooral met het oog
op de premie, de aannemers happig maakt.
De Voorzitter acht het moeijelijk thans reeds een tijd le
bepalenvooral met het oog op het korten der dagen
Hier wordt echter tegenover de boete voor tc late eene premie
voor vervroegde oplevering vastgesteld. Verlengt men du den
termijn tot op vijf maanden en kan het werk in 4 tot stand ko
men, dan levert dit een groot voordeel voor den aannemer op.
De heer Wiersma merkt op, dat er veel zal afhangen van
den spoed, waarmede deze zaak ten einde wordt gebragt. Ge
steld, zegt Spr., dat het be9tck in drie weken klaar is, cn wan-
BlJVOEGSEL TOT DE PROVINCIALE FRIESCIIF. COURANT.
neer het dan met allen spoed gedrukt wordt, dan kan men
spoedig do aanbesteding tegemoet zien. Wat betreft de opmerking,
dat de aannemer door eene lange termijnsbepaling zooveel zal wor
den gebaat, bij Spr. weegt deze omstandigheid niet heel zwaar
Hij toch is van gevoelen, dat de concurrentie tegenwoordig wel
zoo groot is, dat dc aannemers het door eene vervroegde op
levering te behalen voordeel bij de berekening in aanmerking
nemen en van de begrooting aftrekken zullen.
De heer Bloembergen gelooft, dat het goed zal zijn dc tijds
bepaling voorloopig achterwege te laten. Het komt hem 't beste
voor den heer van der Voort daarover tc raadplegen. Hij zou
daarom in overweging geven tc lezen „binnen een nader vast
te stellen termijn." Men zal dan den tijd van oplevering kunnen
regelen naar de van den heer van der Voort tc ontvangen
inlichtingen.
Dc Voorzitter wenscht aan het door den lieer Bloembergen
gesprokene nog toe te voegen, dat men na ontvangst der stukken
in het bestek zal kunnen opnemen de bepaling van punt 3.
Het kan toch wezen, dat de heer van der Voort over den tijd
van oplevering eene andere zienswijze heeftdaarom zou Spr.
aan hem de tijdsbepaling willen overlaten.
Den heer Rooseboom komt het voor, dat de heer van der Voort
weten moet, hoedanig 's Raads bedoeling ishij moet weten,
welk groot belang dc Raad er in stelt, dc nieuwe brng vooral
spoedig gereed te hebben, ook al worden daardoor de kosten
verhoogd. Laat men het dus geheel onbepaald, dan is hij daar
door niet genoeg op dc hoogte, op welke wijze de Raad deze
zaak geregeld wil hebben. Spr. is mitsdien van oordeel dat het
raadzaam is een tijd van oplevering te stellen. Blijft de premie
voor vervroegde oplevering bestaan, dan zal het goed zijn 4
maanden te stellen. Ziet de leverancier dat hij in dien tijd
niet klaar kan komen, dan schrijft bij hooger.
De heer Gorter zegt, dat er gesproken is van de 4 maanden in
het bestek van Burgemeester en Weihouders voorkomende; maar
Spr. moet opmerken, dat men toen niet met de wintermaanden
had tc rekenen. Nu is er wel gezegd, dat binnen 3 weken het
bestek gereed zal zijn, maar dan, zegt Spr., hebben we reeds 7
Augustus en mag men veilig aannemen, dat niet voor 1 Sep
tember de aannemer gereed zal zijn, om met het werk aan te
vangen. Rekent men nu vier maanden van af 1 September, dan
komt men midden in den winter. Wat dus de tijdsbepaling
aangaat, deze weDScht ook Spr. aan den deskundige te hebben
overgelaten.
De heer Westenberg neemt punt 3 aan op grond van de
verzekering van den lieer Rooseboom. De opmerking, dat ook in
dc prijsvraag dezelfde bepaling is opgenomen, kan, naar Spr's oordeel
niet wel opgaan, omdat daarbij het maken van een bestek aan den
fabrikant werd overgelaten. Deze kon derhalve er over oordcc-
len of het werk in dien tijd was uit te voeren. Dit is iets
anders dan wanneer het bestek door een ander deskundige is
opgemaakt.
Hierop wordt punt 3 cn insgelijks punt 4 met algemeene
stemmen aangenomen.
Punt 5.
De heer Wiersma stelt voor in plaats van „zoo mogelijk voor
of op 15 Julij e.k." te lezen: „„zoo spoedig mogelijk.""
Dienovereenkomstig gewijzigd wordt punt 5 met algemeene
stemmen aangenomen.
Litt. b.
De heer Wiersma stelt voor in plaats van „van der Tak"
te lezen„J. Rouppe van der Voort."
29