210
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 22 December 2#70.
en der technologie en eerste gronden der staathuishoudkunde, in
het programma der avondschool wordt echter met geen enkel
woord gesproken van eerste beginselen of eerste gronden, maar van
de mechanica enz. Doch er is meer. Het admissie-examen
is te streng. Onder de vereischtcn om te worden toegelaten
komt voor, sub g, toereikende geoefendheid in het behandelen van
stelkundige vormen tot aan de vergelijkingen vau den eersten
graad en sub hkennis van de beginselen der meetkunde, tot aan
de leer van den inhoud der vlakke figuren. Spr. vraagt, van
welke school jongelieden in eenigzins groot getal te verkrijgen
zullen zijn, met deze kennis toegerust? Alleen de tusschenschool
le klasse zou eenig contingent kunnen leveren, omdat daar de
eerste beginselen der wiskunde worden onderwezen. Op geen
der andere tusschenscholeu, veel minder op de armenscholen,
is de wiskunde onder de leervakken opgenomen, zoodat van al
die scholen geen aanvoer van leerlingen voor de avondschool is
te wachten. Spr. acht het toch niet denkbaar, dat de leerlingen
▼an die scholen, om het ad missie-examen te kunnen afleggen,
privaat les in de wiskunde zouden nemen. Hij is van gevoelen,
dat deze bezwaren niet kunnen worden ontkend en eene wijzi
ging noodig maken zoowel in het programma der leervakken,
als in de bepalingen omtrent het admissie-examen.
De conclusie van Burgemeester en Wethouders, gegrond op
het advies der commissie van toezigt op het middelbaar onder
vijs, geeft echter geen vooruitzigt op eene spoedige wijziging.
N'n de cursus reeds voor de helft is verstreken, verlangt Spr.
gedurende dien cursus geen reorganisatie meer, maar hij had ge
dacht de toezegging te zullen ontvangen, dat er voorstellen, met
het oog op den volgenden cursus, gedaan zouden worden of
althans een onderzoek zou worden ingesteld. Niets van dit alles
vindt men in die conclusie, die integendeel zoo onbestemd en
onbepaald mogelijk is cn daarom door Spr. niet kan worden
aangenomen.
De heer Bruinsma kan zich zeer goed met het voorstel ver
eenigen. Het komt hem voor, dat men door het weder in 't
leven roepen eencr tcekenschool, met de eene hand afbreekt wat
men met de andere getracht heeft zoo kostbaar op te bouwen.
Ook gelooft hij, dat ze weinig nut kan hebben, omdat men bij
ervaring weet, dat ze in der tijd meer bezocht werd met het
oogmerk, om cenige uren in een goed verlicht en verwarmd ver
trek door te brengendan om van de lessen nut te trekken.
Het is hem bekend, dat de teekeningen meestal zonder eenig
oordeel des onderscheids werden afgewerktteekeningen, waaraan
iemand, die eenig doorzigt had, dagen arbeidde, werden op de
tcekenschool in slechts weinige uren gereed gemaakt. Bij de
jaarlijksche expositie kon men dit duidelijk opmerken, daar er
zelden een stuk werd aangetroffen, waarvan men zeggen kon,
dat het goed uitgevoerd was. Spr. is tevens van oordcel, dat
op ile tcekenschool niet genoeg geleerd werd, om een goede
hij wil nog niet eens spreken van een goede baas timmer
knecht te worden.
Verder gelooft Spr., dat de burger avondschool uit haren aard
bestemd is om hootdzakelijk bevolkt te worden door de leerlingen
der burger dagschool. De heer Duparc wil haar ook door de
leerlingen van de lagere scholen doen bezoeken maar dan moet
Spr. vragen tot welk resultaat dit zou leiden, wanneer het eens
geschiedde. Hij zou meenen, dat meu vooreerst op het admissie-
examen afstuit, want men weet het, dat onlangs van zes leer
lingen, die ais heele knappe jongens genoemd werden, slechts
twee en dat nog wel noode er zijn doorgekomen. Hij zou dus
vreezen, dat op die wijze de avondschool zou tc gronde gaan.
't Is naar hij meent veel beter, dat de leerlingen eerst goed op
de lagere school onderwezen worden, voor en aleer ze op de
burger avondschool worden toegelaten. Op 't oogenblik zal Spr.
er zich dus niet mede vereenigen om in het onderwijs aan de
burger avondschool veranderingen te brengen het komt hem
geraden voor eerst de resultaten van eenige jaren te raadplegen.
De heer van Eijsinga verklaart zich niet te vereenigen met
de denkbeelden van den vorigen Spreker en zal tegen de con
clusie van B. en W. stemmen. Ware de wederoprigting eener
teekenschool de bedoeling van den heer Duparc, dan zou Spr.
bezwaar moeten maken zich aan zijne zijde te scharen. Maar
Spr. meent gerust zich bij den heer Duparc te kunnen voegen,
omdat de strekking van diens betoog eena geheel andere was
dan die welke de vorige Spreker daaraan scheen toe te kennen.
Spr. brengt in herinnering, dat hij reeds twee jaren geleden,
bij de vaststelling van de overgangsbepaling in het reglement
voor de burger dag- en avondschool meer in het breede de be
zwaren Leeft uiteengezet, die ook zoo even door den heer Duparc
in het midden zijn gebragt.
Sedert is hij verstrekt iu zijne opvatting, dat de Raad een
viticus en met de wet op het M. O. niet overeenstemmend be-
beginsel in zijne verordening heeft opgenomen, door de burger
avondschool alleen te beschouwen als eene voortzetting van de
dagschool terwijl hij mede van oordeel is, dat de cischen tot
toelating te hoog zijn gesteld. Oru deze dubbele reden kan hij
zich bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet neer
leggen, hetwelk bij het antwoord aan den heer inspecteur te
geven, te gemakkelijk over deze bestaande bezwaren hencnglijdt.
De heer Rooseboom kau zich moeijelijk met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders vereenigen. Het komt hem voor,
dat door de opheffing van de in der tijd bestaan hebbende stads
teekenschool eene leemte is ontstaan in het onderwijs aan de
jongens uit den arbeidersstand en dat men zich niet eenvoudig
van deze zaak kan afmaken maar daarentegen wel degelijk vcr-
pligt is te onderzoeken waaraan het te wijten is, dut de burger
avondschool thans nog door een zóó gering aantal leerlingen
bezocht v/ordt. Men zal dienen de vraag te stellen, of het
hooge schoolgeld dar. wel het programma aan het bezoek dei-
school iu den weg staat. Mogt het laatste het geval zijn, dan
rijst voor Spr. de vraag, of door het stellen van lagere eischen
bij het programma of door het oprigten van een nevencursus in
de bezwaren te voorzien is. De kwestie komt Spr. van zóóveel
gewigt voor, dat hij op de eeue of andere wijze in den tegen-
woordigen raingunstigen toestand wil hebben voorzien. Intusschcn
acht hij eeue verandering van het programma meer doeltreffend
dan het oprigten van eenen nevencursus.
De heer Attema meent als lid van de commissie van toe
zigt op het middelbaar onderwijs, tot geruststelling van de
leden des ltaads, die zich tegen dc conclusie hebben uitgelaten,
de verklaring tc mogen doen, dat werkelijk het verschil in het
getal leerlingen niet aan de aandacht dier commissie is ontsnapt.
Meermalen reeds is zij vergaderd geweest, om de vraag te over
wegen, of van haren kant ook voorstellen tot verandering
dienen te worden gedaan. De zaak wordt dus werkelijk onder
zocht, zegt Spr., cn van daar ook, dat de commissie zich niet
met het denkbeeld van den inspecteur heeft kunnen vereenigen,
zij acht het oprigten van eenen neven-cursus in geen geval wea-
schelijk. Spr. zou geneigd zijn den inspecteur de vraag te doen,
of het door hem voor dien neven-cursus bedoeld onderligt wel
middelbaar onderwijs is.
Intusschen, op de zaak wordt wel degelijk gelet en aan den direc
teur der inrigting is reeds opgedragen, het ontwerpen van eea
ander plan voor deze inrigting, waarmede dan aari den bestaan-
den volksgeest zou zijn tegemoet te komen. Want dat het wei
nige bezoek in de eerste plaats aan een' volksgeest, eene
vooringenomenheid tegen het onderwijs moet wordeu toegeschreven,
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 22 December 1870.
211
is bij Spr. niet twijtelachtig. Wanneer beter het besef vaD de waarde
van het onderwijs zal zijn doorgedrongen, dan mag men er zich van
verzekerd houden, dat de deelneming er aan gaandeweg zal toe
nemen. Spr. gelooft dus, dat men best zal doen de conclusie,
waarin trouwens ook zeer goed doorschemert, *dat men er op be
dacht is maatregelen te verordenen, aan te nemen. Men ver-
lieze voorts niet uit het oog, dat juist dit jaar de bekende over
gangsbepaling ten einde is geloopen de commissie moest ten
gevolge daarvan met nieuwe voorstellen voor den dag komen
zij heeft deze gedaan in dier voege, dat het oude stelsel, dat de
avondschool een gevolg van de dagschool is, gevolgd werd, met
dit onderscheid echter, dat de eischen voor het admissie-examen
lager gesteld zijn. 't Is mogelijk, dat de eischen nu nog tc hoog
zijndoch daarvan heeft men nog geene ervaring. Zooveel is
echter zeker, dat dc commissie staat voor hare schrifturen van
dit jaar en de Raad voor zijn mede dit jaar genomen besluit
Spr. behoeft er dus niet op te wijzen, dat het èn voor den Raad
èn voor de commissie geene houding zou goven reeds nu en wél
midden in den loopenden cursus daarop terug te komen. Hij
erkent, dat het eene teleurstelling is, dat zoo weinig leerlingen
van het onderwijs gebruik maken; doch op 't oogenblik valt er
niets aan tc doen. Het is zeer natuurlijk, dat ook de inspec
teur bij zijn bezoek aan de school een mingunstigen indruk ge
kregen heeft en welligt daardoor, zonder genoegzaam met de
plaatselijke omstandigheden en behoeften bekend te zijn, het
oprigten van een neven-cursus heeft aanbevolen. Maar Spr. ge
looft, dat wanneer men daaraan gehoor geeft, dan zeer zeker de
gcheele avondschool spoedig zal moeten vallen. Nogmaals raadt
bij daarom de aanneming der conclusie aan, waarin hij volstrekt
geen bezwaar kan zien, omdat de zaak bij elk lid der vergade-
deving levendig genoeg i3, om niet in vergetelheid te geraken.
Op r.og een ander punt moet Spr. de aandacht vestigen, na
melijk op dit, dat, wanneer de jongens dc dagschool met good
gevolg doorloopen hebben, zij nog te jong zijn ooi niet meer te lec-
renze hebben behoefte aan voortzetting van het ouderwijs.
Maar waar, vraagt Spr., moet men er mede heen, zoo men het
onderwijs aan de avondschool minder omvangrijk maakt? Deze
wél onderlegde jongens moeten op de avondschool eene voort
zetting van het reeds geleerde vinden.
Eene verlaging van het programma der avondschool zou dus
het gevolg hebben, dat ze voor de jongens, die van de dag
school met gunstig gevolg ontslagen zijn, ongeschikt is. Die
jongens zijn dan reeds te vér gevorderd om nog aan hel onder
wijs der gewijzigde avondschool deel te nemen. Dit is een punt
van groot bezwaar tegen de beoogde reorganisatie der avond
school.
De heer Duparc zou het betoog van den heer Bruinsma ei
genlijk geheel stilzwijgend kunnen voorbijgaan, daar het niets
anders was dan eene argumentatie tegen de wederoprigting eener
teekenschool, en Spr. met geen enkel woord er van gewaagd
heeft, om deze terug te erlangen. Integendeel, ook hij acht het
goed, dat met het stelsel der vroegere teekenscholen gebroken
is, maar tusschen de vroegere teekenschool en de tegenwoordige
burgeravondschool is een breede weg gelegen. Hij heeft niet
beweerd, dat de laatste alleen door jongens der dagschool be -
volkt moet worden maar evenzeer door die van andere scholen;
zoodanige bewering zon te ongerijmd zijn, want, waarvoor heeft
men dan een admissie-examen De leerlingen der dagschool
althans kunnen zonder admissie-examen op de avondschool over
gaan. Spr. wenscht evenmin iets af te breken wat reeds bestaat
maar wanneer hij ziet, dat er eene regeling in toepassing is
gebragt, die geene goede vruchten afwerpt, dan wenscht hij
daaraan ten spoedigste tegemoet te komen.
De heer Attema verstrekte zooeven eenige inlichtingen die
Spr. erkent dit vrij wat pertinenter zijn dan de door de com
missie bij haar aan Burgemeester en Wethouders gerigt schrijven
gegevene hij gelooft zelfs, dat, indien al de aangevoerde feiten
uit het schrijven deis commissie waren gebleken, dit op de con
clusie van Burgemeester en Wethouders wel eenigen invloed zou
hebbeu uitgeoefend misschien zou hij zich dan bij die conclusie
hebben kunnen neerleggenmaar de inlichtingen zijd toch al
toos slechts verstrekt door één lid der commissie, die deze niet
binden en aan welke de Raad zich alzoo niet mag vasthouden.
Spr. heeft voor zich liggen een rapport van eene Raadscom
missie, die in de hoofdstad des rijks met een onderzoek naar
den toestand der burger dag- en avondschool is belast geweest.
Daaruit blijkt het hem, dat aldaar de vereischten van toelating
op de avondschool uiterst miniem zijn, daar zelfs de candidaten,
die op de toelatings-examens een twintigtal hun voorgelezen regels
kunnen opschrijven, zonder meer dan tien grove spelfouten te
maken op taalfouten wordt minder gelet en die van zes
eenvoudige rekenkundige voorstellen, met geheele en ticndeelige
getallen, de helft kunnen oplossen, worden aangenomen. Hij
erkent gaarne, dat dit voor de burger avondschool in deze ge
meente veel tc laag zou zijn; doch hij moet opmerken, dat tus
schen beide programma's een groot onderscheid bestaat en dat
het voorbeeld van Amsterdam wel tot de gedachte moet leiden,
dat de eischen hier aanmerkelijk lager zouden kunnen worden
gesteld.
De conclusie van 't voorstel wordt hierop in rondvraag gebrag t
en met 15 tegen 4 stemmen, die van de heeren Rooseboom,
van Eijsinga, Wiersma en Duparc, aangenomen.
11. De Voorzitter, 't noodig achtende eene besloteue zitting
tc houden, heft de openbare vergadering tijdelijk op.
Na afloop der beslotcne zitting, gedurende welke de heer
Burgemeester de vergadering verlaten en het voorzitterschap
aan den heev Bruinsma overgedragen heett, wordt dc openbare
voortgezet.
12. Wordt in behandeling genomen het voorstel van Burge
meester cn Wethouders, op een verzoek van den grooteu kerke-
raacl der Nederlandsch Israëlitische Hoofdsynagoge alhier, om de
tegenwoordige Israëlitische begraafplaats in eigendom te mogen
erlangen.
De heer Bloembergen heeft namens Burgemeester en Wet
houders op punt 5 der voorwaarden eene wijziging voer te stellen.
In dat punt is namelijk abusivelijk 15 Junij 1871 in plaats van
15 Januarij 1871 vermeld. Er zijn echter 3edert het voorstel
werd aangebragt eenige weken verloopeu, waarom Spr. voorstelt
te lezen: 1 Maart 1871.
Dit voorstel, gelijk ook de aldus gewijzigde conclusie, wordt
met algemeene stemmeu aangenomen, zoodat is besloten
A. Burgemeester en Wethouders te magtigen om aan den
grooteu kerkeraad der Nederlandsch Israëlitische hoofd-synagoge
in antwoord op fcijn adres te kennen tc geven, dat de ltaad,
voorbehoudens goedkeuring van heeren Gedeputeerde Staten dezer
provincie, genegen is aan de Nederlandsch Israëlitische hoofd
synagoge alhier in eigendom overtedragen, het perceel gronds
bekend ten kadaster gemeente Leeuwarden sectie E, no. 297 als
begraafplaats, onder voorwaarde
lo. dat in ruiling aan de gemeente Leeuwarden worde afge
staan en in eigendom overgedragen de op de bijgevoegde schets-
teekening met letter A aangeduide plek gronds, groot ongeveer
70 centiures, deel makende van het nog niet door graven inge
nomen gedeelte van de voormalige Israëlitische begraafplaats
2o. dat de kerkeraad zich verbinde, binnen een jaar na het
sluiten der overeenkomst tot ruiling, langs de geheele westzijde
dier oude begraafplaats, ten zijnen koste te doen plaatsen en in