1 1 'W- *11 212 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 22 December 1870. voldoenden staat te onderhouden een steenen ringmuur van be kwame hoogte, met een straal van ongeveer 2 /2 meter aan den zuid-westhoek, zich uitstrekkende naar en over een gedeelte van den Groeneweg, een en ander tot genoegen van Burgemeester en Wethouders 3o. dat voorts van daar langs den Groeneweg de afscheiding der begraafplaats plaats vinde hetzij door een steenen muur, hetzij door een ijzeren hek of houten schutting 4o. dat de kosten op deze ruiling vallende komen ten laste van de hoofd-synagoge 5o. dat de groote kerkeraad vóór den 1 Maart 1871 zich verklare in deze ruiling genoegen te nemen, bij gebreke waarvan deze aanbieding gerekend zal worden te zijn vervallen. B. Aan Burgemeester en Wethouders op te dragen om, nadat zij van den kerkeraad berigt zullen hebben ontvangen dat deze tot de bedoelde ruiling genegen is, nader de vereisehte voor stellen tot vaststelling dezer ruiling bij den Raad in behandeling te brengen, onder overlegging van een ontwerp der te sluiten overeenkomst. 13. De heer Dtiparc, het woord hebbende bekomen, geeft te kennen, dat hij in de vorige vergadering de vrijheid genomen heeft tot het doen cener vraag in betrekking tot de invoering van de nieuwe regeling der schooltijden. Toen is door den Voorzitter het antwoord op die vraag in deze vergadering toe gezegd. Spr. veroorlooft zich nu daarop attent temaken; doch hij moet er bij opmerken, dat thans de zaak om het zoo eens te noemen eene andere phase is ingetreden, want na maan dag hebben de leden ontvangen het Gemeenteblad no. 17, waarin de wijziging van de verordening op de school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs voor jongens is opgenomen. Nu moet Spr. opmerken, dat, volgens art. 174 der Gemeentewet, de ver ordeningen, indien ze geen ander tijdstip daartoe aanwijzen, in werking treden op den derden dag na dien, waarop zij zijn af gekondigd. Behandelde hij maaudag de zaak uit een oogpunt van wenschelijkheid, nu doet hij het uit dat van wettelijkheid. Met het oog op het aangehaald wetsartikel bestaat er op dit oogenblik verf lig tingom de wijziging der schooltijden intevoeren. De Voorzitter geeft te kennen, dat Burgemeester en Wet houders gemeend hebben het tijdstip der inwerking treding dei- nieuwe regeling in overleg met de plaatselijke schoolcommissie te moeten vaststellen, waarom zij bij missive van 8 Nov. jl. no. 73/io3t» waarvan Spr. door den secretaris lecture doet geven onder meer aan die commissie hebben verzocht haar gevoelen ter zake medetedeelen. Tot nog toe, zegt Spr., heeft de schoolcommissie niet geantwoord, hoewel het anders in de bedoeling van het collegie lag de nieuwe regeling met de kerst- vacantie te doen aanvangen. De heer Duparc kan zich voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders grond gehad hebben, om aangaande het tijdstip der inwerkingtreding van de nieuwe regeling het advies det school commissie in te winnen maar dan kan hij zijne verwondering niet verbergen, dat na ruim zes weken door de schoolcommissie nog niet is geantwoord. Spr. verwondert zich hierover te meer, omdat de schoolcommissie zich nog onlangs bij den Raad er over heeft beklaagd, dat hare bij Burgemeester en Wethouders ingediende voorstellen zóólang onuitgevoerd of onbeantwoord zijn gebleven en nu ziet men, dat diezelfde commissie na verloop van meer dan ze3 weken nog niet op een schrijven van Burgemeester en Wethouders heeft geantwoord, dat eene inderdaad spoedei- schende zaak betreft. Spr. gelooft intusschcn, dat uit hetgeen hier nu over de zaak gesproken is, Burgemeester en Wethouders wel aanleiding zullen putten, om bij de schoolcommissie op spoedig antwoord aan te dringen en dadelijk daarna de nieuwe regeling in te voeren. De heer Bloembergen meent het er voor te mogen houden, dat Burgemeester en Wethouders, na de opmerkingen van den heer Duparc reden zullen hebben over het punt in kwestie dc noodige beraadslagingen te houden, terwijl hij voor zich gelooft de verzekering te kunnen geven, dat het collegie zich zal beij veren het besluit van den Raad zoo spoedig mogelijk tot uit voering te brengen. Geen der leden verder het woord verlangende, sluit de Voor zitter de vergadering. Óijligc /dfo-/ i I'M F.F.\"IT.RA AD TE LEEUWAKDEN, Ïïijlagc lot liet versing der zitting van Donderdag 13 Junuarij 1S70. ONTWERP-INSTRXJCTIE voor de Dood gravers op de Algemeene Be graafplaats te Leeuwarden. Art. 1. Voor de dienst op dc algemeene begraafplaats te Leeuwarden zijn twee doodgravers Zij staan onder dc onmiddellijke bevelen van den Directeur dier inrigting. Burgemeester en Wethouders kunnen aan een hunner de lei ding der werkzaamheden opdragen. Bij ontstentenis van dezen gaan die bcmocijingen op den ande ren over. Art. 2. De doodgravers zorgen dat de begraafplaats des avonds met zonsondergang afgesloten en des morgens na zonsopgang, evenwel niet vóór vijf uur, opengesteld worde. Art. 3. Zij onderhouden de begraafplaatscn het plantsoen 't welk zich daarop bevindt in goeden staat, houden de paden zuiver en zorgen dat dc vuilnis onmiddelijk naar eene daarvoor aan tc wijzen plaats worde weggevoerd. Art. 4. Zij zijn belast met het schoonhouden van de bestrating bij den ingang der begraafplaats en van het ijzeren hek 't welk zich al daar bevindt, zoomede van de lijkwagens en gereedschappen welke bij begravingen worden gebruikt of daarvoor zijn bestemd. Art. 5. Zij zorgen voor de rigtigc bewaring van de aanwezige rouw goederen. Art. 6. Zij zijn vcrpligt de vcrblijfkaraer cn de lijkenkamer steed zindelijk cn voor de bij artt. 22 cn 23 der verordening, rege lende de inrigting en het gebruik van de begraafplaats, aange geven bestemming beschikbaar te hebben. Art. 7. l)c. consenten tot begraving worden door hen naar de orde van dc begravingen verzameld cn na ailoop van het jaar over- gebragt ten kantore van den Directeur. Art. 8. Van dc begravingen die hebben plaats gehad wordt in het daarvoor bestemd register door een hunner, daartoe door den Directeur aan tc wijzen, aantcekcniug gehouden. Art. 9. Geer.e gravch worden door hen geopend dan op last van den Directeur. Zijn voldoeh aan dien last zoo tijdig cn derwijze, dat het graf genoegzaam bij tïjds, voor dat dc begrafenis moet plaats vinden, geheel in voldoenden staat zij. Wanneer bij het ontruimen van graven lijkkisten of overblijfsels van deze daaruit worden verwijderd, dragen zij zorg het hiervan afkomstig hout onmiddellijk naar het daarvoor bestemde gedeelte der begraafplaats te vervoeren. Zij zorgen wijders, dc voor het vervoer van het lijk binnen de begraafplaats bcnoodigdo lijkbaar, zoomede alle andere bij het begraven gevorderde gereedschappen, tijdig ter plaatse waar dit vereischt wordt, beschikbaar tc stellen, en, r.a het ter aarde bestellen van het lijk, Let graf behoorlijk weder digt te maken. Art. 10. Zij zijn gehouden bij het ligten en weder leggen van zerken de meest mogelijke voorzigtigheid in acht te nemen, en dezen in Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesche Courant. zoden, hout of iets hoegenaamd van «Ie ge- afkomstig, af te voeren, te verkoopen of weg de gevallen dat zij ter beschikking van de tijdelijke gebruikers van graven worden gesteld, zoo noodig naar een, daarvoor door len Directeur aan te wijzen, gedeelte der begraafplaats over te brengen. Art. 11. Het is hun verboden a eenig vee op de begraafplaats tc laten weiden b linnen van anderen op de begraafplaats tc bleeken of tot het bleeken van eigen linnen eenigc andere ruimte op deze tc ;cbruiken, dan die welke hun daarvoor door den Directeur ia aangewezen aarde, gras, noemde inrigting te schenken. Art. 12. Bij ziekte of ongesteldheid van een der doodgravers geschiedt daarvan onmiddellijk medcdeeling aan den Directeur. Hij die zich voor óón dag buiten dc gemeente wil begeven, behoeft daartoe dc toestemming van den Directeur; voor eene afwezigheid langer dan van een dag wordt de vergunning van Burgemeester cn Wethouders vereischt. Des noodig wordt op zijne kosten in dc dienst voorzien. Art. 13. De doodgravers waken, voor zoover dit geacht kan worden tot hunne bcmoeijingen tc behooren, met naauwkeurigheid voor dc rigtige uitvoering van de bepalingen der Wet van 10 April 1S69? (Staatsblad no. 65) en der verordening van politie op het begraven cn dc begraafplaats. Aldus enz. Hl I

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 3